Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 27 augustus 2014
- het proces-verbaal van de voortgezette comparitie van 11 november 2014
- de akte na comparitie van de vrouw
- de antwoordakte van de man.
2.De verdere beoordeling
Rechten aan toonder en zaken die geen registergoederen zijn en deel uitmaken van het bedrijfs- of beroepsvermogen van een echtgenoot behoren toe aan die echtgenoot, ongeacht van wiens zijde deze goederen zijn opgekomen, doch onverminderd het in artikel 6 bepaalde;
De vrouw werkte elders in loondienst. Na de geboorte van het eerste kind van partijen is zij met werken gestopt.
In 1997 heeft de man 34 van de 70 aandelen in [naam werkgever] overgenomen van zijn ouders voor de prijs van € 1,00 per aandeel. De ouders van de man hebben de koopprijs van in totaal € 34,00 geschonken. In 2007 heeft de man de overige aandelen overgenomen. De koopprijs is betaald doordat de man de schuld van zijn vader aan [naam werkgever] heeft overgenomen. Voor het restant heeft de man een lening gesloten bij zijn ouders.
nr 1289.917.833 en EUR hypotheek nr. 1289.917.841) waarvoor beiden zich als schuldenaar hoofdelijk aansprakelijk hebben gesteld. De lasten van deze woning, waaronder aflossing en premiebetalingen voor de aan de geldlening gekoppelde verzekering met polisnummer 40567680 zijn betaald van het gezamenlijk inkomen.
(nr.1289.904.138 ) en tevens een bedrag van fl.300.000,00 geleend van zijn ouders. Voor de geldleningen die de Rabobank aan de man privé heeft verstrekt hebben zijn ouders de Rabobank een hypotheek verleend op een aantal aan hen toebehorende panden, waaronder het bestaande bedrijfspand waarin [naam werkgever] was ondergebracht.
De door de rechtbank daartoe benoemde deskundige G. A. H. van Luijt heeft op 23 oktober 2014 zijn rapport uitgebracht. De marktwaarde bij gebonden verkoop wordt door hem getaxeerd op € 320.000,00 en de marktwaarde bij vrije verkoop op € 400.000,00. Partijen hebben de uitkomst van het deskundigenrapport geaccepteerd. De vrouw meent dat de woning bij toedeling aan de man tegen de getaxeerde vrije verkoopwaarde (€ 400.000,00) in de verdeling moet worden betrokken, omdat de man, als eigenaar van het bedrijf, de mogelijkheid heeft om de woning samen met het bedrijf te verkopen en op die manier de vrije verkoopwaarde te realiseren. De man daarentegen wil uit gaan van de getaxeerde verkoopwaarde in gebonden staat ( € 320.000,00). Hij wijst er in dat verband op dat de woning is bestemd als bedrijfswoning. Het is maar zeer de vraag of de gemeente in de toekomst de bestemming bedrijfswoning zal vrij geven.
€ 61.260,33 (Rabobank nr. 1289917833), respectievelijk € 45.378,02 (Rabobank nr. 1289917841), in totaal € 106.638,35. Bij toedeling van de woning aan de man is sprake van overbedeling van de man van ( € 320.000,00 - € 106.638,35 = € 213.361,65 / 2)
€ 106.680,83.
€ 20.493,34 – met de vrouw. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen in haar eindvonnis.
- De inboedel wordt gemeenschappelijk (ervan uitgaand dat ieder van u ongeveer gelijkwaardig in de kosten daarvan heeft bijgedragen)
- De kosten van de huishouding worden betaald naar verhouding van ieders inkomen;
- Ieders loon, waaronder de ter beschikking gestelde winst van een onderneming, wordt samen gedeeld;
- Opgebouwde pensioenen worden verevend / verrekend volgens de wet;
- De vermogensopbouw vindt overigens voor ieders eigen rekening plaats en wordt bij de beëindiging van het huwelijk niet samen gedeeld.
de waarde van het bedrijf
De man heeft niet bestreden dat hij samen met zijn vader, en vanaf 2007 alleen, de winstbestemming bepaalde. De man stelt zich echter op het standpunt dat het verrekenbeding, zoals dat is overeengekomen, geen in het bedrijf gereserveerde winsten omvat. Ter comparitie heeft de man bovendien verklaard dat alleen winst werd uitgekeerd voorzover dat het bedrijfsbelang niet schaadde.
de waarde van het bedrijfspand en de landbouwgrond
Ook indien er wel van uit zou moeten worden gegaan dat de aflossingen zijn betaald uit inkomsten die verrekend hadden moeten worden gaat dit betoog van de vrouw niet op. Op grond van artikel 1:87 BW ontstaat een recht op vergoeding wanneer een echtgenoot ten laste van het vermogen van de andere echtgenoot een goed dat tot zijn eigen vermogen zal behoren verkrijgt of een schuld ter zake van een tot zijn eigen vermogen behorend goed betaalt of aflost. Deze regeling hebben partijen in artikel 6 van hun huwelijkse voorwaarden overgenomen. Er dient, met andere woorden, voor het ontstaan van een vergoedingsrecht daadwerkelijk sprake te zijn geweest van een verschuiving van vermogen of vermogensrechten van de ene echtgenoot naar de andere. De stelling van de vrouw impliceert dat er in 2010 privévermogen van haar is geïnvesteerd in het bedrijf van de man, respectievelijk dat een deel van de waarde van het bedrijfspand tot haar vermogen behoorde. Deze veronderstelling is niet juist. De kern van de problematiek van een niet uitgevoerd periodiek verrekenbeding is nu juist hierin gelegen dat
geenverrekeningen hebben plaats gevonden waardoor er ook
geengelegenheid is geweest om vermogen op te bouwen met het (niet verkregen) aandeel in de te verrekenen inkomsten. Om die reden heeft de wetgever voor dat geval bepaald dat
aan het eindehet huwelijk de echtgenoten onderling verplicht zijn het dan aanwezige vermogen af te rekenen en wordt eerst aan het eind van het huwelijk bepaald of de ene echtgenoot jegens de andere echtgenoot aanspraak kan maken op een deel van diens gedurende het huwelijk opgebouwde vermogen.
De man heeft daartegenover gesteld dat de bankrekening met nummer 1289.52.148 op de peildatum een positief saldo had van € 1.482,28. De bankrekening met nummer 59.66.77.197 bij ABN AMRO Bank had een positief saldo van € 2.735,15. Ter comparitie heeft de advocaat van de man aangevoerd dat naar zijn mening de saldi op de bankrekeningen per de peildatum moeten worden gedeeld.
De rekening van de man met nummer 1289.52.148 is in het verleden door de man gebruikt, zo heeft hij gesteld, voor de ontvangst van de verhuuropbrengsten uit en de betaling van de lasten verbonden aan het bedrijfspand, maar deze geldstromen zijn, naar de rechtbank aanneemt, in 2010 bij de inbreng van het pand in Veda Beheer B.V. geëindigd. De man heeft niet nader uitgelegd hoe het saldo op deze rekening ad € 1.482,28 is ontstaan zodat er gelet op het bepaalde in artikel 1:141 lid 3 BW vanuit moet worden gegaan dat het saldo moet worden verrekend. De rechtbank zal op deze wijze beslissen.
de schenkingen van de moeder van de vrouw
De geldlening van de moeder van de vrouw
3.De beslissing
woensdag 9 september 2015;