Overwegingen
1. De voorzieningenrechter neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Verzoeker is bewoner van de woning, die hij, met tussenkomst van verhuurbedrijf Direct Wonen, huurt van Somerset Real Estate XII B.V., te Oirschot (eigenaar).
In de op ambtsbelofte opgemaakte rapportage van 16 juni 2015 van politie, Eenheid Oost-Brabant, Basisteam Meierij, is het volgende vermeld. Een fraude-inspecteur van Enexis heeft in de periode van 11 maart 2015 tot en met 16 maart 2015 een netwerkmeting uitgezet op de woning. Hieruit is een specifiek patroon van elektriciteitsverbruik, als gebruikelijk bij de exploitatie van een hennepkwekerij, naar voren gekomen. Op 1 april is de woning betreden en op de tweede verdieping zijn resten aangetroffen van hennepplanten en materialen waarmee een hennepkwekerij is in te richten of ingericht is geweest. In de kruipruimte is een compleet ingerichte en in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen, bestaande uit twee kweekruimten. Op de vloeren lag folie waarop kweekpotten met aarde en (afgeknipte) hennepplanten waren geplaatst. Aan het plafond waren assimilatielampen met armaturen, koolstoffilters, ventilatoren en kachels gemonteerd. In de ene kweekruimte zijn 70 kweekpotten met hennepplanten aangetroffen, in de andere 81 kweekpotten met afgeknipte hennepstammen. De elektrische apparatuur voor de hennepteelt was aan de buitenzijde van de kweekruimten gemonteerd. Via een schakelkast met tijdklok werd alle apparatuur automatisch in- en uitgeschakeld. Gezien de aangetroffen situatie blijkt er sprake te zijn van meerdere eerdere oogsten in beide kweekruimten. Een fraude-inspecteur van Enexis heeft vastgesteld dat de verzegeling van de elektriciteitsmeter was verbroken en een illegale aansluiting was gemaakt om stroom af te tappen. Tevens bleek sprake te zijn van een gevaarlijke situatie, vanwege het feit dat de aansluitkast in de meterkast open stond. Hierdoor is er aanrakingsgevaar. Op 18 mei 2015 zijn de hennepplanten getest. Het resultaat was een positieve indicatie van hennep.
Bij brieven van 22 april 2015 en 1 april 2015 heeft verweerder respectievelijk verzoeker en de eigenaar van de woning op de hoogte gesteld van zijn voornemen de woning te sluiten voor een periode van zes maanden. Bij brief van 29 april 2015 heeft verzoeker zijn zienswijze gegeven op dit voornemen.
Bij het primaire besluit van 12 mei 2015 heeft verweerder aan verzoeker medegedeeld dat zal worden overgegaan tot sluiting van de woning. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
In haar uitspraak van 1 juni 2015 heeft de voorzieningenrechter de door verzoeker verzochte voorlopige voorziening toegewezen. Hierbij heeft de voorzieningenrechter overwogen dat verweerder bevoegd was de sluiting van de woning te gelasten, maar dat verweerder bij de invulling van die bevoegdheid niet is uitgegaan van het door de wetgever beoogde uitgangspunt dat in een geval als hier aan de orde een waarschuwing wordt gegeven of soortgelijke maatregel wordt opgelegd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verweerder dient te motiveren waarom zijn doel niet met een waarschuwing of soortgelijke maatregel kan worden bereikt. Verweerder dient daarbij rekening te houden met de belangen van verzoeker.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder zich -kort en zakelijk weergegeven- op het standpunt gesteld dat hij bevoegd was de last onder bestuursdwang op grond van artikel 13b van de Opiumwet aan verzoeker op te leggen. Volgens verweerder dient het uitgangspunt te zijn dat bij een eerste overtreding niet tot sluiting wordt overgegaan, maar dat wordt volstaan met een maatregel. Alleen bij ernstige gevallen mag van dit uitgangspunt worden afgeweken. Volgens verweerder is hier sprake van een ernstig geval. Hierbij heeft verweerder betrokken dat, al in 2013 door omwonenden is geklaagd over een henneplucht die uit de woning kwam, er volgens de rapportage van de politie sprake is geweest van meerdere oogsten, de aangetroffen hoeveelheid hennepplanten ruimschoots de toegestane hoeveelheid voor eigen gebruik overschrijdt, de kwekerij op een professionele wijze is ingericht, de stroom voor de kwekerij illegaal is afgetapt, verzoeker al eerder is aangemerkt als verdachte in verband met een aangetroffen hennepkwekerij, de hennepkwekerij overlast en potentieel gevaar voor de omgeving heeft veroorzaakt en de mogelijkheid bestaat dat verzoeker de inkomsten uit de hennephandel witwast via zijn zonnebankstudio. Bovendien is in de provincie Noord-Brabant een Taskforce opgericht ter bestrijding van de georganiseerde drugscriminaliteit. Een sluiting van de woning voor de duur van drie maanden acht verweerder noodzakelijk om voortzetting of herhaling van de overtreding te voorkomen. Indien verzoeker niet zelf kan zorgdragen voor andere woonruimte heeft verweerder hem verwezen naar de afdeling Wegwijs + van de gemeente en aangegeven dat er in het uiterste geval een plaats voor hem beschikbaar is in de daklozenopvang. Verweerder is van mening dat hij in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid. Het belang om een krachtig signaal naar de buitenwereld te doen uitgaan weegt volgens verweerder zwaarder dan het belang van verzoeker.
3. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het belang van verzoeker bij het treffen van een voorziening dient in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure te worden afgewogen tegen het belang van verweerder. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank op geen enkele wijze in de bodemprocedure.
4. Gelet op het feit dat verweerder de woning met ingang van 1 september 2015 wil sluiten, heeft verzoeker voldoende spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
5. Vooraf overweegt de voorzieningenrechter dat de mededeling van verzoeker in het verzoekschrift dat hij verzoekt hetgeen in de bezwaarfase naar voren is gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen -zonder daarbij aan te geven in welk opzicht, in zijn visie, de reactie van verweerder in het bestreden besluit ontoereikend is- onvoldoende is om te spreken van een grond waar de voorzieningenrechter op in dient te gaan.
6. Verzoeker heeft -kort en zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd. Verweerder heeft in zijn beslissing op bezwaar dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd als in het primaire besluit, maar deze nu betiteld als ‘ernstig’ op grond waarvan tot sluiting van de woning overgegaan zou moeten worden. Volgens verzoeker is geen sprake van een ernstige situatie die afwijking van het uitgangspunt van de wetgever, dat in een geval als hier aan de orde een waarschuwing wordt gegeven of soortgelijke maatregel wordt opgelegd, rechtvaardigt. Er is niet eerder hennep gekweekt en er hebben er geen meerdere oogsten plaatsgevonden. De inrichting van de kwekerij is niet bijzonder en ook het feit dat illegaal stroom is afgetapt is niet bijzonder voor een hennepkwekerij. Indien verweerder informatie heeft waaruit blijkt dat verzoeker eerder als verdachte zou zijn aangemerkt in verband met een aangetroffen hennepkwekerij dient verweerder die informatie over te leggen zodat verzoeker er op kan reageren. Van georganiseerder hennephandel vanuit de woning waarbij verzoeker een organiserende rol zou spelen is in ieder geval geen sprake. Van overlast of gevaar is evenmin sprake. De beschuldigingen van witwassen zijn volledig ongefundeerd. Verzoeker wijst er verder op dat verweerder herhaaldelijk heeft aangegeven aan de eigenaar/verhuurder van de woning dat hij bereid is zijn besluit tot sluiting van de woning te heroverwegen indien verzoeker de woning zou hebben verlaten. Sluiting van de woning is dus niet noodzakelijk als signaal naar de buitenwereld. Verzoeker benadrukt dat hij niet kan beschikken over vervangende woonruimte. Verweerder had in de onderhavige zaak moeten volstaan met het geven van een waarschuwing.
7. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
8. Niet in geschil is dat op 1 april 2015 een aanzienlijke hoeveelheid hennepplanten in de woning is aangetroffen. Dit betekent dat verweerder bevoegd was bestuursdwang toe te passen.
9. Gelet op de tekst van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, beschikt verweerder bij de uitoefening van de daarin neergelegde bevoegdheid over beleidsvrijheid. Daaruit vloeit voort dat de rechter de invulling van die bevoegdheid door verweerder met enige terughoudendheid moet toetsen. Daarbij is de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b van de Opiumwet van belang (zie de uitspraak van 5 november 2014 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), ECLI:NL:RVS:2014:3941). 10. Gelet op het zeer ingrijpende karakter van een woningsluiting voor bewoners, is bij de invulling die verweerder in geval van een woning geeft aan zijn bevoegdheid ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, van groot belang dat uitgangspunt moet zijn: een waarschuwing of een soortgelijke maatregel (zie de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 5 november 2014). In de Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8, en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2, is in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Van dit uitgangspunt mag in ernstige gevallen worden afgeweken.
11. Volgens vaste jurisprudentie van Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 24 december 2008 ECLI:NL:RVS:2008:BG8307) mag een bestuursorgaan als verweerder in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte rapportage van de politie. Voorts heeft de Afdeling in haar uitspraak van 21 januari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:130) geoordeeld dat in die zaak de burgemeester zich op het standpunt mocht stellen dat er sprake was van een ernstig geval, waarbij werd meegewogen het aantal hennepplanten, de omstandigheid dat al eerder is geoogst en dat illegaal elektriciteit vanuit de woning werd afgetapt. 12. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in de onderhavige zaak mogen concluderen dat sprake is van een ernstig geval. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat uit het rapport van de politie van 16 juni 2015 blijkt dat in de woning twee kweekruimten zijn aantroffen met in één ruimte 70 kweekpotten met hennepplanten en in de andere ruimte 81 kweekpotten met afgeknipte hennepstammen. Verder bleek uit de aangetroffen situatie dat sprake is geweest van meerdere eerdere oogsten. Voorts blijkt uit het politierapport dat sprake is van het illegaal aftappen van stroom. De stelling van verzoeker dat het een feit van algemene bekendheid is dat bij een hennepkwekerij vaak illegaal stroom wordt afgetapt en dat daarom niet gezegd kan worden dat de situatie ernstig is, volgt de rechtbank niet. Zoals uit de hierboven genoemde uitspraak van de Afdeling van 21 januari 2015 blijkt mag verweerder het illegaal aftappen van stroom in het nadeel van verzoeker meenemen in zijn afweging of sprake is van een ernstig geval. Dit gegeven staat bovendien niet op zichzelf, maar wordt betrokken bij de andere omstandigheden van het geval. Daarbij speelt in deze zaak ook nog dat uit het politierapport blijkt dat de illegale aansluiting zo was aangelegd dat sprake was van een gevaarlijke situatie. De aansluitkast in de meterkast stond open waardoor er sprake was van aanrakingsgevaar. Verder staat in het politierapport nog als belangrijk gegeven vermeld dat verzoeker antecedenten heeft op het gebied van de Opiumwet.
13. Nu verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er in deze zaak sprake is van een ernstig geval heeft verweerder ook over mogen gaan tot directe sluiting van het pand zonder eerst een waarschuwing te geven. Verweerder heeft daarbij het algemeen belang zwaarder mogen laten wegen dan het belang dat verzoeker heeft bij het ongestoord kunnen voortzetten van de bewoning van het betrokken pand. Bovendien heeft verweerder verzoeker er op gewezen dat hij, indien hij onverhoopt niet zelf een woonvoorziening kan regelen, terecht kan bij de afdeling Wegwijs + van de gemeente en aangegeven dat er in het uiterste geval een plaats voor hem beschikbaar is in de daklozenopvang.
14. Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat, anders dan verzoeker stelt, het gegeven dat verweerder aan de verhuurder heeft aangegeven dat de sluitingsperiode mogelijk kan worden verkort als blijkt dat verzoeker de woning heeft verlaten, onverlet laat dat er nog steeds sprake is van een signaal ten opzicht van de buitenwereld dat bij een ernstige overtreding van de Opiumwet wordt overgegaan tot sluiting van de woning.
15. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.