vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummer: 01/845256-15
Datum uitspraak: 02 september 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1979] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
thans gedetineerd te: PI Limburg Zuid - De Geerhorst.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 juni 2015 en 19 augustus 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 mei 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 april 2010
tot en met 8 april 2015 te Veghel en/of één of meer andere plaatsen in
Nederland (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een
hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen.
Indien tegen dit verkort vonnis een rechtsmiddel wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op dit verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit verkort vonnis gehecht.
Bewijsoverweging. De verdediging heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de doorzoeking van de tas onrechtmatig is geweest. Dit zou volgens haar een onherstelbaar vormverzuim opleveren in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering en zou in dit geval, gezien de ernst van het verzuim, moeten leiden tot bewijsuitsluiting.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier volgt dat de politie op 12 juni 2014 middels een Melding Misdaad Anoniem, bekend onder nummer 34.07657 in kennis werd gesteld van het feit dat er drugs zouden worden gedeald vanaf de [adres] te [woonplaats] , welke hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.
“Gedurende de dag komen er veel mensen in de auto langs. Eén van de bewoners stapt dan in en keert korte tijd later terug naar de woning. In de woning woont een Griekse man. Verder woont er ook een donkere man met rastahaar.”
Op 17 juni 2014 is door het Team Criminele Inlichtingen van de politie Oost-Brabant onder nummer 90356 proces-verbaal opgemaakt bevattende de bij voornoemde eenheid binnengekomen betrouwbare informatie, welke hierna, voor zover relevant zal worden weergegeven.
“ [alias] uit de [adres] in [woonplaats] dealt al zeker drie tot vier jaar cocaïne. Hij vraagt voor één gram cocaïne € 50,--. [alias] kan ook kilo’s cocaïne leveren. [alias] verpakt de drugs in kleine plastic sealtjes. [alias] loopt altijd naar zijn afspraken.”
Uit onderzoek bleek dat met [alias] werd bedoeld [verdachte] , geboren op [1979] te [geboorteplaats] , ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats] .
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden is het middel stelselmatige cameraobservatie ingezet. Op de opgenomen camerabeelden was onder meer te zien dat een rode Mazda 121 voorzien van [kenteken] een aantal malen voor korte duur bij de woning aan de [adres] te [woonplaats] de oprit op kwam gereden. Voorts werd gezien dat [verdachte] een aantal malen te voet de woning verliet en enkele minuten later weer terugkwam.
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 januari 2015 met proces-verbaalnummer PL2100-2015006887-5 volgt dat op 10 januari 2015 omstreeks 00:55 uur verbalisanten zagen dat er een rode Mazda met [kenteken] stilstond ter hoogte van [adres] . Een man met een donker uiterlijk en zogenaamde dreadlocks stapte als passagier voor in het voertuig. Voornoemde man hield een plastic tas in zijn handen. Toen het voertuig wegreed, werd de bestuurder door verbalisanten staande gehouden ter controle op de naleving van de bepalingen bij de Wegenverkeerswet 1994. Dienaangaande werd de bestuurder gevorderd zijn rijbewijs ter inzage af te geven. Hieraan werd door de bestuurder voldaan. Vervolgens gaf de bestuurder, op verzoek, toestemming om voornoemd voertuig te doorzoeken. Op de grond voor de passagiersstoel stond een plastic tas. [verbalisant 1] heeft vervolgens in de plastic tas gekeken en zag dat er kunststof bakjes in zaten met daarin sealtjes met vermoedelijk cocaïne. Verdachte zei dat de tas van hem was en is vervolgens aangehouden ter zake verdenking van de handel in drugs.
De rechtbank stelt vast dat de door de verbalisant verrichte handelingen – zoals het doorzoeken van de tas – verder gingen dan zoekend rondkijken en dus is aan te merken als doorzoeking in de zin van het Wetboek van Strafvordering. Uit het dossier volgt, gelet op hetgeen hiervoor is verwoord, dat sprake was van een redelijk vermoeden van schuld dat verdachte in harddrugs handelde, als bedoeld in artikel 9, eerste lid van de Opiumwet. Reeds op grond van dat vermoeden had [verbalisant 1] de bevoegdheid om de plastic tas te doorzoeken. Het feit dat de plastic tas in de auto stond, alsmede het feit dat de verbalisanten hebben gerelateerd dat zij de bestuurder van het voertuig hebben staande gehouden ter controle op naleving van de bepalingen gesteld bij en krachtens de Wegenverkeerswet 1994 doet daar niets aan af. Op grond van artikel 160 WVW zijn opsporingsambtenaren immers bevoegd om een stopteken te geven aan naar identiteitsgegevens te vragen, hetgeen zij ook hebben gedaan. In casu hebben de opsporingsambtenaren hun bevoegdheid dus in elk geval mede uitgeoefend ter controle van naleving van verkeersvoorschriften. Het feit dat er ook informatie was over mogelijke betrokkenheid van verdachte bij een strafbaar feit doet daar niet aan af. Voor het vervolgens doorzoeken van de auto is door bestuurder overigens toestemming gegeven.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 01 april 2010 tot en met 8 april 2015 te Veghel telkens opzettelijk heeft verkocht hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en maatregel.
De eis van de officier van justitie.
Gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De op de beslaglijst vermelde goederen onder de nummers 2, 3, 5, 11, 15 en 16 kunnen worden teruggegeven aan verdachte. De op de beslaglijst vermelde goederen onder de nummers 1, 4, 6, 7, 8, 9, 10, 12, 13 en 14 dienen verbeurd te worden verklaard.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie maakt tevens kenbaar voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de draagkracht van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een zeer lange periode schuldig gemaakt aan handel in cocaïne. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Verdachte heeft bij het plegen van de feiten zich niets aangetrokken van de gezondheid van de afnemers.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat uit het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 juli 2015 blijkt dat verdachte eerder werd veroordeeld ter zake een soortgelijk delicten.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat de omvang van het dealen – gezien de contacten die in de onder verdachte in beslag genomen gsm stonden - beperkt lijkt.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zal na te noemen bijzondere voorwaarde worden gekoppeld.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.