In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 1 september 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het opzettelijk in een hulpeloze toestand brengen van haar kinderen, in strijd met artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht. De partner van de verdachte was eerder veroordeeld voor zware mishandeling van de tweeling, waarbij de kinderen aanzienlijke lichamelijke letsels hadden opgelopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op geen enkel moment de wil had om haar kinderen in een situatie te brengen waarin zij mishandeld werden. Er was geen bewijs dat zij op de hoogte was van de mishandelingen die haar partner op de kinderen toepaste, en evenmin dat zij de aanmerkelijke kans had aanvaard dat de kinderen in een hulpeloze situatie zouden verkeren. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de getuigen, waaronder hulpverleners, in overweging genomen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet opzettelijk heeft gehandeld en dat er geen bewijs was voor het opzet dat vereist is voor een veroordeling onder artikel 255 Sr. De verdachte is dan ook vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.