ECLI:NL:RBOBR:2015:5304

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 september 2015
Publicatiedatum
9 september 2015
Zaaknummer
01/845736-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van woninginbraak, huisvredebreuk en opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor goederen

Op 10 september 2015 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan woninginbraak, huisvredebreuk en opzettelijke brandstichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tussen 18 en 23 september 2014 in Best een woning is binnengekomen door middel van braak en daar etenswaren en drank heeft weggenomen. Daarnaast heeft de verdachte op 28 september 2014 wederrechtelijk de woning van het slachtoffer betreden en brand gesticht, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd vanwege de ernst van de feiten en de psychische problematiek van de verdachte. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde gevangenisstraf van 6 maanden in een andere zaak. De uitspraak is gedaan na een uitgebreid onderzoek ter terechtzitting, waarbij de rechtbank de verklaringen van de verdachte en de aangiften van de slachtoffers heeft gewogen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, maar dat dit niet afdoet aan de ernst van de gepleegde feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845736-14
Parketnummer vordering: 01/845867-13
Datum uitspraak: 10 september 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1994] ,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: PI Limburg Zuid - De Geerhorst.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 januari 2015, 24 maart 2015, 2 juni 2015 en 27 augustus 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 december 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 18 september 2014 tot en met 23 september 2014 te Best, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan [adres 2] ) heeft weggenomen een hoeveelheid sieraden en/of etenswaar en/of drank, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking, te weten door het verbreken van een ruit van voormelde woning;
2.
hij op of omstreeks 28 september 2014 te Best, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan [adres 2] ) weg te nemen geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, een ruit van voormelde woning heeft ingeslagen, althans stukgemaakt, en die woning is binnengegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 september 2014 te Best
in een woning gelegen aan [adres 2] en in gebruik
bij [slachtoffer] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte,
wederrechtelijk is binnengedrongen;
3.
hij op of omstreeks 28 september 2014 in de gemeente Best, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan [adres 2] , immers heeft verdachte, toen aldaar in voornoemde woning opzettelijk met een brandende aansteker en/of een brandversnellend middel (een spuitbus met deodorant, althans met enige (vloei)stof), een of meer gordijn(en), althans een of meer brandba(a)r(e) goed(eren), in brand gestoken, althans met open vuur in aanraking gebracht, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te weten voor een of meer zich in de aangrenzende woning ( [adres 3] ) bevindende perso(o)n(en), en/of terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde woning en/of voor voormelde aangrenzende woning en/of voor de in genoemde woning(en) aanwezige goederen, te duchten was;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01/845867-13 is aangebracht bij vordering van 2 december 2014, ingekomen op de griffie op 3 december 2014. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 30 april 2014. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Na 16 september 2014 heeft verdachte zich de toegang tot de woning van [slachtoffer] aan [adres 2] te Best verschaft door middel van braak. Daarna heeft verdachte tot 23 september 2014 in voornoemde woning verbleven. De vraag dient te worden beantwoord of verdachte uit de woning sieraden en/of etenswaar en/of drank heeft gestolen.
Op 28 september 2014 heeft verdachte zich wederom de toegang verschaft tot voornoemde woning. Hier dient de vraag te worden beantwoord of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal met braak of aan een huisvredebreuk.
Op 28 september 2014 heeft er een brand plaatsgevonden in de woning aan [adres 2] te Best. Verdachte heeft zich op 28 september 2014 gemeld bij de politie en medegedeeld dat hij brand in de woning heeft gesticht. Op de zitting van 2 juni 2015 heeft verdachte zijn bekentenis ingetrokken. De vraag dient te worden beantwoord of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de brandstichting.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat niet kan worden bewezen dat verdachte sieraden heeft weggenomen.
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 2 primair ten laste gelegde.
De officier van justitie acht de onder 2 subsidiair ten laste gelegde huisvredebreuk wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3 acht de officier van justitie de brandstichting door verdachte bewezen, waarbij gemeen gevaar voor goederen is ontstaan. Dat er sprake was van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen acht de officier van justitie niet wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman vindt dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de onder 1 ten laste gelegde diefstal met braak, waarbij verdachte etenswaar en drank heeft weggenomen. Ten aanzien van het wegnemen van sieraden heeft de raadsman vrijspraak bepleit.
De raadsman heeft tevens vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 2 primair.
Voor wat betreft het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman van verdachte zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Mocht de rechtbank de brandstichting bewezen verklaren, dan is er in ieder geval geen sprake van levensgevaar of gevaar voor lichamelijk letsel.
Het oordeel van de rechtbank. [1]

Ten aanzien van feit 1.

Op 23 september 2014 heeft [persoon 1] aangifte gedaan van inbraak in de woning van haar moeder, gelegen aan [adres 2] te Best. In de achterdeur van de serre wass een raam vernield, waardoor de deur van buiten kon worden geopend.
Op 16 september 2014 was de woning afgesloten en volledig in tact achtergelaten.
Op 23 september 2014 om 11.45 uur kwam zij weer bij de woning en zag dat de deur van de serre open stond. Door de woning verspreid lagen verschillende etenswaren. Er zijn diverse goederen uit de woning weggenomen. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit. [2]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 2 juni 2015 verklaard dat hij op 16 september 2014 naar Best is gegaan naar de woning van [slachtoffer] . De eerste nacht heeft hij in de schuur van de woning geslapen. Daarna heeft hij een ruit van de woning ingeslagen en heeft hij in de woning van [slachtoffer] verbleven tot 23 september 2014. Hij heeft in de woning gegeten, gedronken en geslapen. [3]
Bij de politie heeft verdachte op 30 september 2014 verklaard dat hij wel het eten dat daar binnen lag heeft opgegeten. [4]
Op grond van de aangifte en de verklaringen van verdachte acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich de toegang tot de woning heeft verschaft door middel van braak en in de woning etenswaar en drank heeft weggenomen, zoals hierna onder de bewezenverklaring bewezen is verklaard.

Ten aanzien van feit 2.

Op 28 september 2014 heeft [persoon 2] aangifte gedaan namens de benadeelde [slachtoffer] . Op 27 september 2014 te 17.00 uur was alles intact aan de woning [adres 2] te Best. Op 28 september te 09.45 uur ontdekte ze dat er was ingebroken in de woning. Op beide deuren aan de binnenzijde zat de ketting erop. In de woning lag een dekbed en een kussen op de bank. Er zijn, voor zover te zien, geen goederen weggenomen. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit. [5]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 2 juni 2015 –zakelijk weergegeven- verklaard dat hij op 28 september 2014 rond 08.45 uur in Best kwam. Hij heeft toen opnieuw een ruit van de woning van [slachtoffer] vernield en is naar binnen gegaan. Hij heeft daarna uren in de woning verbleven. [6]
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de verdediging, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Gelet op de aangifte en de verklaring van verdachte ter terechtzitting acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 28 september 2014 de woning van [slachtoffer] aan [adres 2] te Best wederrechtelijk is binnengedrongen.

Ten aanzien van feit 3.

Zoals hiervoor al is vermeld, is verdachte op 28 september 2014 rond 08.45 uur in Best gekomen. Hij heeft een ruit van de woning van [slachtoffer] aan [adres 2] te Best vernield en is de woning binnen gegaan. Daarna heeft hij uren in de woning verbleven. [7]
Op 28 september 2014 omstreeks 21.55 uur kwam verdachte op het politiebureau aan de Mathildelaan 4 te Eindhoven. Hij had een grote koffer bij zich. Bij de balie riep hij: ’Ik heb het gedaan, houd me maar aan.’
De verbalisant vroeg wat hij precies had gedaan, waarop verdachte zei dat hij had ingebroken en brand had gesticht aan [adres 2] te Best. Verdachte is daarop aangehouden. [8]
Op 29 september 2014 omstreeks 00.15 uur komt er bij de politie een melding van een brand in een woning aan [adres 2] te Best. Ter plaatse zagen verbalisanten dat er in de woning een enorme brand gaande was. [9]
Er heeft op 29 september 2014 een (gering) forensisch onderzoek plaatsgevonden in de vrijstaande woning [adres 2] te Best. Gelet op het geconstateerde brandbeeld in de hal van de woning, in de woonkamer en de deur van de woonkamer/hal heeft een mogelijke brandhaard zich bevonden in de woonkamer, direct links naast de deur woonkamer/hal, nabij het raam dat daar aanwezig was. Er was gemeen gevaar voor goederen. [10]
Op 30 september 2014 te 11.05 uur heeft [persoon 1] aangifte gedaan van brandstichting in de woning [adres 2] te Best, namens de benadeelde [slachtoffer] . [11]
Verdachte is meerdere malen bij de politie gehoord over de brandstichting.
Op 29 september 2014 om 11.25 uur heeft verdachte onder meer verklaard dat hij op 28 september 2014 in de woning in [adres 2] te Best is geweest. Rond 09.30 die dag zag hij dat de schoonzoon en dochter van [slachtoffer] het huis binnen wilden. Verdachte heeft zich toen verstopt op de zolder. Nadat de schoonzoon en dochter de woning hebben verlaten rond 17.00 uur – 18.00 uur is hij naar beneden gegaan. Gedurende het tv-kijken kwam hij op het idee om [slachtoffer] goed te straffen voor haar valse beschuldigingen. Hij kwam op het idee om brand te stichten in de woning van [slachtoffer] . Hij heeft toen een heleboel gordijnen die op tafel lagen, verspreid over de grond in de woonkamer. Zijn bedoeling was dat de hele boerderij in vlammen op zou gaan. Hij heeft een gordijn, dat hing nabij de deur naar het halletje van de voordeur in brand gestoken. Hij gebruikte daarvoor een gasaansteker. Hij hield die aansteker bij het gordijn en zag dat het gordijn op een gegeven moment flink brandde. Voordat hij de brand aanstak heeft hij eerst met een mes een uitzetijzer van het raam naast de voordeur losgeschroefd. Zijn koffer had hij al door het raam buiten gezet. Meteen na het stichten van de brand is hij door het raam naar buiten geklommen. Hij besloot om zichzelf te melden op het bureau van politie te Eindhoven. [12]
Op 30 september 2014 om 10.33 uur heeft verdachte volhard bij zijn bekentenis dat hij de brand in de woning heeft gesticht. [13] Hij heeft met een tekening aangegeven waar in de woning hij de brand heeft aangestoken. [14]
Op 24 november 2014 om 10.00 uur heeft verdachte nogmaals bij de politie verklaard dat hij een gordijn in brand heeft gestoken met de aansteker. [15]
Ook bij de rechter-commissaris op 1 oktober 2014 heeft verdachte, terwijl hij werd bijgestaan door zijn raadsman, de brandstichting erkend. [16]
De rechtbank constateert dat verdachte bij de politie gedetailleerd heeft verklaard over de brandstichting en dat voornoemde verklaringen van verdachte op onderdelen overeenkomen met de bevindingen in het onderzoek.
De plek waar verdachte zegt de brand te hebben gesticht, komt overeen met de geconstateerde mogelijke brandhaard direct links naar de deur woonkamer/hal nabij het raam.
Verdachte heeft verklaard de gordijnen die over de tafel lagen over de grond te hebben verspreid. Aangeefster [persoon 1] heeft verklaard dat zij op zondag 28 september de uitgewassen vitrages over de tafel in de erker heeft gelegd. [17]
Verdachte heeft verklaard dat hij vóór de brandstichting eerst een uitzetijzer van het raam naast de voordeur heeft losgeschroefd en via dit raam het pand heeft verlaten. Bij het brandonderzoek is geconstateerd dat het uitzetijzer van het uitzetraam rechts naast de voordeur niet meer aanwezig was. Het uitzetijzer werd in de voortuin aangetroffen en twee schroeven lagen op de vensterbank. [18]
Ter terechtzitting van 2 juni 2015 is verdachte teruggekomen op zijn verklaringen bij de politie en bij de rechter-commissaris, dat hij de brand in de woning heeft gesticht.
Verdachte heeft op deze zitting verklaard dat hij op 28 september 2014, zijnde een zondag, na 19.00 uur naar Albert Heijn (AH) in het centrum van Best is geweest. Hij heeft daarbij zijn koffer meegenomen. Hij heeft bij AH een croissant en een broodje-gezond gekocht. Daarna is hij met zijn koffer teruggegaan naar de woning aan de [adres 2] . Toen hij om 21.00 uur bij de woning arriveerde, zag hij een klein vlammetje van ongeveer 30 centimeter in de buurt van de boekenkast onderaan de trap.
Hij is vervolgens naar het station in Best gelopen, heeft daar de trein naar Eindhoven gepakt en heeft zich rond 22.00 uur op het politiebureau te Eindhoven gemeld.
Naar aanleiding van deze verklaring van verdachte ter terechtzitting van 2 juni 2015 is er aanvullend onderzoek door de politie verricht. Uit dit onderzoek is gebleken dat voornoemde verklaring van verdachte van 2 juni 2015 op onderdelen aantoonbaar onjuist en ongeloofwaardig is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
*Verdachte heeft uitdrukkelijk verklaard die zondag na 19.00 uur naar AH te zijn geweest in het centrum te Best. Uit het aanvullende politieonderzoek blijkt dat de twee AH-winkels die daarvoor in aanmerking komen, AH Boterhoek (centrum) en AH Wilhelminaplein op zondag tot 18.00 uur geopend zijn. [19] Het is dus volstrekt onmogelijk dat verdachte op het door hem genoemde tijdstip boodschappen bij AH heeft gedaan.
*Uit het aanvullend proces-verbaal van politie blijkt dat de twee in aanmerking komende winkels AH Boterhoek en AH Wilhelminaplein geen broodjes-gezond in hun assortiment hebben. [20] Op de zitting van 27 augustus 2015 heeft verdachte zijn verklaring bijgesteld en verklaard dat hij de ingrediënten voor een broodje-gezond heeft gekocht, hetgeen zijn verklaring naar het oordeel van de rechtbank niet geloofwaardiger maakt.
*Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij het kleine vlammetje van ongeveer 30 centimeter in de buurt van de boekenkast heeft gezien onderaan de trap. Hij stond toen bij het raam waarvan hij het uitzetijzer had vernield. Dit betreft een raam naast de voordeur. Het lijkt erop, mede gezien de situatietekening op pagina 52 van het dossier, dat het onmogelijk is vanaf de aangewezen plek buiten voor het raam, via het halletje van de woning en de openstaande deur, de aangewezen plek van het vlammetje achter in de woning te kunnen zien.
*Verdachte zegt naar AH te zijn gegaan in het centrum van Best. Daarna is hij terug naar de woning gegaan. Hij heeft zijn koffer, die hij ook bij zich had toen hij zich bij de politie meldde, meegenomen naar AH. Het is naar het oordeel van de rechtbank niet waarschijnlijk dat verdachte een grote koffer met kleding meeneemt vanaf de woning om wat eten te gaan halen, en minimaal 20 minuten (AH Boterhoek) heen en 20 minuten terug loopt met deze grote koffer, terwijl het van meet af aan de bedoeling was terug te gaan naar de woning. De mededeling van verdachte ter zitting van de rechtbank van 02 juni 2015 dat hij deze koffer altijd, ook bij het doen van boodschappen, bij zich heeft acht de rechtbank niet geloofwaardig.
Alles afwegend schuift de rechtbank de op de zitting van 2 juni 2015 afgelegde ontkennende verklaring van verdachte als volstrekt ongeloofwaardig terzijde en houdt de rechtbank verdachte aan zijn eerder bij de politie en bij de rechter-commissaris afgelegde bekennende verklaringen.
Op grond van de hiervoor uitgewerkte bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 28 september 2014 brand heeft gesticht in een woning aan [adres 2] te Best door opzettelijk met een brandende aansteker een gordijn in brand te steken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de woning en de in de woning aanwezige goederen, te duchten was.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat daarbij ook levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was. [persoon 3] , officier van dienst bij de brandweer, heeft verklaard dat de buren geen gevaar hebben gelopen. In de woning aan [adres 2] waren geen personen aanwezig.
De rechtbank zal verdachte dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.
op een tijdstip gelegen in de periode van 18 september 2014 tot en met 23 september 2014 te Best, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning gelegen aan [adres 2] heeft weggenomen een hoeveelheid etenswaar en drank, toebehorende aan [slachtoffer] , waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak, te weten door het verbreken van een ruit van voormelde woning.
2.
Subsidiair:
op 28 september 2014 te Best in een woning gelegen aan [adres 2] en in gebruik
bij [slachtoffer] , wederrechtelijk is binnengedrongen.
3.
op 28 september 2014 in de gemeente Best opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan [adres 2] , immers heeft verdachte, toen aldaar in voornoemde woning opzettelijk met een brandende aansteker een gordijn in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde woning en voor de in genoemde woning aanwezige goederen, te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 2 primair vrijspraak
Ten aanzien van feit 1, feit 2 subsidiair en feit 3 (alleen gemeen gevaar voor goederen):
  • een gevangenisstraf van één jaar met aftrek van het voorarrest;
  • terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege;
  • tenuitvoerlegging van 6 maanden gevangenisstraf in de zaak met parketnummer 01/845867-13.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft aangegeven dat er in ieder geval, indien bewezen, geen gevaar voor personen is geweest. Op zichzelf is voldaan aan de criteria om een terbeschikkingstelling op te leggen. Terbeschikkingstelling met dwangverpleging is een ultimum remedium. Een terbeschikkingstelling met voorwaarden geeft ook al een behoorlijke stok achter de deur. Verdachte is gemotiveerd zich te laten behandelen.
Mocht de rechtbank overwegen de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen dan verzoekt de raadsman aan deze terbeschikkingstelling voorwaarden te verbinden. Het is belangrijk dat er dan snel met de behandeling kan worden begonnen. Om die reden verzoekt de raadsman de onvoorwaardelijke gevangenisstraf zo kort mogelijk te houden en de zes maanden gevangenisstraf niet ten uitvoer te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ten nadele van verdachte
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal met braak, een huisvredebreuk en een brandstichting in een woning. Terwijl de bewoonster van de woning in het ziekenhuis lag, heeft verdachte gebruik gemaakt van de woning. Door het vervolgens in brand steken van haar woning is het bejaarde slachtoffer het genot van haar woning en de in die woning aanwezige spullen ontnomen. De brandstichting heeft grote materiële schade en overlast voor het slachtoffer met zich meegebracht.
Een brandstichting veroorzaakt veel maatschappelijke onrust en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor soortgelijke delicten is veroordeeld. Ook liep verdachte ten tijde van het plegen van de feiten in de proeftijd van een eerdere veroordeling. Dit alles heeft verdachte er niet van weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
In het voordeel van verdachte
In het rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum van 22 mei 2015 hebben de psychologen en de psychiater op de in dat rapport genoemde gronden geconcludeerd dat verdachte voor het ten laste gelegde, indien bewezen, verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden verklaard. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare.
De op te leggen straf
Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden. De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt in relatie tot de geadviseerde verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De op te leggen maatregel
Het hiervoor vermelde rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum van 22 mei 2015, opgemaakt door S. Matthijssen, psycholoog, J. Heerschop, psycholoog en D. Harari, psychiater houdt voorts onder meer in – zakelijk weergegeven –:
Bij betrokkene is sprake van een chronisch disfunctioneel beeld, met ernstige
gedragsproblemen sinds de vroege kindertijd. Vanaf zeer jonge leeftijd is er complexe
problematiek, die ook in het heden niet eenduidig in DSM-termen geclassificeerd kan
worden. Ook de etiologie van het disfunctioneren kan niet goed worden ingekaderd, duidelijk is wel dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Deze is zichtbaar in de volgende beperkingen.
Bij betrokkene is ten eerste sprake van een gebrek aan afstemming, dat wisselend zichtbaar
is in de twee volgende vormen: ofwel betrokkene is opvallend vlak en oninvoelbaar in zijn
presentatie, ofwel hij toont wel emoties maar is daarbij niet in contact met de ander. Tevens
mist betrokkene non-verbale signalen van anderen.
Ten tweede mist betrokkene het vermogen zichzelf vanuit interne processen te structureren.
Het functioneren van betrokkene is dan ook sterk afhankelijk van de aanwezigheid van
externe structuur. Betrokkene functioneert redelijk in eenduidige, niet stresserende situaties.
Dat wil zeggen: onder omstandigheden waar betrokkene niet aan complexe opdrachten hoeft
te voldoen, er geen tijdsdruk is, er geen ambivalente signalen zijn en hij individueel benaderd wordt, zonder de dynamiek van een groepssetting. Zo kan betrokkene voldoende
impulscontrole, frustratietolerantie en agressiebeheersing opbrengen in de context van een
individuele psychomotore sessie. Wanneer betrokkene echter in de dynamiek van de
observatiegroep komt, vertoont hij negatief gedrag, waarbij hij zich opruiend en imponerend
opstelt en voortdurend grenzen opzoekt. Ook in de levensloop blijkt dat betrokkene het best
gefunctioneerd heeft in twee gesloten jeugdinrichtingen en dat het meeste acting-out-gedrag
plaatsvond toen hij in een open setting verbleef.
Ten derde is er sprake van een gebrek aan integratie van betrokkenes gevoelsaffecten, wat
wil zeggen dat betrokkene in zwart/wit termen denkt en voelt en steeds slechts één aspect
van de realiteit beleeft, in plaats van deze genuanceerd waar te nemen. Hierdoor kan zijn
realiteitstoetsing soms onder druk komen te staan; betrokkene lijkt soms in een
fantasiewereld te leven, waarbij hij zich vastklampt aan wensvervullende ideaalbeelden.
Betrokkene mist het vermogen dat nodig is om de verschillende belevingen met elkaar te
verbinden en te integreren. Daarnaast mist hij de mogelijkheid om vanuit het perspectief van
een toehoorder te kijken, die door zijn of haar reacties een externe structuur kan bieden om
informatie te integreren.
Er is ten vierde sprake van veelsoortig antisociaal gedrag in de zin van verschillende
vermogensdelicten, fysieke agressie en dreigen. Dit heeft een duidelijk instrumenteel aspect,
waarbij de gewetensfunctie aangetast is. Er is sprake van trekken van psychopathie, waarbij
met name de defectueuze affectieve beleving opvalt. Onderzoekers formuleren in dit
verband de hypothese dat betrokkene heftige emoties bij anderen moet oproepen om zelf
wat te voelen (projectieve identificatie). Onderzoekers hebben dit niet zelf kunnen toetsen
omdat betrokkene onvoldoende heeft meegewerkt aan het onderzoek. Overigens ligt deze
hypothese wel in de lijn van de diagnostiek van psycholoog Kampkes, die betrokkene eerder
gezien heeft in het kader van de PJ-rapportage van januari 2014. Er is echter niet alleen
sprake van instrumenteel gedrag bij betrokkene. Het zich meermalen melden bij de politie na een brandstichting, zowel na het huidige ten laste gelegde als na eerdere brandstichting illustreert dat de brandstichting niet strikt instrumenteel was, maar vermoedelijk ook een
functie had in het genereren van aandacht.
Ten slotte is er sprake van ernstig verstoorde hechting, welke zichtbaar is in het ontbreken
van stabiele, langdurige relaties en de beperkingen in de manier waarop betrokkene
contacten aangaat met zijn omgeving.
(…)
Op basis van de HKT-30, HCR-20 en de klinische inschatting (gelet op de hiervoor bij de beantwoording van vraag 1 omschreven beperkingen van betrokkene) komen de onderzoekers tot de conclusie dat er sprake is van een hoog recidiverisico ten aanzien van soortgelijke feiten. Behalve mogelijk de relatie van betrokkene met zijn ouders, waarop nu onvoldoende zicht is verkregen, is er geen enkele beschermende factor aan te wijzen in de persoon van betrokkene of zijn situatie om de kans op recidive te verlagen.
(…)
Gezien betrokkenes complexe problematiek, de vele behandelpogingen in het verleden en
het feit dat betrokkene tot op heden nauwelijks heeft kunnen functioneren buiten gesloten
settingen, concluderen onderzoekers dat er sprake is van een somber toekomstperspectief.
Betrokkene is niet in staat zelfstandig, zonder duidelijke externe structuur, te functioneren en heeft langdurige begeleiding nodig. Echter, betrokkene is niet gemotiveerd voor behandeling en/of begeleiding en heeft weinig probleembesef, waardoor een behandeling in een voorwaardelijk kader niet haalbaar wordt geacht. Betrokkene wordt door onderzoekers niet in staat geacht zich aan de bijbehorende afspraken te houden. Onderzoekers adviseren uw college dan ook om betrokkene de maatregel van tbs met dwangverpleging op te leggen.
Een instelling waar rekening wordt gehouden met het complexe psychiatrische mengbeeld
van betrokkene zou het meest geschikt zijn.
Een behandeling zou gericht kunnen zijn op het aanleren van gedragsvaardigheden, het
ontwikkelen van enig probleembesef, het accepteren van externe steun en uiteindelijk van
langdurige begeleiding, die resocialisatie mogelijk maakt.
In aanvulling op het rapport van 22 mei 2015 hebben de deskundigen S. Matthijssen, psycholoog, J. Heerschop, psycholoog en D. Harari, psychiater op 13 juli 2015 naar aanleiding van aanvullende vragen onder meer het navolgende gerapporteerd:
Betrokkene heeft beperkt meegewerkt aan het onderzoek. (…)
Er is echter veel informatie beschikbaar gekomen uit de groepsobservatie, uit de gesprekscontacten (…), uit het milieuonderzoek en uit voorgaande rapportage over eerdere behandelingen. Op grond hiervan konden de structurele beperkingen in het functioneren van betrokkene goed in kaart worden gebracht.
(…)
Vanuit de ernst en aard van de geconstateerde beperkingen is betrokkene ons inziens echter niet in staat om zich blijvend aan gestelde voorwaarden te houden. Betrokkene is het grootste deel van zijn leven geïnstitutionaliseerd geweest. Uit zijn levensloop blijkt dat betrokkene een sterke externe structuur nodig heeft om goed te functioneren. Een behandeling bij betrokkene zal met vallen en opstaan gepaard gaan. Te verwachten valt dan ook dat betrokkene voorwaarden zal overtreden. In een voorwaardelijk kader zal dit naar verwachting tot stagnatie van de behandeling leiden. In het kader van een tbs met dwangverpleging zal dit vermoedelijk in mindere mate het geval zijn. De verwachte behandelwinst is dat betrokkene mogelijk enkele vaardigheden kunnen worden bijgebracht, waarmee ook het recidivegevaar kan worden gereduceerd. Vooral zal er ingezet moeten worden op een langdurige, intensief begeleide resocialisatie. Hiervoor is een stevige en langdurige externe structuur nodig, die voor TBS met dwangverpleging geboden wordt en waarvoor een tbs met voorwaarden naar verwachting ontoereikend zal zijn.
De rechtbank neemt bovenstaande conclusies van de deskundigen over en maakt deze tot de hare.
Aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen is in casu voldaan. Bij verdachte bestond ten tijde van het begaan van de brandstichting (feit 3) immers een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en bedoeld feit betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Voorts is voldaan aan de voorwaarde dat de algemene veiligheid van goederen het opleggen van een tbs-maatregel eist.
De rechtbank is het met de verdediging eens dat het geven van een last tot verpleging van overheidswege een ultimum remedium is. De deskundigen van het Pieter Baan Centrum geven in hun advies aan dat ingezet moeten worden op een langdurige, intensief begeleide resocialisatie. Hiervoor is een stevige en langdurige externe structuur nodig, waarvoor een tbs met voorwaarden naar verwachting ontoereikend zal zijn.
Ook blijkt uit de terugmelding d.d. 26 september 2014 dat verdachte zich niet heeft gehouden aan de bij vonnis van 30 april 2014 opgelegde bijzondere voorwaarde van opname in een zorginstelling door in eerste instantie niet te verschijnen bij de kliniek voor opname en later zonder toestemming de kliniek te verlaten.
Nu een langdurige klinische behandeling van verdachte noodzakelijk is om de kans op recidive te verminderen, een effectief vrijwillig/ambulant kader niet meer tot de mogelijkheden behoort en een tbs met voorwaarden naar verwachting ontoereikend zal zijn, is de rechtbank van oordeel dat, gezien ook de eerdere veroordeling voor brandstichting en gelet op de thans bewezen verklaarde brandstichting, de algemene veiligheid van goederen de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege eist.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte ter beschikking stellen ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal voorts bevelen dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
De duur van de maatregel van beschikkingstelling.
In artikel 38e, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat de totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling een periode van vier jaar niet te boven gaat, tenzij de terbeschikkingstelling is opgelegd voor een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Aangezien de rechtbank ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen heeft verklaard dat sprake was van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen, is er geen sprake van een geweldsdelict als bedoeld in artikel 38e, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. De maatregel van terbeschikkingstelling wordt derhalve niet opgelegd terzake een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en kan daarom de totale duur van een periode van vier jaar niet te boven gaan.
Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling in de zaak met parketnummer 01/845867-13.
De vordering voldoet aan alle wettelijk eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 27, 37a, 37b, 57, 63, 138, 157, 310, 311.

DE UITSPRAAK

T.a.v. feit 2 primair: Vrijspraak.
Verklaart het onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak. T.a.v. feit 2 subsidiair: in de woning bij een ander in gebruik wederrechtelijk binnendringen. T.a.v. feit 3: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1, feit 2 subsidiair, feit 3:
- Gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 3 voorts:
- Terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.

Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:

Last tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer Oost-Brabant van 30 april 2014, gewezen onder parketnummer 01/845867-13, te weten:
gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. M.Th. van Vliet en mr. B. Damen, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 10 september 2015.
Mr. Damen is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, gezamenlijke recherche, genummerd PL2200-2014130793 z, pag. 1 tot en met 200.
2.Aangifte [persoon 1] , pag. 60-61
3.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 2 juni 2015, proces-verbaal van de zitting pag. 3
4.Verklaring verdachte bij de politie, pag. 49
5.Aangifte [persoon 2] , pag. 118-119
6.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 2 juni 2015, proces-verbaal van de zitting pag. 3
7.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 2 juni 2015, proces-verbaal van de zitting pag. 3
8.Bevindingen verbalisant pag. 28
9.Bevindingen verbalisanten pag. 138
10.Bevindingen verbalisanten pag. 142-145
11.Aangifte [persoon 1] pag. 126
12.Verklaring verdachte d.d. 29 september 2014 te 11.25 uur, p. 46
13.Verklaring verdachte d.d. 30 september 2014 pag. 48-49
14.Situatietekening pag. 52
15.Verklaring verdachte d.d. 24 november 2014 te 10.00 uur pag. 55-56
16.Verklaring verdachte bij de rechter-commissaris op 1 oktober 2014, proces-verbaal verhoor pag. 1
17.Verklaring [persoon 1] pag. 130
18.Brandonderzoek, bevindingen verbalisanten pag. 145
19.Proces-verbaal van politie eenheid Oost-Brabant met proces-verbaalnummer PL200-2014130078-23, opgemaakt op 17 juni 2015, bevindingen verbalisant pag. 19
20.Proces-verbaal van politie eenheid Oost-Brabant met proces-verbaalnummer PL200-2014130078-23, opgemaakt op 17 juni 2015, bevindingen verbalisant pag. 19