ECLI:NL:RBOBR:2015:5177

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 augustus 2015
Publicatiedatum
31 augustus 2015
Zaaknummer
01/845337-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake handel in cocaïne met veroordeling tot gevangenisstraf

Op 31 augustus 2015 heeft de rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het dealen in cocaïne. De verdachte, geboren in 1971 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en het meermalen verkopen en afleveren van cocaïne in de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 mei 2015. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 2 mei 2015 in Veghel vijf sealtjes cocaïne met een totaalgewicht van ongeveer 4,2 gram in zijn bezit had. Daarnaast heeft de rechtbank bewezen geacht dat de verdachte in de genoemde periode cocaïne heeft verkocht aan verschillende afnemers. De rechtbank heeft de verklaringen van de afnemers als betrouwbaar beoordeeld en heeft de verdediging van de verdachte, die stelde dat hij pas na 19 maart 2015 was begonnen met de handel, verworpen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Tevens is er een verbeurdverklaring uitgesproken van een geldbedrag van € 688,85, dat vermoedelijk afkomstig was van de handel in cocaïne, en is de in beslag genomen cocaïne onttrokken aan het verkeer. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor drugsgerelateerde delicten en de ernst van de feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845337-15
Parketnummer vordering: 01/145516-14
Datum uitspraak: 31 augustus 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
wonende te [woonadres verdachte] ,
thans gedetineerd te: P.I. Zuid Oost, HvB Roermond.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 augustus 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 juli 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 02 mei 2015 te Veghel opzettelijk aanwezig heeft gehad vijf sealtjes bevattende in totaal ongeveer 4,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij meermalen in of omstreeks de periode van 1 mei 2014 tot en met 1 mei 2015 te Veghel, althans in het arrondissement Oost Brabant, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01/145516-14 is aangebracht bij vordering van 6 juli 2015. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant d.d. 5 januari 2015. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen. Voor wat betreft feit 2 vindt de officier van justitie de periode van 1 mei 2014 tot 1 mei 2015 wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie merkt daarbij op dat in 2014, in tegenstelling tot in 2015, nog niet op grote schaal door verdachte is gehandeld.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte heeft bekend feit 1 te hebben gepleegd. Ten aanzien van feit 2 heeft verdachte erkend in cocaïne te hebben gehandeld, zij het pas vanaf 19 maart 2015..
Verdachte heeft verklaard dat hij is begonnen met de handel in cocaïne omdat hij werd bedreigd door een niet nader door hem te noemen persoon.
De raadsman heeft om die reden vrijspraak bepleit voor de handel in cocaïne vóór
19 maart 2015.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Ten aanzien van feit 1.
De rechtbank acht gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting [2] , het aantreffen van de wikkels met cocaïne [3] en de indicatieve test [4] , in onderlinge samenhang en verband bezien met de hieronder ten aanzien van feit 2 weergegeven inhoud van de verklaringen van afnemers , wettig en overtuigend bewezen dat de onder verdachte aangetroffen sealtjes cocaïne bevatten en dat hij die cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad, zoals hierna bewezen is verklaard.
Gelet op het bepaalde in artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering volstaat de rechtbank met een opgave van bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 2.
Voor wat betreft de periode van 1 mei 2014 tot en met 31 december 2014.
De rechtbank acht met betrekking tot de periode van 1 mei 2014 tot en met 31 december 2014 niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in deze periode heeft gehandeld in cocaïne. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken met betrekking tot deze periode.
Voor wat betreft de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 mei 2015.
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend vanaf 19 maart 2015 tot en met 1 mei 2015 meermalen cocaïne aan meerdere personen in Veghel en omgeving te hebben verkocht en afgeleverd. Hij noemde zich in de gesprekken met de afnemers van de cocaïne ook wel [bijnaam van verdachte] . [5]
[betrokkene 1] heeft op 21 mei 2015 bij de politie verklaard dat hij sinds drie maanden bij een persoon die zich [bijnaam van verdachte] noemt cocaïne heeft gekocht. Dit betreft een kale man die de ene keer in een zwarte Peugeot bestelauto en de andere keer in een witte Peugeot bestelauto komt. Gemiddeld gebruikt hij één maal per week cocaïne. [6]
[betrokkene 2] heeft op 9 mei 2015 bij de politie verklaard dat hij sinds begin januari 2015 bij [verdachte] cocaïne heeft gekocht. Hij gebruikt ongeveer een maal in de twee weken cocaïne. Hij kent hem al zo’n vijf jaar als eigenaar van café [naam van café] . [7]
[betrokkene 3] heeft op 3 mei 2015 bij de politie verklaard dat hij bij [verdachte] cocaïne heeft gekocht. Hij heeft een keer tijdens Hard Base in februari 2015 bij hem cocaïne gekocht. [8]
[betrokkene 4] heeft op 21 mei 2015 bij de politie verklaard dat hij drie keer per maand cocaïne gebruikt en dat hij sinds vier maanden cocaïne bij [verdachte] heeft gekocht. Dit betreft de oude eigenaar van café [naam van café] . Ongeveer vier maanden geleden was hij in dat café en toen was [verdachte] daar ook. Hij sprak hem aan en zei dat als hij iets nodig had, hij dit moest laten weten. Hij wist dat [verdachte] daar cocaïne mee bedoelde. [9]
[betrokkene 5] heeft op 21 mei 2015 bij de politie verklaard dat hij in januari 2015 een nieuw telefoonnummer kreeg voor het bestellen van cocaïne. Hij heeft toen iets op dit nummer besteld. Hij moest naar Mc Donalds in Veghel komen en trof daar toen de hem bekende [verdachte] . [verdachte] zei dat hij het had overgenomen. Hij heeft toen cocaïne van [verdachte] gekocht. Hij gebruikt gemiddeld een keer per maand cocaïne. Hij denkt vier maal cocaïne bij [verdachte] te hebben gekocht. [10]
[betrokkene 6] heeft op 4 mei 2015 bij de politie verklaard dat hij een paar maanden bij [verdachte] , die hij kent van café [naam van café] , cocaïne heeft gekocht. Hij denkt na het nieuwe jaar voor het eerst bij hem cocaïne te hebben gekocht. Ze spraken meestal af in Veghel. Hij heeft nog geen vijf keer bij hem cocaïne gekocht. [11]
[betrokkene 7] heeft op 19 mei 2015 verklaard dat hij sinds drie weken bij een kaal persoon twee maal cocaïne heeft gekocht. [12]
[betrokkene 8] heeft op 20 mei 2015 verklaard dat hij de laatste twee maanden zijn cocaïne van ene [verdachte] heeft gekocht. [verdachte] kreeg het geld en hij kreeg de cocaïne. Dit was altijd op het parkeerterrein achter het Kruidvat te Veghel. [13]
De hiervoor genoemde afnemers hebben verklaard telkens voor het afnemen van de cocaïne telefonisch contact met de dealer te hebben gezocht. Uit de historische verkeersgegevens van de onder verdachte in beslag genomen telefoons is gebleken dat er meerdere malen telefonisch contact is geweest of pogingen daartoe tussen de hiervoor genoemde afnemers, (met uitzondering van [betrokkene 3] ) en de telefoon(s) van verdachte in de periode van
19 maart 2015 tot en met 10 mei 2015. [14]
Gelet op de hiervoor weergegeven verklaringen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 mei 2015 meermalen cocaïne heeft verkocht en afgeleverd aan personen, zoals hierna bewezen is verklaard.
Op grond van de verklaringen [betrokkene 1] , [betrokkene 2] ,
[betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] en [betrokkene 6] acht de rechtbank ook de periode van 1 januari 2015 tot 19 maart 2015 wettig en overtuigend bewezen.
Voornoemde getuigen hebben verklaard dat zij (ook) op een tijdstip of tijdstippen in de periode van januari 2015 tot 19 maart 2015 cocaïne bij verdachte hebben gekocht. [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 2] en [betrokkene 6] verklaren daarbij dat zij verdachte goed kennen. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen.
Dat deze getuigen, naar verdachte als mogelijkheid heeft geopperd, met betrekking tot die periode belastend hebben verklaard omdat zij in hun privé-omgeving hun eigen straatje schoon zouden willen vegen wat betreft hun drugsgebruik, in die zin dat zij dat als minder intensief zouden willen presenteren, treft de rechtbank niet als plausibel. Uitgaande van dat scenario immers, zou het toch veel meer voor de hand hebben gelegen dat zij over een veel kortere tijdspanne verklaren waarin zij van verdachte cocaïne afnamen. Andere redenen waarom deze getuigen niet conform de waarheid zouden hebben verklaard zijn evenmin aannemelijk geworden.
De rechtbank schuift de uitleg van verdachte op dit punt dan ook terzijde.
De verklaring van de ter terechtzitting door de verdediging aangebrachte getuige [naam getuige 1] brengt daar geen verandering in, aangezien de inhoud van zijn ten overstaan van de rechtbank afgelegde verklaring niet uitdrukkelijk de mogelijkheid uitsluit dat de verdachte reeds voorafgaand aan 19 maart 2015 in cocaïne dealde. De verklaring van de verdachte in samenhang met die van [naam getuige 1] legt onvoldoende gewicht in de schaal om af te wijken van de verklaringen van verschillende afnemers, die onafhankelijk van elkaar verklaren over een dealperiode daterend van vóór 19 maart 2015.
Heeft de verkoop van cocaïne onder dwang plaatsgevonden?
De rechtbank acht bewezen dat verdachte reeds vanaf januari 2015 in cocaïne heeft gehandeld. Met dit uitgangspunt is de verklaring van verdachte dat hij in maart 2015 is bedreigd door een niet nader te noemen persoon en eerst daarna en onder dwang van deze persoon is begonnen met de handel in cocaïne niet aannemelijk.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.
op 02 mei 2015 te Veghel opzettelijk aanwezig heeft gehad vijf sealtjes bevattende in totaal ongeveer 4,2 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
meermalen in de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 mei 2015 in Nederland opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
  • een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van het voorarrest;
  • verbeurdverklaring van een geldbedrag van € 688,85;
  • onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen cocaïne.
Ten aanzien van 01/145516-14:
- tenuitvoerlegging van 3 maanden gevangenisstraf.
Bij haar eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte eerder voor drugsgerelateerde delicten is veroordeeld. Hoewel naar de mening van de officier van justitie een langere periode bewezen kan worden verklaard, gaat de officier van justitie bij haar strafeis uit van de periode vanaf januari 2015, aangezien uit de verklaringen blijkt dat verdachte toen fors is gaan dealen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft verzocht bij de strafmaat uit te gaan van een dealperiode van nog geen tweeënhalve maand. Volgens de LOVS-richtlijnen staat op een periode van minder dan drie maanden een gevangenisstraf van maximaal 6 maanden.
De raadsman heeft verzocht een gevangenisstraf van 6 maanden op te leggen, waarvan een deel voorwaardelijk. Voorts heeft hij verzocht het in beslag genomen geld terug te geven aan verdachte, nu verdachte dit geld door legale werkzaamheden bij zijn broer heeft verkregen.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
In het nadeel van verdachte
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne gedurende een periode van vier maanden. Het is algemeen bekend dat die verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen.
Verdachte heeft bij het plegen van de feiten naar moet worden aangenomen gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van de gebruikers van deze drugs.
Verdachte is reeds eerder ter zake van drugsgerelateerde delicten onherroepelijk veroordeeld. Dit heeft verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Bovendien heeft verdachte de onderhavige strafbare feiten gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling.
Conclusie
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden. De rechtbank zal, ondanks dat aan verdachte al eerder een voorwaardelijke straf is opgelegd en verdachte toch weer de fout in is gegaan, een gedeelte van deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Het beslag.
De rechtbank zal de in beslag genomen cocaïne onttrekken aan het verkeer, nu met betrekking tot deze voorwerpen het feit is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen geldbedrag van € 688,85 dient te worden verbeurd verklaard. Het geld behoort aan verdachte toe. Gelet op de omstandigheden waaronder dit geld is aangetroffen, vindt de rechtbank het aannemelijk dat het geld afkomstig is van de handel in cocaïne. De rechtbank acht dit geld dan ook vatbaar voor verbeurdverklaring.
De verklaring van verdachte dat het geld afkomstig is van legale werkzaamheden, die hij heeft verricht voor zijn broer [naam getuige 1] , acht de rechtbank niet aannemelijk.
Het geld is onder verdachte in beslag genomen na zijn aanhouding op 2 mei 2015. Getuige [naam getuige 1] heeft op zitting verklaard dat verdachte tot en met de eerste week van maart 2015 voor hem heeft gewerkt. Verdachte kreeg zijn loon wekelijks uitbetaald. De rechtbank acht het onaannemelijk dat verdachte dit geld bijna twee maanden daarna nog contant bij zich heeft.
Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01/145516-14.
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 57;
Opiumwet art. 10.

DE UITSPRAAK

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

T.a.v. feit 1:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwetgegeven verbod.

T.a.v. feit 2:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwetgegeven verbod, meermalen gepleegd.Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen goederen, te weten: 5 wikkels met cocaïne. Verbeurdverklaring van het in beslag genomen goed, te weten: een geldbedrag van € 688,85.

Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:

Last tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant d.d. 5 januari 2015, gewezen onder parketnummer 01/145516-14, te weten:
3 maanden gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. I.L.A. Boer en mr. E. Boersma, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 31 augustus 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, district ’s-Hertogenbosch, basisteam Maas en Leijgraaf, genummerd PL2100-2015096752, afgesloten op 16 juni 2015 (pag. 1 tot en met 219).
2.Verklaring van verdachte ter terechtzitting
3.Bevindingen verbalisanten pag. 170-171 en kennisgeving van inbeslagneming pag. 4 en 8
4.Bevindingen verbalisant pag. 176-177
5.Verklaring verdachte ter terechtzitting
6.Verklaring [betrokkene 1] , pag. 99-100
7.Verklaring [betrokkene 2] , pag. 122
8.Verklaring [betrokkene 3] , pag. 95
9.Verklaring [betrokkene 4] , pag. 154
10.Verklaring [betrokkene 5] pag. 161
11.Verklaring [betrokkene 6] pag. 92
12.Verklaring [betrokkene 7] , pag. 132
13.Verklaring [betrokkene 8] , pag. 141
14.Bevindingen verbalisanten pag. 30-33