ECLI:NL:RBOBR:2015:5263

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 september 2015
Publicatiedatum
7 september 2015
Zaaknummer
01/865035-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van een plofkraak met aanzienlijke schade aan bankgebouw en geparkeerde auto

Op 7 september 2015 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een plofkraak op 19 februari 2015 te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1989, werd samen met een mededader beschuldigd van het wegnemen van een aanzienlijke hoeveelheid geld uit een geldautomaat van de ING Bank. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn mededader zich toegang tot de plaats delict hadden verschaft door middel van braak en dat zij dit deden met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen en het bewijs dat door de verbalisanten was verzameld. De verdachte werd op heterdaad betrapt en er werd een grote hoeveelheid geld aangetroffen in de nabijheid van de plaats delict.

De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van vormverzuim en dat de aanhouding van de verdachte door de verbalisanten niet in strijd was met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 20 maanden, met aftrek van voorarrest, en verklaarde de inbeslaggenomen goederen verbeurd. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de professionele en brutale wijze waarop het was uitgevoerd, en de aanzienlijke schade die was veroorzaakt aan zowel de geldautomaat als het gebouw waarin deze zich bevond. De verdachte had geen blijk gegeven van inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen en had geen medewerking verleend aan het onderzoek door de reclassering. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was voor het bewezen verklaarde feit en legde de straf op in overeenstemming met de ernst van het delict.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865035-15
Datum uitspraak: 07 september 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
wonende te [adres verdachte] ,
thans gedetineerd te: PI Nieuwegein - HvB loc. Nieuwegein.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 mei 2015 en 24 augustus 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 april 2015.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 24 augustus 2015 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 februari 2015 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een geldautomaat heeft weggenomen een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan ING Bank, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van braak, verbreking en / of inklimming;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft ten aanzien van een bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank baseert haar oordeel over de feitelijke gang van zaken op de navolgende bewijsmiddelen.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 19 februari 2015 omstreeks 04.15 uur een harde knal hoorde. Hij keek uit het raam en zag twee mannen die bij de pinautomaten bezig waren. Hij zag tevens dat de pinautomaten vernield waren en dat een man in de pinautomaat stond.
De man die in de pinautomaat stond gaf spullen aan de andere man, welke spullen in een grote donkerkleurige weekendtas werden gestopt. Getuige zag dat de twee mannen op een scooter wegreden op het moment dat de politie er aan kwam. [2]
Verbalisanten kregen op 19 februari 2015 omstreeks 04.12 uur een melding om te gaan naar de Sint Teunislaan te ’s-Hertogenbosch in verband met een mogelijke plofkraak. Ter plaatse zagen verbalisanten een vernielde pinautomaat. Tevens zagen zij achter een gebouw twee donker geklede personen op een scooter zonder kenteken rijden. Beide personen droegen bivakmutsen en de persoon die achterop zat had een grote zwarte tas op schoot. Verbalisanten hebben de achtervolging ingezet en zijn op de Klokkenlaan tegen de achterzijde van de scooter aangereden teneinde hen tot stoppen te dwingen. [3]
Andere verbalisanten die tevens op de melding waren afgekomen zagen dat hun collega’s beide verdachten ter hoogte van de Klokkenlaan onder controle hadden.
Verbalisanten zagen nabij de scooter en het dienstvoertuig van hun collega’s een grote zwartkleurige sporttas liggen met daarin een grote hoeveelheid biljetten van 20 en 50 euro, alsmede diverse geldcassettes. [4]
Aangever [naam aangever] zag op 19 februari 2015 omstreeks 06.15 uur dat twee pinautomaten van de ING bank, gelegen aan de Sint Theunislaan te ’s-Hertogenbosch totaal waren vernield. Hij zag dat dicht bij de automaten twee gasflessen stonden en dat de buitenmuur door de ontploffing was ontzet. Aangever kwam tot de ontdekking dat er twee geldcassettes weggenomen waren. Op de plaats delict zag hij dat de grond bezaaid lag met diverse coupures, voornamelijk briefjes van 50 en 20 euro. [5]
De bestuurder van de scooter betrof [naam medeverdachte] . De persoon die achter op de scooter zat met de grote zwarte weekendtas op zijn schoot betrof [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] . [6]
Verdachte heeft erkend dat hij in de nacht van 19 februari 2015 te ‘s-Hertogenbosch door verbalisanten is aangehouden. [7]

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 19 februari 2015 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geldautomaat heeft weggenomen een hoeveelheid geld, toebehorende aan ING Bank, waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van Wetboek van Strafrecht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft betoogd dat het door de verbalisanten aangewende geweld bij de aanhouding van verdachte disproportioneel was. In het kader van het bepaalde in artikel 359a Wetboek van Strafvordering heeft de raadsvrouwe verzocht om de aan verdachte op te leggen straf te matigen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een zogenaamde “plofkraak” waarbij een geldbedrag van € 53.050,- is weggenomen uit twee geldautomaten door deze automaten met behulp van explosief materiaal te laten ontploffen.
Door de ontploffingen zijn de pinautomaten volledig verwoest. Daarnaast is er aanzienlijke schade ontstaan aan het gebouw waarin de pinautomaten waren gevestigd en is er schade veroorzaakt aan een in de nabijheid geparkeerde auto.
Verdachte en zijn mededader hebben kennelijk geen moment stil gestaan bij de gevolgen van hun handelen voor derden. Zij hebben zich slechts laten leiden door hun zucht naar groot financieel gewin. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
De rechtbank houdt bij de straftoemeting rekening met de professionele en brutale wijze waarop verdachte en zijn mededader het feit hebben voorbereid en vervolgens te werk zijn gegaan. In de nachtelijke uren zijn zij bewust naar een locatie buiten hun woongebied getogen om daar de plofkraak te plegen.
Zij hebben hierbij gebruikt gemaakt van bivakmutsen en van een motorscooter zonder kenteken, die als gestolen stond geregistreerd.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar wat in de regel in soortgelijke zaken als straf wordt opgelegd. De rechtbank kan zich vinden in het door de officier van justitie gehanteerde uitgangspunt van achttien (18) maanden gevangenisstraf voor het plegen van een plofkraak. De officier van justitie heeft ten aanzien van verdachte - gelet op het hem betreffend uittreksel justitiële documentatie en gelet op zijn proceshouding - een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden geëist.
Persoonlijke omstandigheden zouden een straf matigend effect kunnen hebben. Verdachte heeft er echter voor gekozen steeds, en dus ook ten aanzien van zijn persoonlijke omstandigheden, gebruik te maken van zijn zwijgrecht.
Verdachte heeft er geen blijk van gegeven de laakbaarheid van zijn handelen in te zien en heeft geen medewerking willen verlenen aan onderzoek door de reclassering.
Bovendien is verdachte in het verleden ter zake vermogensdelicten tot lange gevangenisstraffen veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering - zoals door de raadsvrouwe gesteld - zodat hier ook in de straftoemeting geen rekening mee zal worden gehouden.
Bovenmatige geweldstoepassing bij de aanhouding is een vormverzuim begaan bij het voorbereidende onderzoek, welke volgens jurisprudentie van de Hoge Raad een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering kan opleveren.
In het onderhavige geval is de rechtbank van oordeel dat het optreden van de verbalisanten bij de aanhouding van verdachte niet in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit is geweest. De aanrijding met de motorscooter die verbalisanten met het dienstvoertuig bewust hebben veroorzaakt teneinde verdachte en zijn mededader, die trachtten te ontvluchtten, aan te houden, is in de gegeven omstandigheden niet buitensporig. Dit mede gelet op de aard en ernst van de verdenking jegens verdachten (een plofkraak) enerzijds en de aard en ernst van de door de aanrijding veroorzaakte letsels anderzijds. De gehanteerde wijze van aanhouding kan volgens de rechtbank in de gegeven omstandigheden noodzakelijk worden geacht, nu er een acuut risico bestond dat de verdachten op hun motorscooter zouden weten te ontvluchten en er in de hectische situatie van dat moment geen redelijke alternatieven voorhanden waren om ontvluchting te beletten.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Beslag.De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit een voorwerp is met betrekking tot welke het feit is begaan; en dit voorwerp ten tijde van het begaan van het feit aan verdachte toebehoorde.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 33, 33a, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
Gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten: (bivak)muts. Teruggave inbeslaggenomen goederen, te weten: handschoen, trainingsbroek, trui, jas en schoen aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.M. Weerkamp, voorzitter,
mr. I.L.A. Boer en mr. E. Sikkema, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 7 september 2015.
Mr. Sikkema is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, Districts Recherche Den Bosch, genummerd 2015038428.
2.Verklaring van G.M. [getuige 1] d.d. 19 februari 2015, proces-verbaal pag. 153.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 februari 2015, proces-verbaal pag. 20-21.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 februari 2015, proces-verbaal pag. 22.
5.Verklaring van J. [naam aangever] namens ING bank d.d. 19 februari 2015, proces-verbaal pag. 29-30.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 februari 2015, proces-verbaal pag. 27.
7.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 24 augustus 2015.