Overwegingen
1. De voorzieningenrechter neemt de volgende feiten, door partijen niet betwiste feiten, als vaststaand aan.
Op 5 maart 2015 heeft de politie naar aanleiding van een anonieme tip het perceel aan [adres 1] te [woonplaats] doorzocht. In een bestuurlijke rapportage van 16 maart 2015 is vermeld dat in het in die rapportage als woning 1 vermelde object 17.623 gram aan hennep en 985 gram aan gruis hennep afval is aangetroffen en dat in het in die rapportage als woning 2 vermelde object 9.141 gram aan henneptoppen en 2.467 gram aan hasjiesj is aangetroffen.
[verzoeker 1] en [persoon 1] zijn eigenaar van de woningen op het perceel [adres 1] te [woonplaats] en zijn gezamenlijk eigenaar van coffeeshop [naam] te Oss. De in de woningen op het perceel [adres 1] aangetroffen softdrugs zijn bestemd ter bevoorrading van die coffeeshop.
Op het adres [adres 1] woonden ten tijde van het nemen van de bestreden besluiten [verzoeker 1] , [verzoeker 3] en het echtpaar [verzoekers 2] Ook was een groot aantal dieren aanwezig.
2. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank op geen enkele wijze in een eventuele bodemprocedure.
3. Ter zitting is gebleken dat [verzoeker 3] inmiddels niet meer woont op het adres [adres 1] . De voorzieningenrechter zal haar verzoek om een voorlopige voorziening (SHE 15/2478) daarom afwijzen bij gebrek aan spoedeisend belang. Omdat verweerder met de bestreden besluiten beoogt om op korte termijn tot sluiting van de woningen over te gaan, hebben de overige verzoekers een voldoende spoedeisend belang bij het verkrijgen van een voorlopige voorziening.
4. Met de verzoeken om een voorlopige voorziening willen verzoekers voorkomen dat de woningen op het perceel aan [adres 1] worden gesloten. Zij hebben aangevoerd dat de coffeeshop jaren geleden werd bevoorraad vanuit een locatie in Oss, maar dat de handelsvoorraad in overleg met de politie en de burgemeester van de gemeente Oss is verplaatst ter voorkoming van overlast en mogelijk gevaarlijke situaties. Het perceel aan [adres 1] in [woonplaats] ligt afgelegen in de polder, is goed beveiligd en wordt al gedurende vijftien jaar zonder problemen gebruikt voor de opslag van de handelsvoorraad. Er vindt regelmatig overleg plaats met de politie en de burgemeester van de gemeente Oss over alle relevante ontwikkelingen rond de coffeeshop. Verzoekers stellen dat de doorzoeking op 5 maart 2015 plaatsvond naar aanleiding van een anonieme tip, die geen betrekking had op de aanwezigheid van de handelsvoorraad. Volgens verzoekers schiet de door verweerder beoogde sluiting zijn doel voorbij omdat verplaatsing van de handelsvoorraad zeer waarschijnlijk voor meer overlast en gevaarlijke situaties zorgt. Verzoekers hebben voorts gewezen op de belangen van de heer en mevrouw [verzoekers 2] . Omdat zij beiden de leeftijd van 80 jaar zijn gepasseerd en ernstige gezondheidsproblemen hebben is het onwenselijk dat zij als gevolg van de bestreden besluiten de woning moeten verlaten. Verzoekers hebben ten slotte gesteld dat er op het perceel veel dieren verblijven, waarvoor geen opvang elders voorhanden is.
5. Verzoekers hebben niet bestreden en ook de voorzieningenrechter oordeelt dat verweerder gelet op de hiervoor als vaststaand vermelde feiten op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd is om de woningen op het perceel [adres 1] te [woonplaats] te sluiten.
6. Verweerder heeft ter invulling van zijn bevoegdheid het “Beleid inzake bestuurlijke handhaving van artikel 13b van de Opiumwet” vastgesteld. In dit beleid is in paragraaf 3 (“Handhavingsbeleid artikel 13b Opiumwet”) onder “softdrugs in woningen”, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Indien in woningen of bij woningen behorende erven drugshandel plaatsvindt ten aanzien van een middel als bedoeld in lijst II (softdrugs) met een handelsvoorraad van
> 30 gram, ontvangen zij een op schrift gestelde waarschuwing. Deze waarschuwing geldt voor een termijn van 2 jaar. Bij een 2de overtreding van de Opiumwet in een woning of bij woningen behorende erven vindt er een sluiting plaats van drie maanden. Bij een 3de overtreding van de Opiumwet binnen twee jaar na de tweede constatering vindt er een sluiting plaats van 6 maanden en bij een 4de overtreding binnen twee jaar na de derde constatering een sluiting van 12 maanden. Bij een 5de overtreding binnen twee jaar na de vierde constatering, volgt sluiting voor onbepaalde tijd.
Indien in woningen of bij woningen bij behorende erven grootschalige drugshandel plaatsvindt ten aanzien van een middel als bedoeld in lijst II (softdrugs) met een hoeveelheid > 1000 planten en/of 5000 gram vindt er een sluiting plaats van drie maanden”.
In paragraaf 5 (“Afwijkingsbevoegdheid”) is vermeld:
“In beginsel wordt overeenkomstig de beleidsregels besloten. De burgemeester kan op basis van feiten en omstandigheden in bijzondere gevallen gemotiveerd afwijken van de maatregelen zoals deze zijn vastgesteld in het onderhavige beleid (artikel 4:84 Awb, de zgn. inherente afwijkingsbevoegdheid”)”.
7. De besluiten van verweerder om de woningen aan [adres 1] zonder voorafgaande waarschuwing voor drie maanden te sluiten zijn in overeenstemming met het door hem gevoerde handhavingsbeleid. Verweerder heeft in de bestreden besluiten aangegeven dat de gemeenschap belang heeft bij de sluiting van de woningen aan [adres 1] omdat daarmee voorkomen wordt dat de openbare orde en veiligheid ernstig worden aangetast. Door de sluiting wordt de bekendheid van het pand (voor de aan- en toevoer van drugs) doorbroken, evenals de verstoring van de openbare orde die met drugshandel gepaard gaat. Verweerder heeft hierbij in aanmerking genomen dat het algemeen bekend is dat er risico’s zijn verbonden aan georganiseerde hennephandel en de toepassing van daadwerkelijk geweld in of bij het pand moet worden voorkomen. Volgens verweerder is er geen bijzonder feit of omstandigheid die aanleiding geeft om af te wijken van het beleid overeenkomstig bepaalde in artikel 4:84 van de Awb.
8. De voorzieningenrechter overweegt dat bij de toepassing van het beleid waarmee verweerder invulling geeft aan de hem op grond van artikel 13b van de Opiumwet toekomende bevoegdheid, alle relevante feiten en omstandigheden, alsmede alle indicatoren, zowel belastende als ontlastende, zorgvuldig door hem in kaart moeten worden gebracht. Verweerder dient vervolgens een afweging te maken van deze feiten, omstandigheden en indicatoren om te beoordelen of de situatie dermate ernstig is dat sluiting moet volgen, dan wel dat met een waarschuwing of een andere, minder ingrijpende maatregel kan worden volstaan (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 5 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3941). 9. Verzoekers hebben onweersproken gesteld dat de woningen aan [adres 1] al vijftien jaar zonder problemen worden gebruikt voor de opslag van de handelsvoorraad van de coffeeshop, dat de woningen niet als drugspand bekend staan en dat van klachten over drugsgerelateerde overlast vanuit de woningen geen sprake is. Evenmin is er sprake van een ongewenste toeloop naar de woningen, die ongedaan moet worden gemaakt. Verzoekers hebben er op gewezen dat zij bereid zijn geweest om zelf maatregelen te treffen om overlast en problemen in het kader van de openbare orde te voorkomen door beveiliging van de woningen en door een regulier overleg en afspraken met de politie en de burgemeester van Oss over de bevoorrading van de coffeeshop. Naar aanleiding van de stelling van verweerder dat hij niet op de hoogte was van dit overleg en deze afspraken, heeft
[persoon 2] ter zitting verklaard dat hij de politie heeft voorgesteld om ook verweerder in te lichten over de verplaatsing van de handelsvoorraad van de vorige locatie in Oss naar [adres 1] in [woonplaats] , maar dat de politie dit voorstel niet heeft overgenomen. Ter zitting is gebleken dat, anders dan verweerder in de bestreden besluiten heeft aangenomen, de vorige woning van het echtpaar [verzoekers 2] in Oss niet langer beschikbaar is. Voorts is gesteld dat de heer [verzoeker 2] in verband met dementie de neiging heeft om van huis weg te lopen en dat ook om die reden is gekozen voor verhuizing van het echtpaar naar het omheinde perceel aan [adres 1] in [woonplaats] .
10. Gelet op de in de vorige rechtsoverweging vermelde omstandigheden heeft verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bij zijn besluitvorming onvoldoende alle relevante indicatoren in kaart gebracht en heeft hij zijn standpunt dat de openbare is verstoord en dat niet kon worden volstaan met een waarschuwing of een andere, minder ingrijpende maatregel, onvoldoende kenbaar inzichtelijk gemaakt.
11. De voorzieningenrechter concludeert dat verweerder zich met de in de bestreden besluiten gegeven motivering niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het onderhavige geval niet met een waarschuwing of een soortgelijke maatregel kon worden volstaan.
12. Omdat de belangen van verzoekers thans zwaarder dienen te wegen dan het belang van verweerder bij uitvoering van de last onder bestuursdwang, wijst de voorzieningenrechter de verzoeken om een voorlopige voorziening van [verzoeker 1] en het echtpaar [verzoekers 2] (SHE 15/2475 en SHE 15/ 2477) toe in die zin dat de bestreden besluiten worden geschorst tot zes weken nadat op hun bezwaar is beslist.
13. Omdat de verzoeken worden toegewezen, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan [verzoeker 1] en het echtpaar [verzoekers 2] het door hen betaalde griffierecht (twee maal € 167,-) wordt vergoed.
14. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door [verzoeker 1] en het echtpaar [verzoekers 2] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift:
de voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat het (aanvullend) verzoekschrift in beide zaken gelijkluidend is; 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en wegingsfactor 1).