ECLI:NL:RBOBR:2015:5091

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 augustus 2015
Publicatiedatum
25 augustus 2015
Zaaknummer
01/860262-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door negeren van verkeerslicht

Op 26 augustus 2015 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 maart 2014 in Oss een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, negeerde een rood verkeerslicht en reed een fietser aan die voorrang had. De fietser liep zwaar lichamelijk letsel op, waaronder een fractuur van het tuberculum majus en een gebroken knie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, wat leidde tot de aanrijding. De rechtbank legde een geldboete op van € 1.500,--, subsidiair 25 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet alleen een verkeersfout had gemaakt, maar dat zijn gedrag ook de veiligheid van andere verkeersdeelnemers ernstig in gevaar had gebracht. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte de ernst van zijn daden inzag en medeleven toonde met het slachtoffer. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij de rechtbank ook rekening hield met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/860262-14
Datum uitspraak: 26 augustus 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1977] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 augustus 2015. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 juli 2015. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 12 augustus 2015 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 04 maart 2014 te Oss als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Megensebaan zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, gekomen op of nabij de kruising van deze Megensebaan met de Kanaalstraat en/of de Geer, ter plaatse waar een in zijn, verdachtes, rijrichting geplaatst verkeerslicht rood licht uitstraalde, dit (rode) licht heeft genegeerd en/of (vervolgens) de kruising is opgereden en/of doorgereden en/of daarbij geen voorrang heeft verleend aan een voor hem, verdachte van links komende fietser, die voorrang had en/of (vervolgens) zijn, verdachtes voertuig niet tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en deze vrij was, waardoor althans mede waardoor een botsing en/of aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en laatst genoemde fietser, waardoor deze fietser (genaamd [slachtoffer 1] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten tuberculum majus (groot tubercel = uiteinde aan de schouder)fractuur en/of een gebroken knie, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 04 maart 2014 te Oss als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Megensebaan, gekomen op of nabij de kruising van deze Megensebaan met de Kanaalstraat en/of de Geer, ter plaatse waar een in zijn, verdachtes, rijrichting geplaatst verkeerslicht rood licht uitstraalde, dit (rode) licht heeft genegeerd en/of (vervolgens) de kruising is opgereden en/of doorgereden en/of daarbij geen voorrang heeft verleend aan een voor hem, verdachte van links komende fietser, die voorrang had en/of (vervolgens) zijn, verdachtes voertuig niet tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en deze vrij was, waardoor althans mede waardoor een botsing en/of aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en laatst genoemde fietser, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen.

Indien tegen dit verkort vonnis een rechtsmiddel wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op dit verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit verkort vonnis gehecht.

Bewijsoverweging.De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het handelen van verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend moet worden gekwalificeerd omdat er in zijn ogen geen sprake is van een momentane onoplettendheid, maar van een langdurige periode dat verdachte niet oplettend is geweest. De officier van justitie baseert zich daarbij mede op een arrest van de Hoge Raad van 17 februari 2009, gepubliceerd in VR 2009, S07/113.

De verdediging heeft aangevoerd dat het ongeval en alle daaruit voorkomende gevolgen, terug zijn te voeren op één verkeersovertreding, te weten het door het rood licht rijden van verdachte. Weliswaar is dit een ernstige verkeersfout met hele vervelende gevolgen voor het slachtoffer, maar dit is onvoldoende om te concluderen dat verdachte schuld had aan het ontstaan van het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank overweegt het navolgende. Bij de beoordeling van de mate van schuld die verdachte aan het ongeval heeft gehad, komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De rechtbank stelt op grond van het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van het strafdossier vast dat verdachte met een door hem bestuurde personenauto op een overzichtelijke kruising met onverminderde snelheid, naar zijn zeggen ongeveer 70 kilometer per uur, het kruisingsvlak is opgereden terwijl de voor zijn rijrichting bedoelde verkeerslichten op dat moment rood licht uitstraalden. Daar bevond zich op dat moment, op de verdachte kruisende rijbaan, het [slachtoffer 1] die bezig was fietsend de rijbaan over te steken. Verdachte heeft het slachtoffer zodanig laat waargenomen dat hij niet meer in staat was de door hem bestuurde personenauto tijdig tot stilstand te brengen. Vlak voordat het ongeval plaatsvond, heeft verdachte nog een vrachtwagen ontweken die vanuit verdachtes rijrichting van rechts kwam en doende was het kruisingsvlak op te rijden.
Dat het ontstaan van het ongeval een gevolg is geweest van een momentane onoplettendheid bij verdachte acht de rechtbank niet aannemelijk geworden.
In de eerste plaats niet omdat de gestelde momentane onoplettendheid naar het oordeel van de rechtbank niet goed te rijmen is met het feit dat het verkeerslicht rood licht uitstraalde en daarvóór naar algemene ervaringsregels oranje licht moet hebben uitgestraald, waardoor de totale tijdspanne dat verdachte kennelijk niet (goed) naar de weg voor zich heeft gekeken langer dan een kort moment geduurd moet hebben.
In de tweede plaats is verdachte kennelijk wel in staat is geweest om met onverminderde snelheid adequaat te reageren op een voor hem van rechts komende vrachtwagen door deze op dan wel kort voor het kruisingsvlak te ontwijken.
In de derde plaats moet worden opgemerkt dat de [getuige 1] , die tegenover de politie had verklaard over het ontwijken van de vrachtwagen, ook heeft verklaard dat hij de verdachte kort na het ongeval had gesproken, aan hem had gevraagd waarom hij door rood was gereden en dat de verdachte toen tegen hem had gezegd dat hij, verdachte, dat niet wist en dat het misschien kwam omdat hij haast had. Tegenover deze getuige heeft de verdachte met geen woord gerept over een kort moment van onoplettendheid. De verdachte heeft ter terechtzitting de lezing van deze getuige betwist, maar hetgeen hij daartegenin heeft gebracht is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om haar te doen twijfelen aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van deze getuige en zijn verklaring.
Bij de beoordeling van het geheel van gedragingen van de verdachte speelt bovendien nog mee dat – hoewel niet is gebleken dat verdachte de ter plaatse geldende maximumsnelheid heeft overschreden - verdachte met een snelheid van ongeveer 70 kilometer per uur een kruising is op en overgereden en aldus nauwelijks nog in staat kan worden geacht om zijn voertuig binnen korte afstand tot stilstand te brengen indien zich op het kruisingsvlak incidenten voordoen. Het mag van verkeersdeelnemers worden verlangd dat zij bij het naderen van een kruising, ook als het verkeerslicht in hun richting groen licht uitstraalt, in enige mate hun snelheid minderen ter anticipatie op eventuele incidenten op die kruising, zoals bijvoorbeeld door rood rijdende andere verkeersdeelnemers.
Gelet op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval zoals hiervoor is overwogen, kwalificeert de rechtbank het handelen van verdachte als aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op 04 maart 2014 te Oss als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Megensebaan zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend, gekomen op of nabij de kruising van deze Megensebaan met de Kanaalstraat en de Geer, ter plaatse waar een in zijn, verdachtes, rijrichting geplaatst verkeerslicht rood licht uitstraalde, dit rode licht heeft genegeerd en vervolgens de kruising is opgereden en doorgereden en daarbij geen voorrang heeft verleend aan een voor hem, verdachte van links komende fietser, die voorrang had en vervolgens zijn, verdachtes voertuig niet tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en deze vrij was, waardoor een aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en laatst genoemde fietser, waardoor deze fietser, genaamd [slachtoffer 1] , zwaar lichamelijk letsel, te weten tuberculum majus fractuur (groot tubercel = uiteinde aan de schouder) en een gebroken knie werd toegebracht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

Ten aanzien van het primair ten laste gelegde[aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend]
  • een taakstraf van 90 uur subsidiair 45 dagen hechtenis en
  • zes maanden ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder zijn draagkracht.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
In het nadeel van verdachte weegt mee
Verdachte is op 4 maart 2014, als bestuurder van een personenauto, een kruispunt overgestoken waarbij hij het voor hem geldende rode verkeerslicht heeft genegeerd. Bij het oversteken van dat kruispunt heeft verdachte een fietser die ook bezig was dit kruispunt over te steken, aangereden. Aldus handelend heeft hij de veiligheid van andere verkeersdeelnemers ernstig in gevaar gebracht.
Een sterke verkeersdeelnemer, zoals een bestuurder van een personenauto, wordt verondersteld extra oplettend te zijn als hij voornemens is een weggedeelte over te steken waarover zich – naar hij weet of moet vermoeden – zwakkere verkeerdeelnemers zoals fietsers begeven waaraan hij voorrang moet verlenen. Van zo een bestuurder kan worden gevergd dat hij dan extra voorzichtigheid in acht neemt om te voorkomen dat hij met die zwakkere verkeerdeelnemer in aanrijding komt. Deze extra voorzichtigheid heeft verdachte niet in acht genomen.
De fietser heeft als gevolg van deze aanrijding zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Daarvan is hij tot op de dag van vandaag, bijna anderhalf jaar later, niet hersteld. Het slachtoffer ondervindt daarvan nog steeds, zoals hij ter zitting van 12 augustus 2014 heeft verklaard, heel veel last. De revalidatie van het slachtoffer zal nog enige tijd vergen en het is nog maar de vraag of die revalidatie tot een volledig herstel van het slachtoffer zal leiden. Door zijn handelen heeft verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast en zijn levensvreugde danig verminderd.
In het voordeel van verdachte weegt mee
Verdachte heeft er blijk van gegeven dat hij de ernst van het door hem aan zijn slachtoffer aangedane leed inziet en hij heeft oprecht medeleven met het slachtoffer getoond. Bovendien is er enige tijd verstreken tussen het ongeval op 4 maart 2014 en de behandeling van de zaak op de zitting van 12 augustus 2015. Al die tijd heeft verdachte in spanning verkeerd over de afloop van de tegen hem aanhangig gemaakte strafzaak.
De strafmodaliteit
De rechtbank acht oplegging van een onvoorwaardelijke geldboete passend en geboden. Naast deze geldboete zal de rechtbank tevens een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen aan verdachte opleggen, enerzijds om de ernst van het door verdachte gepleegde feit tot uitdrukking brengen en anderzijds om invloed uit te oefenen op het [verkeers]gedrag van de verdachte in de toekomst.
Conclusie
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke geldboete van € 1.500,-- en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van zes maanden een passende straf is voor verdachte.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 23, 24c, en 63 van het Wetboek van Strafrecht en
6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het primair bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
Ten aanzien van het primair bewezen verklaarde feit.
 Een
geldboete van € 1.500,--[duizend vijfhonderd euro] bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 25 dagen hechtenis.

Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen(bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur
van zes maanden.
Bepaalt dat deze bijkomende straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat veroordeelde zich voor het einde van een
proeftijd van twee jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele , voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. B. Poelert, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 26 augustus 2015.
Mr. Poelert is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.