ECLI:NL:RBOBR:2015:5529

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 september 2015
Publicatiedatum
24 september 2015
Zaaknummer
01/880292-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meermalen (poging tot) verleiding van minderjarigen en meermalen schennis van de eerbaarheid

Op 25 september 2015 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meermalen (poging tot) verleiding van minderjarigen en schennis van de eerbaarheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in de periode van 1 mei 2014 tot en met 31 december 2014 in Veldhoven en Eindhoven schuldig heeft gemaakt aan verschillende strafbare feiten. De verdachte heeft zich voorgedaan als een vader die een oppas zocht voor zijn minderjarig kind en heeft via een oppassite contact gezocht met minderjarige slachtoffers. Hij heeft hen misleid door te zeggen dat hij leed aan een slaapstoornis en heeft hen verleid tot ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht en heeft een gevangenisstraf van 567 dagen opgelegd, waarvan 360 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder een klinische behandeling en een contactverbod met de slachtoffers. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die immateriële en materiële schade hebben geleden door zijn handelen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten zwaar laten wegen in de strafoplegging, gezien de kwetsbaarheid van de slachtoffers en de impact van de daden van de verdachte op hun leven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummer: 01/880292-14
Datum uitspraak: 25 september 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonadres] ,
thans gedetineerd te P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 juni 2015 en 11 september 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 mei 2015. De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 11 september 2015 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht. Met inachtneming van deze wijziging is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 mei 2014 tot en met 31 december 2014 te Veldhoven en/of Eindhoven, in elk geval in Nederland, (telkens) door giften of beloften van geld of goed of misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding, te weten door - zakelijk weergegeven - :
- zich in strijd met de waarheid voor te doen als een vader die een oppas zocht voor zijn minderjarig kind en/of in die hoedanigheid via een opassite en/of in een kennismakingsgesprek in contact te treden met de hierna te noemen [slachtoffer 1] en/of
- in strijd met de waarheid tegenover die [slachtoffer 1] aan te geven en/of te verklaren dat hij, verdachte, leed aan een slaapstoornis en/of uit zijn slaap gewekt diende te worden en/of te veinzen dat hij, verdachte, slaapwandelde en/of handelingen verrichtte in zijn slaap en/of
- zich in contacten per sms en/of e-mail met die [slachtoffer 1] voor te doen als (een) vrouw(en) (genaamd [alias 1] en/of [alias 2] ) en/of
- al dan niet in de valse hoedanigheid van voornoemde vrouw(en) en/of al dan niet ten behoeve van een zogenaamd onderzoek van een slaapcentrum aan die [slachtoffer 1] een of meer verzoeken te doen en/of opdrachten en/of instructies te geven tot het verrichten van en/of het dulden van (een) ontuchtige handeling(en) bij/met/van verdachte (te weten een zogenaamde vingertest en/of een zogenaamde beftest) en/of
- daarbij - als vergoeding voor die te verrichten/dulden handeling(en) - een of meer geldbedrag(en) aan die [slachtoffer 1] te betalen en/of aan te bieden en/of in het vooruitzicht te stellen, [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] , van wie verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
(telkens) opzettelijk heeft bewogen tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen van verdachte, te weten het betasten van de vagina van die [slachtoffer 1] door verdachte en/of het vingeren van die [slachtoffer 1] door verdachte en/of het beffen van die [slachtoffer 1] door verdachte;
2. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 juli 2014 tot en met 4 augustus 2014 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, (telkens) ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om een of meermalen door giften of beloften van geld of goed of misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding, een persoon, [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] , waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk te bewegen ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen van verdachte te dulden, - zakelijk weergegeven - :
- in strijd met de waarheid tegenover die [slachtoffer 2] heeft aangegeven en/of heeft verklaard dat hij, verdachte, leed aan een slaapstoornis en/of uit zijn slaap gewekt diende te worden en/of heeft geveinsd dat hij, verdachte, slaapwandelde en/of handelingen verrichte in zijn slaap en/of
- zich in contacten per sms en/of e-mail met die [slachtoffer 2] heeft voorgedaan als een vrouw (genaamd [alias 1] ) en/of
- al dan niet in de valse hoedanigheid van voornoemde vrouw en/of al dan niet ten behoeve van een zogenaamd onderzoek van een slaapcentrum aan die [slachtoffer 2] een of meer verzoeken heeft gedaan en/of opdrachten en/of instructies heeft gegeven tot het verrichten van en/of het dulden van (een) ontuchtige handeling(en) bij/met/van verdachte (te weten het naar eigen inzicht van die [slachtoffer 2] laten klaarkomen van verdachte, al dan niet met gebruik van hulpmiddelen en/of het zich aan haar borsten en/of vagina te laten betasten door verdachte en/of het zich laten beffen door verdachte) en/of
- daarbij - als vergoeding voor die te verrichten/dulden handeling(en) – een of meer geldbedrag(en) aan die [slachtoffer 2] heeft betaald en/of aangeboden en/of in het vooruitzicht heeft gesteld,
zulks terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. hij op of omstreeks 15 juli 2014 te Eindhoven zich opzettelijk oneerbaar op een niet openbare plaats, te weten een woning aan [adres 1] , met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden en/of heeft gemasturbeerd, terwijl daarbij [slachtoffer 2] haars ondanks tegenwoordig was;
4. hij op of omstreeks 27 mei 2014 te Veldhoven zich opzettelijk oneerbaar op een niet openbare plaats, te weten een woning aan [adres 2] , met ontbloot geslachtsdeel en/of ontblote billen heeft bevonden, terwijl daarbij [slachtoffer 3] haars ondanks tegenwoordig was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Bronnen.
Een eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, zedenteam Eindhoven, met registratienummer 2015024031, afgesloten op 12 april 2015, in totaal 634 doorgenummerde bladzijden (hierna in de voetnoten te noemen: eindproces-verbaal).
Een proces-verbaal opgemaakt van de behandeling van deze zaak op de terechtzitting van 11 september 2015, voor zover inhoudende de (bekennende) verklaring van verdachte (hierna in de voetnoten te noemen: proces-verbaal ter terechtzitting).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring van de aan verdachte ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht op grond van het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 2 februari 2015, [1] het proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 1] voornoemd van 9 maart 2015 [2] en de verklaring van verdachte [3] het ten laste gelegde onder feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
Op grond van het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 1 september 2014 [4] en de verklaring van verdachte, [5] acht de rechtbank het ten laste gelegde onder feit 2 en feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
Tevens acht de rechtbank op grond van het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 3] van 28 mei 2014 [6] en de verklaring van verdachte [7] wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 4 is ten laste gelegd.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft de rechtbank telkens volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hiervoor opgesomde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
(1.) op tijdstippen in de periode van 1 mei 2014 tot en met 31 december 2014 te Veldhoven en Eindhoven, telkens door giften of beloften van geld of goed of misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding, te weten door, zakelijk weergegeven:
- zich in strijd met de waarheid voor te doen als een vader die een oppas zocht voor zijn minderjarig kind en in die hoedanigheid via een oppassite en in een kennismakingsgesprek in contact te treden met de hierna te noemen [slachtoffer 1] en
- in strijd met de waarheid tegenover die [slachtoffer 1] aan te geven dat hij, verdachte, leed aan een slaapstoornis en uit zijn slaap gewekt diende te worden en te veinzen dat hij, verdachte, slaapwandelde en handelingen verrichtte in zijn slaap en
- zich in contacten per sms en e-mail met die [slachtoffer 1] voor te doen als vrouwen (genaamd [alias 1] en [alias 2] ) en
- in de valse hoedanigheid van voornoemde vrouwen en ten behoeve van een zogenaamd onderzoek van een slaapcentrum aan die [slachtoffer 1] verzoeken te doen en opdrachten en instructies te geven tot het verrichten van en het dulden van ontuchtige handelingen bij/door verdachte (te weten een zogenaamde vingertest en een zogenaamde beftest) en
- daarbij - als vergoeding voor die te verrichten/te dulden handelingen - geldbedragen aan die [slachtoffer 1] te betalen en aan te bieden en in het vooruitzicht te stellen, [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] , van wie verdachte wist dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, telkens opzettelijk heeft bewogen tot het plegen en dulden van ontuchtige handelingen van verdachte, te weten het betasten van de vagina van die [slachtoffer 1] door verdachte en het vingeren van die [slachtoffer 1] door verdachte en het beffen van die [slachtoffer 1] door verdachte;
(2.) op tijdstippen in de periode van 11 juli 2014 tot en met 4 augustus 2014 te Eindhoven, telkens ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om door beloften van geld of goed of misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding, een persoon, [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] , van wie verdachte wist dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk te bewegen ontuchtige handelingen te plegen en zodanige handelingen van verdachte te dulden, zakelijk weergegeven:
- in strijd met de waarheid tegenover die [slachtoffer 2] heeft aangegeven dat hij, verdachte, leed aan een slaapstoornis en uit zijn slaap gewekt diende te worden en heeft geveinsd dat hij, verdachte, slaapwandelde en handelingen verrichtte in zijn slaap en
- zich in contacten per sms en e-mail met die [slachtoffer 2] heeft voorgedaan als een vrouw (genaamd [alias 1] ) en
- in de valse hoedanigheid van voornoemde vrouw en ten behoeve van een zogenaamd onderzoek van een slaapcentrum aan die [slachtoffer 2] verzoeken heeft gedaan en opdrachten en instructies heeft gegeven tot het verrichten van en het dulden van ontuchtige handelingen bij/door verdachte (te weten het naar eigen inzicht van die [slachtoffer 2] laten klaarkomen van verdachte, al dan niet met gebruik van hulpmiddelen en/of het zich aan haar borsten en/of vagina te laten betasten door verdachte en/of het zich laten beffen door verdachte) en
- daarbij - als vergoeding voor die te verrichten/te dulden handelingen - geldbedragen aan die [slachtoffer 2] heeft betaald en/of aangeboden en/of in het vooruitzicht heeft gesteld,
zulks terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(3.) omstreeks 15 juli 2014 te Eindhoven zich opzettelijk oneerbaar op een niet openbare plaats, te weten een woning aan [adres 1] , met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden en heeft gemasturbeerd, terwijl daarbij [slachtoffer 2] haars ondanks tegenwoordig was;
(4.) op 27 mei 2014 te Veldhoven zich opzettelijk oneerbaar op een niet openbare plaats, te weten een woning aan [adres 2] , met ontbloot geslachtsdeel en ontblote billen heeft bevonden, terwijl daarbij [slachtoffer 3] haars ondanks tegenwoordig was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

De motivering van de beslissing.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft (primair) gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en als bijzondere voorwaarden gedurende deze proeftijd reclasseringsbegeleiding, een en ander zoals is geadviseerd in de adviesrapporten van Reclassering Nederland van 10 juli 2015 en 8 september 2015, alsook een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
De officier van justitie heeft subsidiair gevorderd de dadelijke uitvoerbaarheid van de aan het voorwaardelijke deel te koppelen voorwaarden, in het geval de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis bij uitspraak.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 2 aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte van het begin af aan openheid van zaken heeft gegeven en spijt heeft betuigd. In strafmatigende zin dient de rechtbank ermee rekening te houden dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht. In het geval de rechtbank tot strafoplegging aan verdachte zou overgaan, heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat kan worden volstaan met de oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die verdachte op de dag van de uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf kunnen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals de reclassering in de over verdachte uitgebrachte adviesrapporten van 10 juli 2015 en 8 september 2015 heeft geadviseerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan (poging tot) verleiding en schennis van de eerbaarheid. Verdachte is daarbij zeer planmatig en doordacht te werk gegaan. De rechtbank tilt zwaar aan deze feiten. Door zijn handelen heeft verdachte ter bevrediging van zijn eigen lustgevoelens inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de minderjarige slachtoffers. De slachtoffers waren door hun jeugdige leeftijd kwetsbaar en hebben de consequenties van hun handelen niet volledig kunnen overzien. Naar bekend mag worden verondersteld, kan een dergelijk vergaand seksueel contact op die leeftijd voor de slachtoffers nadelige gevolgen op emotioneel en seksueel vlak met zich meebrengen. Dit alles weegt in het nadeel van verdachte.
In het voordeel van verdachte laat de rechtbank bij de strafoplegging meewegen dat verdachte in een vroeg stadium bij de politie alsook ter terechtzitting er blijk van heeft gegeven dat hij zich bewust is van de ontoelaatbaarheid van zijn handelen, oprecht berouw heeft getoond en zich bereid heeft verklaard zich in verband met zijn stoornissen en de daaruit voortvloeiende problematiek zoals die uit de omtrent hem uitgebrachte rapporten naar voren zijn gekomen, intensief en langdurig te laten behandelen.
Voor het overige laat de rechtbank in het voordeel van verdachte het volgende meewegen.
Op 10 juni 2015 heeft GZ-psycholoog drs. M. van Heteren omtrent verdachte een psychologisch rapport
pro justitiaopgemaakt. In dit rapport is onder meer het navolgende vermeld. Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van exhibitionisme en van een gebrekkige ontwikkeling zich uitend in een persoonlijkheidsstoornis NAO met borderline en afhankelijke trekken. Dit was ook zo ten tijde van het ten laste gelegde en beïnvloedde verdachtes gedragskeuzes en gedragingen zodanig dat dat mede daaruit verklaard kan worden. De psycholoog heeft geadviseerd om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten vanwege de combinatie van persoonlijkheidsproblematiek en exhibitionisme. Volgens de psycholoog kan verdachte snel zijn motivatie verliezen en verzanden in doodswensen. Vanuit zulke hopeloosheid neemt de kans op impulsieve recidive toe. Het exhibitioneren door verdachte heeft ook steeds in stressvolle periodes gedurende zijn leven plaatsgevonden. Een klinische 24-uursopname op een FPA is daarom geïndiceerd. Gedacht wordt aan een voorwaardelijk strafdeel, reclasseringstoezicht, met een klinische opname als bijzondere voorwaarde. De psycholoog heeft ten slotte benadrukt dat het enkele afstraffen het hoge recidiverisico bij verdachte niet zal verminderen.
De rechtbank neemt deze conclusies en adviezen over.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf die vrijheidsbeneming met zich brengt. Gelet op de noodzaak dat verdachte zo spoedig mogelijk wordt behandeld, en meegewogen zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van de door verdachte reeds in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd gewenst en voldoende recht doen aan de ernst van de feiten.
Verder is de rechtbank van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd, enerzijds om de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking te brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op zijn gedrag, waardoor het opnieuw plegen van een strafbaar feit wordt tegen gegaan.
De rechtbank zal voor wat betreft de aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf te koppelen bijzondere voorwaarden aansluiting zoeken bij hetgeen daarover staat omschreven in de adviesrapporten van de reclassering van 10 juli 2015 en 8 september 2015. Verder zal de rechtbank, conform de eis van de officier van justitie, als bijzondere voorwaarde aan verdachte opleggen een contactverbod met de slachtoffers, zodat zij gedurende de proeftijd niet meer tegen hun wil met verdachte hoeven te worden geconfronteerd.
De rechtbank zal de duur van de proeftijd bepalen op drie jaren.
De rechtbank zal bevelen dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van genoemde wet uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, nu er - gelet op de adviesrapporten van de reclassering - ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend is de rechtbank van oordeel dat passend en geboden is verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 567 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Van deze gevangenisstraf zal een gedeelte van 360 dagen niet ten uitvoer worden gelegd. Aan het voorwaardelijk gedeelte van deze gevangenisstraf zullen de voorwaarden worden verbonden zoals deze hierna in het dictum nader zijn omschreven.
De vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] (ten aanzien van feit 1) en [slachtoffer 2] (ten aanzien van feiten 2 en 3).
Benadeelde partij [slachtoffer 1] voornoemd heeft een civiele vordering ingediend ten bedrage van € 2.250,-, vermeerderd met de wettelijke rente, voor immateriële schade.
Benadeelde partij [slachtoffer 2] voornoemd heeft een civiele vordering ingediend ten bedrage van € 2.078,13, bestaande uit € 78,13 voor materiële schade (€ 53,13 voor reiskosten en
€ 25,- voor telefoonkosten) en € 2.000,- voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich voor wat betreft de hoogte van de toe te wijzen immateriële schadevergoedingen telkens gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Zij heeft ten aanzien van de door benadeelde partij [slachtoffer 2] gevorderde materiële schadevergoeding geconcludeerd tot integrale toewijzing daarvan. De officier van justitie heeft voorts telkens gevorderd oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ingevolge het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft met verwijzing naar jurisprudentie zich op het standpunt gesteld dat de onderbouwing van de immateriële schadevergoedingen telkens gevallen betreft die niet vergelijkbaar zijn met deze zaak. De verdediging heeft zich voor wat betreft de hoogte van de toe te wijzen immateriële schadevergoedingen aan de benadeelde partijen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De door benadeelde partij [slachtoffer 2] gevorderde materiële schadevergoeding is voor integrale toewijzing vatbaar.
De rechtbank overweegt als volgt.
Als voldoende onderbouwd en niet weersproken acht de rechtbank de door benadeelde partij [slachtoffer 2] gevorderde materiële schadevergoeding integraal toewijsbaar.
De rechtbank overweegt voorts dat naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partijen als gevolg van de bewezen verklaarde feiten nadeel van niet-vermogensrechtelijke aard hebben ondervonden. Het nadeel van de benadeelde partijen bestaat onder meer uit het verlies in vertrouwen en de nadelige en belastende effecten die de gedragingen van verdachte – naar ook algemene ervaringsregels leren – hebben gehad (en nog hebben) op het dagelijkse leven en functioneren van betrokkenen en hun (seksuele) ontwikkeling, een en ander zoals blijkt uit de ter terechtzitting verschafte toelichtingen namens de benadeelde partijen. Deze schade valt naar zijn aard niet exact vast te stellen en dient derhalve te worden begroot. Bij het begroten van de immateriële schade heeft de rechtbank acht geslagen op de bedragen die, gelet op de gepubliceerde rechtspraak, door rechtbanken en gerechtshoven plegen te worden toegekend in min of meer vergelijkbare gevallen. De rechtbank begroot de immateriële schade van de benadeelde partijen telkens op € 750,-.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat aan benadeelde partij [slachtoffer 1] zal worden toegewezen een bedrag van € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2014 tot aan de dag der algehele voldoening. Aan benadeelde partij [slachtoffer 2] zal worden toegewezen een bedrag van € 828,13, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 augustus 2014.
De rechtbank zal voor de toegewezen bedragen telkens tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat de schadevergoeding aan de slachtoffers bevordert.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank telkens bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichtingen tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partijen komen te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partijen, daarmee zijn verplichtingen tot betaling aan de Staat komen te vervallen.
De rechtbank zal verdachte telkens veroordelen in de kosten van de benadeelde partijen tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte telkens veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerleggingen nog te maken kosten.
De rechtbank zal de benadeelde partijen telkens niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van hun afzonderlijke vorderingen, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van die delen van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partijen kunnen deze onderdelen van hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

De motivering ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen.

De rechtbank stelt vast dat er thans nog beslag rust op een tweetal telefoons en een computer.
De officier van justitie heeft de verbeurdverklaring van beide telefoons gevorderd en zich op het standpunt gesteld dat de computer dient te worden onttrokken aan het verkeer.
De verdediging heeft teruggave van de in beslag genomen voorwerpen aan verdachte bepleit. De verdediging heeft nog in het bijzonder aangevoerd dat het op de betreffende computer aanwezige kinderpornografische materiaal niet in de weg behoeft te staan aan teruggave van die computer aan verdachte, nu dit materiaal thans niet meer door verdachte kan worden benaderd.
Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen in beslag genomen telefoons vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke de hiervoor onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten zijn begaan en deze telefoons ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorden.
Ten aanzien van de in het dictum nader te noemen in beslag genomen computer is de rechtbank van oordeel dat deze vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, nu is komen vast te staan dat deze computer niet volledig vrij is van kinderpornografisch materiaal en daarmee dit voorwerp van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang. De omstandigheid dat het kinderpornografische materiaal thans niet meer door verdachte benaderbaar is, zoals door de verdediging is betoogd, maakt dit oordeel niet anders.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 24c, 27, 36f, 45, 57,
60a, 239 en 248a van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak.
De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
ten aanzien van feit 1: door giften of beloften van geld of goed of misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misleiding van een persoon waarvan hij weet dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen en zodanige handelingen van hem te dulden, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2: poging tot door beloften van geld of goed of misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misleiding van een persoon waarvan hij weet dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen en zodanige handelingen van hem te dulden, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3 en feit 4 telkens: schennis van de eerbaarheid op een niet openbare plaats, terwijl een ander daarbij zijns ondanks tegenwoordig is;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straf:

gevangenisstraf voor de duur van 567 dagen;

beveelt dat de tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf;
bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf,
groot 360 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte voor het einde van een
proeftijd van 3 jarenéén of meer van de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte - zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte - zich na de uitspraak meldt bij Reclassering Nederland, regio 's-Hertogenbosch, gevestigd Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te ’s-Hertogenbosch (telefoonnummer 073-6408080);
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering voornoemd;
- zich gedurende de proeftijd klinisch laat opnemen op FPA De Boog te Warnsveld (24-uursopname), of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, voor een periode van ten hoogste 24 maanden, of zoveel korter als het NIPF-IFZ dat noodzakelijk acht, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] , wonende [woonadres slachtoffer 1] , en [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] , wonende [woonadres slachtoffer 2] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht,
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van genoemde wet uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;
legt op de volgende
bijkomende straf:

verbeurdverklaring van de navolgende in beslag genomen voorwerpen:

- een telefoon, kleur zwart, merk Nokia (goednummer 836951);
- een telefoon, kleur wit, merk Samsung Gt-E1200i, inclusief oplader (goednummer 836952);
legt op de volgende
maatregelen;

maatregel van schadevergoeding van € 750,- subsidiair 15 dagen hechtenis;

legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis, voor immateriële schade;
bepaalt dat de toepassing van deze vervangende hechtenis de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet opheft;
beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, voor immateriële schade;
bepaalt dat indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil;
veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is;

maatregel van schadevergoeding van € 828,13 subsidiair 16 dagen hechtenis;

legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 828,13, bestaande uit € 78,13 voor materiële schade en € 750,- voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 16 dagen hechtenis;
bepaalt dat de toepassing van deze vervangende hechtenis de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet opheft;
beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 828,13, bestaande uit € 78,13 voor materiële schade en € 750,- voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil;
veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is;
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen computer, merk Toshiba, type Satelite, inclusief netvoeding (goednummer 836953).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.A. van Gameren, voorzitter,
mr. J.H.L.M. Snijders en mr. B. Poelert, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 25 september 2015.
Mr. B. Poelert is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Eindproces-verbaal, blz. 312-325.
2.Eindproces-verbaal, blz. 329-333.
3.Proces-verbaal ter terechtzitting.
4.Eindproces-verbaal, blz. 219-237.
5.Proces-verbaal ter terechtzitting.
6.Eindproces-verbaal, blz. 385-390.
7.Proces-verbaal ter terechtzitting.