Bij betrokkene is sprake van een chronisch disfunctioneel beeld, met ernstige
gedragsproblemen sinds de vroege kindertijd. Vanaf zeer jonge leeftijd is er complexe
problematiek, die ook in het heden niet eenduidig in DSM-termen geclassificeerd kan
worden. Ook de etiologie van het disfunctioneren kan niet goed worden ingekaderd, duidelijk is wel dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Deze is zichtbaar in de volgende beperkingen.
Bij betrokkene is ten eerste sprake van een gebrek aan afstemming, dat wisselend zichtbaar
is in de twee volgende vormen: ofwel betrokkene is opvallend vlak en oninvoelbaar in zijn
presentatie, ofwel hij toont wel emoties maar is daarbij niet in contact met de ander. Tevens
mist betrokkene non-verbale signalen van anderen.
Ten tweede mist betrokkene het vermogen zichzelf vanuit interne processen te structureren.
Het functioneren van betrokkene is dan ook sterk afhankelijk van de aanwezigheid van
externe structuur. Betrokkene functioneert redelijk in eenduidige, niet stresserende situaties.
Dat wil zeggen: onder omstandigheden waar betrokkene niet aan complexe opdrachten hoeft
te voldoen, er geen tijdsdruk is, er geen ambivalente signalen zijn en hij individueel benaderd wordt, zonder de dynamiek van een groepssetting. Zo kan betrokkene voldoende
impulscontrole, frustratietolerantie en agressiebeheersing opbrengen in de context van een
individuele psychomotore sessie. Wanneer betrokkene echter in de dynamiek van de
observatiegroep komt, vertoont hij negatief gedrag, waarbij hij zich opruiend en imponerend
opstelt en voortdurend grenzen opzoekt. Ook in de levensloop blijkt dat betrokkene het best
gefunctioneerd heeft in twee gesloten jeugdinrichtingen en dat het meeste acting-out-gedrag
plaatsvond toen hij in een open setting verbleef.
Ten derde is er sprake van een gebrek aan integratie van betrokkenes gevoelsaffecten, wat
wil zeggen dat betrokkene in zwart/wit termen denkt en voelt en steeds slechts één aspect
van de realiteit beleeft, in plaats van deze genuanceerd waar te nemen. Hierdoor kan zijn
realiteitstoetsing soms onder druk komen te staan; betrokkene lijkt soms in een
fantasiewereld te leven, waarbij hij zich vastklampt aan wensvervullende ideaalbeelden.
Betrokkene mist het vermogen dat nodig is om de verschillende belevingen met elkaar te
verbinden en te integreren. Daarnaast mist hij de mogelijkheid om vanuit het perspectief van
een toehoorder te kijken, die door zijn of haar reacties een externe structuur kan bieden om
informatie te integreren.
Er is ten vierde sprake van veelsoortig antisociaal gedrag in de zin van verschillende
vermogensdelicten, fysieke agressie en dreigen. Dit heeft een duidelijk instrumenteel aspect,
waarbij de gewetensfunctie aangetast is. Er is sprake van trekken van psychopathie, waarbij
met name de defectueuze affectieve beleving opvalt. Onderzoekers formuleren in dit
verband de hypothese dat betrokkene heftige emoties bij anderen moet oproepen om zelf
wat te voelen (projectieve identificatie). Onderzoekers hebben dit niet zelf kunnen toetsen
omdat betrokkene onvoldoende heeft meegewerkt aan het onderzoek. Overigens ligt deze
hypothese wel in de lijn van de diagnostiek van psycholoog Kampkes, die betrokkene eerder
gezien heeft in het kader van de PJ-rapportage van januari 2014. Er is echter niet alleen
sprake van instrumenteel gedrag bij betrokkene. Het zich meermalen melden bij de politie na een brandstichting, zowel na het huidige ten laste gelegde als na eerdere brandstichting illustreert dat de brandstichting niet strikt instrumenteel was, maar vermoedelijk ook een
functie had in het genereren van aandacht.
Ten slotte is er sprake van ernstig verstoorde hechting, welke zichtbaar is in het ontbreken
van stabiele, langdurige relaties en de beperkingen in de manier waarop betrokkene
contacten aangaat met zijn omgeving.
(…)
Op basis van de HKT-30, HCR-20 en de klinische inschatting (gelet op de hiervoor bij de beantwoording van vraag 1 omschreven beperkingen van betrokkene) komen de onderzoekers tot de conclusie dat er sprake is van een hoog recidiverisico ten aanzien van soortgelijke feiten. Behalve mogelijk de relatie van betrokkene met zijn ouders, waarop nu onvoldoende zicht is verkregen, is er geen enkele beschermende factor aan te wijzen in de persoon van betrokkene of zijn situatie om de kans op recidive te verlagen.
(…)
Gezien betrokkenes complexe problematiek, de vele behandelpogingen in het verleden en
het feit dat betrokkene tot op heden nauwelijks heeft kunnen functioneren buiten gesloten
settingen, concluderen onderzoekers dat er sprake is van een somber toekomstperspectief.
Betrokkene is niet in staat zelfstandig, zonder duidelijke externe structuur, te functioneren en heeft langdurige begeleiding nodig. Echter, betrokkene is niet gemotiveerd voor behandeling en/of begeleiding en heeft weinig probleembesef, waardoor een behandeling in een voorwaardelijk kader niet haalbaar wordt geacht. Betrokkene wordt door onderzoekers niet in staat geacht zich aan de bijbehorende afspraken te houden. Onderzoekers adviseren uw college dan ook om betrokkene de maatregel van tbs met dwangverpleging op te leggen.
Een instelling waar rekening wordt gehouden met het complexe psychiatrische mengbeeld
van betrokkene zou het meest geschikt zijn.
Een behandeling zou gericht kunnen zijn op het aanleren van gedragsvaardigheden, het
ontwikkelen van enig probleembesef, het accepteren van externe steun en uiteindelijk van
langdurige begeleiding, die resocialisatie mogelijk maakt.