ECLI:NL:RBOBR:2015:5284
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in zaak van vermeende verkrachting zonder bewijs van dwang
In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van verkrachting, heeft de rechtbank Oost-Brabant op 9 september 2015 uitspraak gedaan. De zaak was aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 april 2015 en de zitting vond plaats op 26 augustus 2015. De officier van justitie had gerekwireerd tot bewezenverklaring van verkrachting en een gevangenisstraf van 24 maanden geëist. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat het seksuele contact vrijwillig was en dat er geen dwang was.
De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en de verdachte zorgvuldig gewogen. De aangeefster had verklaard dat zij in haar bed wakker werd en dat de verdachte haar meerdere keren vaginaal en anaal had gepenetreerd. Echter, er was geen objectief bewijs dat de seksuele handelingen tegen de wil van de aangeefster waren verricht. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van dwang in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Daarom heeft de rechtbank geoordeeld dat het tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en heeft de verdachte vrijgesproken. Tevens werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, en werd zij verwezen in de kosten van de verdachte, die op nihil zijn begroot. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank Oost-Brabant.