ECLI:NL:RBOBR:2015:5178

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 september 2015
Publicatiedatum
31 augustus 2015
Zaaknummer
01/860356-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van opzettelijk in hulpeloze toestand brengen van kinderen

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 1 september 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het opzettelijk in een hulpeloze toestand brengen van haar kinderen, in strijd met artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht. De partner van de verdachte was eerder veroordeeld voor zware mishandeling van de tweeling, waarbij de kinderen aanzienlijke lichamelijke letsels hadden opgelopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op geen enkel moment de wil had om haar kinderen in een situatie te brengen waarin zij mishandeld werden. Er was geen bewijs dat zij op de hoogte was van de mishandelingen die haar partner op de kinderen toepaste, en evenmin dat zij de aanmerkelijke kans had aanvaard dat de kinderen in een hulpeloze situatie zouden verkeren. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de getuigen, waaronder hulpverleners, in overweging genomen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet opzettelijk heeft gehandeld en dat er geen bewijs was voor het opzet dat vereist is voor een veroordeling onder artikel 255 Sr. De verdachte is dan ook vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860356-14
Datum uitspraak: 01 september 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum 1] 1975,
wonende te [woonadres verdachte] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 januari 2015 en 18 augustus 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 december 2014.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 18 augustus 2015 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1. zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 december 2013 tot en met 24 februari 2014 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, meermalen, althans éénmaal, opzettelijk haar (pasgeboren) kind(eren) genaamd
- [kind 1] , geboren op [geboortedatum 2] en/of - [kind 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2013
tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging zij als ouder van [kind 1] en/of [kind 2] krachtens de wet verplicht was, in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of gelaten, immers heeft zij, verdachte, terwijl zij wist dat [kind 1] en/of [kind 2] gedurende bovengenoemde periode (meermalen) door [medeverdachte] , zijnde de vader van de kinderen, werd(en) mishandeld, welke mishandelingen bestonden uit het (telkens) hard en/of stevig vast pakken en/of drukken en/of knijpen (onder andere in het gezicht) en/of dwingen te drinken en/of (vervolgens) hard en/of stevig door elkaar schudden en/of slaan en/of stompen en/of (met kracht) neer gooien en/of (met kracht) laten vallen en/of (met kracht) tegen de deur en/of deurstijl aan laten komen, tegen welke handeling(en) [kind 1] en/of [kind 2] zich niet kon(den) verweren, vervolgens niet, althans te laat, ingegrepen en/of [kind 1] en/of [kind 2] niet in een veilige situatie gebracht en/of aan [kind 1] en/of [kind 2] (adequate)(tijdige)(medische)hulp en/of verzorging onthouden, terwijl dit feit/deze feiten zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebben gehad, te weten:
- ten aanzien van [kind 1] (tenminste) 20, althans een groot aantal, ribbreuken (beiderzijds en/of achterwaarts en/of zijwaarts) en/of een breuk aan het linker bovenarmbot en/of een breuk aan het linkerspaakbeen en/of een breuk aan het linkerdijbeen en/of
- ten aanzien van [kind 2] (tenminste) 13, althans een groot aantal, ribbreuken (beiderzijds en/of achterwaarts en/of zijwaarts) en/of (een) breuk(en) (beiderzijds) aan het spaakbeen en/of ellepijp en/of een breuk aan het scheenbeen en/of een breuk aan het linkerdijbeen in elk geval het toepassen van mechanisch geweld;
art 255 Wetboek van Strafrecht

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
Door de verdediging is aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging vanwege de omstandigheid dat verdachte ook publiekelijk “al veroordeeld is” door de Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg en geschaad is in haar verdediging.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gesteld noch is gebleken van enige betrokkenheid van het openbaar ministerie bij de gestelde omstandigheid en dat voornoemd standpunt van de verdediging overigens ook niet is onderbouwd. Gelet hierop verwerpt de rechtbank het door de verdediging aangevoerde verweer. De officier van justitie kan derhalve in zijn vervolging worden ontvangen.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Inleiding.

De verdachte is op [geboortedatum 2] 2013 bevallen van een tweeling genaamd [kind 1] [hierna: [kind 1] ] en [kind 2] [hierna: [kind 2] ]. Op 25 februari 2014 is door vertrouwensarts [vertrouwensarts] van het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) een melding gedaan van mishandeling van de tweeling. Zij meldde dat het AMK op 24 februari 2014 de tweeling uit huis had laten plaatsen. De baby’s zijn vervolgens onderzocht en bij beide kinderen werd letsel geconstateerd. De partner van verdachte en de vader van de tweeling, [medeverdachte] , is op 13 maart 2015 door de rechtbank veroordeeld voor zware mishandeling van zijn kinderen [kind 1] en [kind 2] in de periode van 3 december 2013 tot en met 24 februari 2014. Deze mishandeling bestond uit het telkens opzettelijk hard en stevig vastpakken en drukken van [kind 1] en [kind 2] en/of het (met kracht) laten vallen en/of het (met kracht) tegen de deurstijl aan laten komen, in elk geval het toepassen van mechanisch geweld waardoor [kind 1] 20 ribbreuken, een breuk aan het linker bovenarmbot, een breuk aan het linker spaakbeen en een breuk aan het linkerdijbeen en [kind 2] 13 ribbreuken, breuken aan het spaakbeen en de ellepijp, een breuk aan het scheenbeen en een breuk aan het linkerdijbeen heeft opgelopen.
Verdachte wordt er - kort gezegd - van verdacht dat zij beide kinderen opzettelijk in een hulpeloze toestand heeft gebracht en gelaten en niet, althans te laat heeft ingegrepen en de kinderen niet in een veilige situatie heeft gebracht, terwijl zij wist dat haar kinderen op voornoemde wijze door hun vader werden mishandeld en zich daartegen niet konden verweren.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld - zakelijk weergegeven - dat het ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. Verdachte wist dat beide kinderen werden mishandeld door haar partner zoals omschreven zijn in de tenlastelegging. Vanuit deze wetenschap heeft ze bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de baby’s ten gevolge hiervan in een hulpeloze toestand zijn komen te verkeren en heeft zij hen in die hulpeloze toestand gelaten door niets te doen, terwijl zij juist verplicht was tot onderhoud, verpleging en/of verzorging van haar kinderen.

Het standpunt van de verdediging.De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het haar ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.

Het oordeel van de rechtbank.

Uit het procesdossier en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting blijkt onder meer het volgende.
Op [geboortedatum 2] 2013 worden [kind 1] en [kind 2] via een keizersnede geboren. Verdachte heeft vervolgens 10 dagen in het ziekenhuis verbleven. Verdachtes partner, de vader van de kinderen, was gedurende die dagen veel in het ziekenhuis aanwezig. Hij nam de zorg voor de kinderen grotendeels op zich. De verpleegkundigen leerden hem hoe hij de kinderen moest verzorgen. Hij was een liefdevolle vader en ging niet ruw met de kinderen om, aldus verdachte. Na 10 dagen kwam verdachte met beide baby’s thuis. Zij was toen nog herstellende van de bevalling. Verdachte en haar partner voedden allebei één baby. Het verschonen van de tweeling gebeurde boven. Verdachte was er niet steeds bij aanwezig als haar partner de kinderen verzorgde. Hij gedroeg zich in de eerste levensmaand van de baby’s als een zorgzame vader. Hij verzorgde de kinderen zoals hij dat in het ziekenhuis geleerd had, aldus verdachte. Geleidelijk aan veranderde het gedrag van haar partner. In de derde levensmaand van haar kinderen, zag verdachte dat hij ruw was in zijn omgang met de kinderen. Zo rende hij bijna de trap op en af met de kinderen, was hij bij het aan- en uitkleden van de kinderen ruw en ook duwde hij het flesje in hun mond als zij niet wilden drinken. Verdachte heeft gezien dat haar partner de kinderen schudde, terwijl zij in de box lagen te huilen en hen vermaande stil te zijn. Als zij dit zag, sprak verdachte hem daar op aan. Verdachte heeft haar partner de kinderen nooit zien slaan of knijpen en ze heeft nooit gezien dat hij één van de kinderen liet vallen. Evenmin heeft zij tot ongeveer een week voor de uithuisplaatsing van de kinderen blauwe plekken, verwondingen van hun ribben of andere verwondingen bij hen gezien.
Ongeveer een week voor 24 februari 2014 zag verdachte blauwe plekken bij één van de kinderen. Toen dacht ze dat de blauwe plekken wellicht aan het ruwe gedrag van haar partner te koppelen waren. Toen ze hem daarop bevroeg werd hij heel erg boos en gaf hij geen antwoord op haar vraag waar die blauwe plekken vandaan kwamen. In de daarop volgende week nam de spanning toe, aldus verdachte. Haar partner bleef ruw in zijn omgang met de kinderen en hij werd heel gemakkelijk boos. Ze heeft nooit gedacht dat de kinderen naast die blauwe plekjes ook gebroken ribben zouden hebben. Zij heeft, naast de hierna genoemde bult, nooit verwondingen bij de kinderen gezien of klachten bij de kinderen waargenomen, die hierop duidden. Ook heeft zij haar partner nooit handelingen zien verrichten die de geconstateerde ribbreuken en fracturen zouden kunnen verklaren.
In die laatste week heeft zij geprobeerd de zorg voor de kinderen zoveel mogelijk naar zich toe trekken en de kinderen bij haar partner weg te houden, die dat echter niet accepteerde.
Bij het gezin was voor en na de geboorte van [kind 1] en [kind 2] reeds de nodige hulp in beeld. [hulpverlener 1] , kwartiermaker van de GGZe en [hulpverlener 2] casemanager/maatschappelijk werkster van het Steunpunt Huiselijk Geweld Eindhoven/de Kempen waren bij het gezin betrokken. Ook was er contact met het centrum Jeugd en Gezin, de gemeente, de IND en het woonbedrijf. Er waren problemen op diverse gebieden.
Vanaf juli 2013 werd de partner van verdachte bezocht door voornoemde [hulpverlener 1] . Zij had als taak om te bezien welke problemen er speelden en welke hulp ingeschakeld moest worden. Na de bevalling heeft [hulpverlener 1] in de eerste tien dagen het gezin eenmaal bezocht. Daarna, na een dag of tien of veertien, kwam zij één keer per week of per twee weken bij het gezin langs.
Zij heeft verklaard dat zij één keer letsel bij de kinderen gezien. Dat was een klein blauw plekje bij het oog van één van de kinderen. Zij vond dat blauwe plekje wel raar, maar ze had niet de indruk dat er sprake was van mishandeling. Ze vond de vader van de kinderen best wel zorgzaam. Zij was er verbaasd over dat er later bij de kinderen zoveel letsel geconstateerd is. Zij had dit echt nooit kunnen denken.
In de periode vanaf de bevalling tot de uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] heeft [hulpverlener 2] contacten gehad met het gezin van verdachte. In haar functie van casemanager/maatschappelijk werkster bood ze hulp aan mensen in relaties in de persoonlijke sfeer, die te maken kregen met relationeel geweld. In dat kader is het mogelijk pressiemiddelen in te zetten zoals een zorgmelding bij Bureau Jeugdzorg (BJZ) indien er kinderen in het spel zijn. [hulpverlener 2] kreeg in deze hoedanigheid met het gezin van verdachte te maken. Zij bezocht het gezin samen met [hulpverlener 1] op 16 januari 2014, 6 februari 2014, 13 februari 2014 en 20 februari 2014. Zij heeft verklaard dat haar tijdens het huisbezoek op 13 februari 2014 opviel dat één van de kinderen een vage blauwe plek onder zijn linkeroog had. Ze vroeg daarop aan verdachte of zij wist hoe dit kwam. Verdachte wekte toen niet de indruk dat zij bekend was met die blauwe plek. Die plek was ook niet duidelijk zichtbaar. Ze zei dat ze niet wist waar die blauwe plek vandaan kwam maar dat ze dacht dat het kwam omdat haar partner met het kind bezig was geweest. [hulpverlener 2] vroeg vervolgens aan de partner van verdachte hoe het kind aan die blauwe plek kwam. Hij vertelde, dat hij zijn evenwicht had verloren en dat hij toen met het kind op de arm tegen de deurpost was gebotst.
Tijdens het huisbezoek op 20 februari 2014 constateerden [hulpverlener 2] en [hulpverlener 1] opnieuw blauwe plekken bij de kinderen. [hulpverlener 2] zag dat bij één kind de oude blauwe plek onder zijn linkeroog zat die ze eerder al had gezien. Bij het andere kind zag ze nu twee blauwe plekken onder het oog. De partner van verdachte vertelde dat [kind 1] slecht dronk, dat hij daar heel gestrest van raakte en dat hij daardoor een soort van black out had gekregen. Hij gaf aan dat het mogelijk was dat die blauwe plekken toen waren ontstaan. Hij vertelde dit in het Nederlands; verdachte kon dit niet verstaan. [hulpverlener 2] heeft toen samen met [hulpverlener 1] een inschatting gemaakt van de situatie en overleg gevoerd met een gedragswetenschapper binnen haar organisatie. [hulpverlener 2] maakte zich weliswaar zorgen, maar er was in haar visie op dat moment niet direct aanleiding om het AMK in te schakelen.
Op 24 februari 2014 kreeg [hulpverlener 2] van verdachte het volgende What’s app bericht: ‘(...) Just now [medeverdachte] tried to strangling [kind 1] because he was hard to drink milk (...) and throw [kind 1] from his lap to a pillow’. Onderweg naar de woning kreeg [hulpverlener 2] nog een What’s app bericht van verdachte waarin stond dat ze moest komen omdat het niet goed ging. Verdachte schreef haar dat er weer problemen waren met het drinken en of [hulpverlener 2] direct wilde komen. [hulpverlener 2] heeft toen wel contact gezocht met het AMK en de spoedeisende zorg van Bureau Jeugdzorg.
Diezelfde dag is [hulpverlener 2] met een medewerker van het AMK en [medewerker AMK] , medewerkster Bureau Jeugdzorg Nood Brabant, naar de woning van verdachte gegaan. [medewerker AMK] heeft verklaard dat zij tijdens het bezoek blauwe plekken bij de kinderen constateerde en dat het haar opviel dat [kind 2] een bult had aan de linkerzijde van zijn borstkast. De partner van verdachte vertelde dat die bult er al anderhalve week zat en dat ze die bult komende vrijdag aan de consultatiebureau-arts wilden laten zien. Op de vraag of ze ook naar de huisarts waren geweest toen zij die bult voor het eerst hadden gezien, gaf de partner van verdachte aan dat als het aan haar lag ze elke dag naar het ziekenhuis of de dokter zouden gaan en dat hij dat niet nodig vond.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij voornoemde bult wel gezien heeft, maar dat ze geen link gelegd heeft tussen het gedrag van haar partner en deze bult. Voorts heeft ze verklaard dat ze, toen ze de bult zag, erop gedrukt heeft maar dat [kind 2] hier niet op reageerde en dit voor [kind 2] ook niet pijnlijk leek te zijn.
De kinderen zijn op 24 februari 2014 naar het ziekenhuis gebracht om te worden onderzocht door een kinderarts.
De kinderarts zag bij lichamelijk onderzoek van [kind 1] onderhuidse bloeduitstortingen op het voorhoofd links (circa 0,5 bij 0,5 cm), voor het kaakgewricht links (circa 0,5 bij 0,5 cm), op de kin (tweemaal links), op de rechterwang (driemaal circa 1 bij 1 cm) en linksvoor aan de borst (circa 1 bij 1 cm). De kinderarts zag bij lichamelijk onderzoek van [kind 2] bloeduitstortingen aan het jukbeen beiderzijds (1 bij 1 cm). Aan de borstkas linksvoor was plaatselijk een zwelling met intacte huid, waarbij de zwelling leek uit te gaan van een onderliggende rib. Behoudens een zwelling aan de borst links bij [kind 2] , die volgens de kinderarts uit leek te gaan van een onderliggende rib (de rechtbank begrijpt dat dit de eerder door getuige [medewerker AMK] beschreven bult betreft), werden er bij lichamelijk onderzoek geen aanwijzingen voor (rib)breuken gevonden.
Röntgenfoto’s van 24 februari 2014 wezen evenwel uit dat [kind 1] tenminste 20 ribbreuken had. Dit waren zowel recente als niet recente breuken. Volgens [kinderradioloog] , kinderradioloog met forensische expertise, die de röntgenfoto’s heeft herbeoordeeld, waren de recente ribbreuken waarschijnlijk minder dan 1 week oud en de ribbreuken met uitgebreide callusformatie tenminste 1 maand oud.
Röntgenfoto’s van 24 februari 2014 van [kind 2] wezen uit dat hij tenminste 13 niet recente ribbreuken had waaronder een genezen ribbreuk aan de 8e rib rechts achterwaarts door [kinderradioloog] geschat op tenminste 1 maand oud en breuken met beperkte hoeveelheid callusvorming aan de 5e en 6e rib rechts zijwaarts door [kinderradioloog] geschat op 2 weken oud. Voorts waren er bij beide kinderen enkele metafysaire hoekfracturen aan de ledematen.
Dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts bij het NFI heeft in zijn rapportage van 19 september 2014 geconcludeerd dat de breuken zeer veel waarschijnlijker zijn in een niet-accidenteel kader dan in een accidenteel kader of door een medische oorzaak. Ook heeft hij geconcludeerd dat er sprake moet zijn geweest van meerdere (tenminste twee) forse krachtsinwerkingen. In zijn rapportage vermeldt hij verder dat de meeste ribbreuken bij jonge kinderen (ongeveer 80%) geen klachten veroorzaken en vaak niet gepaard gaan met uitwendig zichtbaar letsel. Fracturen, zoals geconstateerd aan de ledematen van de kinderen, gaan volgens Nijs zelden gepaard met klachten en veroorzaken weinig of geen uitwendige kenmerken waardoor ze vaak onopgemerkt blijven.
Op 14 januari 2014 werd de tweeling nog gezien door een arts van het consultatiebureau. Zij heeft verklaard dat zij toen geen blauwe plekken heeft waargenomen bij de kinderen. Ook heeft ze niets afwijkends met betrekking tot letsel bij de kinderen geconstateerd, ondanks het feit dat dit een gezin was waarbij ze extra alert was.
Toen de kinderen 8 weken oud waren, aldus rond eind januari 2014, zijn zij nog gezien door een jeugdgezondheidszorg verpleegkundige in Eindhoven. Zij heeft beide kinderen toen fysiek onderzocht terwijl ze naakt waren. Ook zij heeft toen ook geen bijzonderheden waargenomen.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte [kind 1] en [kind 2] opzettelijk in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of gelaten waarin zij - kort gezegd - werden mishandeld en die voor hun gezondheid en hun welbevinden gevaarlijk was (verder: de in de tenlastelegging bedoelde hulpeloze situatie).
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet blijkt dat verdachte de wil had om [kind 1] en [kind 2] in een situatie te brengen en/of te laten waarin zij - kort gezegd - werden mishandeld, zodat het rechtstreekse opzet ontbreekt.
Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is naar het oordeel van de rechtbank evenmin bewezen dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de kinderen in de in de tenlastelegging bedoelde hulpeloze situatie zouden (komen te) verkeren.
Daartoe overweegt de rechtbank dat uit het deskundigenbericht van dr. Nijs van het NFI aangaande de bij radiologisch onderzoek aan het licht gekomen botbreuken, blijkt dat dergelijke breuken veelal niet gepaard gaat met klachten en uitwendig zichtbare kenmerken.
Zo zijn bij het lichamelijk onderzoek door de kinderarts op 24 februari 2014 door hem geen aanwijzingen voor (rib)breuken gevonden. Deze zijn eerst ontdekt na radiologisch onderzoek. De rechtbank concludeert hieruit dat niet is komen vast te staan dat de geconstateerde breuken kenbaar waren of zijn geweest voor verdachte.
Ten aanzien van meergenoemde bult op de borstkas van [kind 2] heeft verdachte verklaard dat ze deze bult weliswaar heeft waargenomen, maar dat zij zich daar niet bezorgd om maakte omdat [kind 2] van deze bult geen pijn leek te ondervinden indien daar druk op werd uitgeoefend. Ze had dit met haar partner besproken en besloten om dit bij het eerstvolgende bezoek aan de arts van het consultatiebureau te laten zien. In deze omstandigheden heeft verdachte op dat moment niet een verband gelegd met mogelijke mishandeling van [kind 2] . Verdachte heeft een redelijke uitleg gegeven waarom zij aldus heeft gehandeld.
Ten aanzien van de in de week voor de uithuisplaatsing door verdachte geconstateerde blauwe plekken is door verdachte wel een relatie vermoed met de ruwe wijze waarop haar partner de kinderen verzorgde. Op zich is het ruw omgaan met de kinderen en het waarnemen van de bedoelde blauwe plekken niet voldoende om aan te nemen dat sprake is van een onveilige situatie die noodzaakt tot onmiddellijk ingrijpen. Daarbij is van belang dat de betreffende blauwe plekken eveneens zijn waargenomen door hulpverleners [hulpverlener 1] en [hulpverlener 2] die deze door hen waargenomen letsel kennelijk niet van zodanige aard en ernst hebben geacht dat direct ingrijpen geboden was.
De rechtbank overweegt daarbij dat de periode tussen de waarneming van verdachte van de blauwe plekken bij de kinderen en het door haar gestuurde (hulp)bericht op 24 februari 2014 relatief kort is te noemen, dat er in de aan uithuisplaatsing voorafgaande week volgens verdachte geen incidenten hebben plaatsgevonden en dat verdachte op 24 februari 2014, toen ze getuige was van een voor de kinderen gevaarlijke situatie, wel degelijk adequaat actie heeft ondernomen, gericht op beëindiging van die onveilige situatie. De constatering dat de door verdachte ondernomen pogingen om de zorg voor de kinderen naar zich toe te trekken en haar partner te ontlasten van de zorg voor de kinderen – achteraf bezien - wellicht niet adequaat zijn gebleken, levert geen verwijt op in de zin van artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht. Het betreft hier immers een opzet- en niet een schulddelict.
Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt de rechtbank tot het oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

DE UITSPRAAK

Vrijspraak
De rechtbank verklaart niet bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W. Schoorlemmer, voorzitter,
mr. W.M. Weerkamp en mr. H.F. Koenis, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. Boerboom, griffier,
en is uitgesproken op 1 september 2015.