ECLI:NL:RBOBR:2015:5440

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 september 2015
Publicatiedatum
16 september 2015
Zaaknummer
01/879619-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door penningmeester van vereniging

Op 17 september 2015 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als penningmeester van een vereniging meermalen geld heeft verduisterd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2009 tot en met 25 april 2014 in totaal een bedrag van €39.000,- heeft verduisterd. De verdachte heeft bekend dat zij dit geld, dat toebehoorde aan de vereniging, wederrechtelijk onder zich heeft gehouden. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding bevestigd en is bevoegd om van de zaak kennis te nemen. Tijdens de zitting op 3 september 2015 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord.

De rechtbank heeft overwogen dat de verdachte haar functie als penningmeester heeft misbruikt en het vertrouwen van de leden van de vereniging ernstig heeft beschaamd. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat zij zelf contact heeft opgenomen met de wethouder en het bestuur van de vereniging om haar daden op te biechten. De rechtbank heeft ook meegewogen dat de verdachte door haar handelen aanzienlijke persoonlijke gevolgen heeft ondervonden, zoals het verlies van klanten en sociale contacten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, en heeft zij geen voorwaardelijke vrijheidsstraf opgelegd. De rechtbank heeft de straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en heeft aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten die binnen de zittende magistratuur zijn ontwikkeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879619-14
Datum uitspraak: 17 september 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1949] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 september 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 augustus 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij, meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 01 januari 2008 tot en met 25 april 2014 te Maastricht (telkens) opzettelijk een hoeveelheid geld (tot een totaalbedrag van Euro 39.000,-, in elk geval een hoeveelheid geld), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geld verdachte anders dan door misdrijf, te weten als penningmeester van [slachtoffer] , onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Overweging met betrekking tot de bewezenverklaring.

Verdachte heeft bekend dat zij in de periode van 1 januari 2009 tot en met 25 april 2014 in totaal een geldbedrag van Euro 39.000,- van de [slachtoffer] heeft verduisterd. Verdachte kan zich niet herinneren of zij vóór 2009 geld van de [slachtoffer] heeft verduisterd. In het rapport van [deskundige] staat op pagina 3 -kort gezegd- dat onderzoeker over de periode voorafgaande aan het boekjaar 2009 geen uitsluitsel kan gegeven over onttrekkingen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte in de periode van 1 januari 2008 tot 1 januari 2009 geld van de [slachtoffer] heeft verduisterd.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
meermalen in de periode van 01 januari 2009 tot en met 25 april 2014 te Maastricht (telkens) opzettelijk een hoeveelheid geld (tot een totaalbedrag van Euro 39.000,-) toebehorende aan [slachtoffer] , welk geld verdachte anders dan door misdrijf, te weten als penningmeester van [slachtoffer] , onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

Een werkstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis.
Een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
(Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.)

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank heeft in het bijzonder verder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering van geldbedragen die zij als penningmeester van de [slachtoffer] onder zich had. Zij heeft bij het plegen van het feit gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van de benadeelde. Verdachte heeft haar functie als penningmeester misbruikt en daarmee het vertrouwen van bestuur en leden van de [slachtoffer] in haar in ernstige mate beschaamd.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat het door verdachte gepleegde strafbare feit gelet op de persoon van verdachte kennelijk gezien moet worden als een eenmalige misstap. Verder weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mede dat verdachte zelf contact heeft opgenomen met de wethouder van de gemeente Maastricht en met het bestuur van de [slachtoffer] en aan beide heeft opgebiecht dat zij geld van de partij had verduisterd. Zij heeft ook haar volledige medewerking aan het onderzoek verleend. Tot slot weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mede dat verdachte zelf ook al op andere wijze is getroffen door de gevolgen van het door haar gepleegde strafbare feit in die zin dat haar bedrijf [bedrijf] na het bekend worden van het feit veel klanten heeft verloren, en dat haar kinderen en meerdere mensen uit haar vrienden- en kennissenkring na het bekend worden van het feit de contacten met haar hebben verbroken.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de taakstraf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. De rechtbank acht het niet nodig om tevens een voorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 22c, 22d, 57, 321.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

verduistering, meermalen gepleegd.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf:
Een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. T. van de Woestijne en mr. A.M.R. van Ginneken, leden,
in tegenwoordigheid van G.G. Dirks, griffier,
en is uitgesproken op 17 september 2015,
zijnde mr. Wielders buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.