ECLI:NL:RBOBR:2015:4950

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 augustus 2015
Publicatiedatum
21 augustus 2015
Zaaknummer
01/860307-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zedendelicten door gebrek aan bewijs

In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van zedendelicten gepleegd tegen een minderjarige, heeft de rechtbank Oost-Brabant op 24 augustus 2015 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat de verklaring van het slachtoffer onvoldoende steun vond in ander bewijsmateriaal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zaak is aangebracht door een dagvaarding van 13 juli 2015 en dat het onderzoek ter terechtzitting plaatsvond op 10 augustus 2015. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 30 maanden geëist, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank oordeelde dat de bewijsvoering niet voldeed aan het wettelijk bewijsminimum. De verklaringen van het slachtoffer waren de enige bron van bewijs, en de rechtbank concludeerde dat er geen andere feiten of omstandigheden waren die deze verklaringen konden ondersteunen. De rechtbank wees ook het verzoek van de officier van justitie af om het slachtoffer opnieuw te horen, omdat dit geen extra bewijs zou opleveren. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, en de kosten van de procedure werden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860307-14
Datum uitspraak: 24 augustus 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1968] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 augustus 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 13 juli 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 10 augustus 2013 tot en met 4 maart 2014 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, (telkens) met [slachtoffer] (geboren [2001] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt en/of die (telkens) aan zijn zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte (telkens) - zijn hand(en) onder de pyama en/of kleding van die [slachtoffer] gestoken
en/of - de borst(en) en/of vagina van die [slachtoffer] betast en/of gestreeld en/of - zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of die [slachtoffer] gevingerd en/of - het lichaam van die [slachtoffer] gestreeld;
2.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van 1 oktober 2012 tot en met 9 augustus 2013, (telkens) met [slachtoffer] (geboren [2001] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt en/of die (telkens) aan zijn zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd, (telkens) een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte (telkens)
- zijn hand(en) onder de pyama en/of kleding van die [slachtoffer] gestoken
en/of - de borst(en) en/of vagina van die [slachtoffer] betast en/of gestreeld en/of - zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of die [slachtoffer] gevingerd en/of - het lichaam van die [slachtoffer] gestreeld.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie acht de beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen en eist:
- een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarde: contactverbod met de minderjarige [slachtoffer] en met de vader van [slachtoffer] .
De officier van justitie komt tot een bewezenverklaring van de feiten, zich op het standpunt stellend -kort samengevat weergegeven- dat de door haar als authentiek en geloofwaardig aangemerkte verklaring van [slachtoffer] niet op zichzelf staat, maar voldoende bevestiging vindt in andere bronnen. De officier van justitie somt daartoe op: het briefje omtrent het misbruik dat [slachtoffer] heeft geschreven aan haar vader, de geluidsopname die haar vader vervolgens van haar uitlatingen tegenover hem heeft gemaakt, de authentieke wijze waarop [slachtoffer] tegenover haar vader heeft verklaard (huilend), de verklaring van vader die bevestigt dat [slachtoffer] daadwerkelijk bij verdachte heeft gelogeerd op meerdere momenten zoals ook [slachtoffer] stelt, alsmede vaders authentieke reactie op de openbaring van [slachtoffer] . Tegenover dit alles beroept verdachte zich op zijn zwijgrecht of wijst hij alle verdenkingen van de hand. Vragen omtrent of het klopt dat, en zo ja, het hoe en waarom, hij geen contact meer heeft met [slachtoffer] en haar vader, verdachtes broer, wenst hij niet te beantwoorden. Dit alles pleit volgens de officier van justitie tegen verdachte.
Subsidiair verzoekt de officier van justitie, indien de rechtbank van oordeel is dat er sprake is van discrepantie in hetgeen [slachtoffer] tegen haar vader heeft verteld -waarvan door de vader ook geluidsopnamen zijn gemaakt- en hetgeen zij bij de politie heeft verklaard, het onderzoek ter terechtzitting te schorsen, teneinde [slachtoffer] door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken te doen horen over de discrepantie in haar verklaringen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken voor beide feiten omdat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. Er is louter sprake van een en dezelfde bron: de minderjarige [slachtoffer] . Bewijs dat haar verklaring ondersteunt, is er volgens de verdediging niet en voor zover daarvan wel sprake zou zijn, is dit niet overtuigend. Hierbij wijst de verdediging op de omstandigheden waarin deze minderjarige heeft verkeerd en op de omstandigheden die een rol zouden hebben kunnen spelen bij haar uitlatingen omtrent hetgeen zij verdachte verwijt. Voorts de inconsistenties in haar uitlatingen, de opbouw van de verhoren vanaf het informatieve gesprek, waarbij sprake was van een groot tijdsverloop, en de “onprofessionele aanpak” van haar vader toen zij haar uitlatingen tegenover hem deed, aldus de verdediging.

Vrijspraak.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd en overweegt daartoe het volgende.
Uit het dossier komt naar voren dat op of kort voor 4 maart 2014 de minderjarige [slachtoffer] een brief aan haar vader heeft geschreven waarin zij melding maakte van met haar gepleegde handelingen door haar oom, zijnde verdachte.
“(…) Als ik bij [verdachte] slaap (…) dan zit hij met z’n hand op plaatsen waar hij niet hoort te zitten. Ik wil dat dat stopt nu !!! (…)”, zijn enkele woorden uit haar brief. Vervolgens heeft zij dit nader met haar vader besproken, van welk gesprek haar vader (zonder medeweten van [slachtoffer] ) een geluidsopname heeft gemaakt. Haar vader heeft dit vervolgens bij de politie gemeld, gevolgd door een informatief zedengesprek. Anderhalve maand nadat vader van de aantijgingen aan het adres van zijn broer melding had gemaakt, heeft hij besloten aangifte namens zijn dochter te doen van seksueel misbruik door verdachte. Later heeft de minderjarige daarover ook zelf een gedetailleerde verklaring bij de politie afgelegd.
Verdachte, hiermee geconfronteerd, heeft zich steeds beroepen op zijn zwijgrecht en heeft zich ter terechtzitting min of meer beperkt tot de mededeling dat hij niets heeft gedaan.
Bij een verdenking van zedendelicten als de onderhavige komt het vaak aan op de vraag of er bij gebrek aan directe getuigen van de ontuchtige handelingen die zouden zijn gepleegd, toch voldaan is aan het bewijsminimum als neergelegd in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Volgens dit artikellid - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] verdachte beschuldigt van verstrekkende ontuchtige handelingen, waaronder het binnendringen van haar lichaam. Vast staat dat van deze handelingen geen directe getuigen zijn. De vader van [slachtoffer] ondersteunt haar verklaringen voor wat betreft de rechtstreekse betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde, doch zijn getuigenverklaring omtrent het misbruik is uitsluitend gebaseerd op hetgeen zijn dochter hem heeft medegedeeld, eerst op schrift en vervolgens mondeling. Zo zijn de brief en ook de geluidsopname terug te brengen tot [slachtoffer] . Hiermee zijn de voor verdachte belastende verklaringen steeds te herleiden tot een en dezelfde bron, te weten de minderjarige [slachtoffer] . Van feiten en/of omstandigheden die de verklaring van [slachtoffer] op andere wijze ondersteunen, is de rechtbank niet gebleken. Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] hiermee onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. De feiten en omstandigheden die de officier van justitie overigens naar voren heeft gebracht, zoals de houding van verdachte, maken dit oordeel niet anders.
Nu niet aan het wettelijk bewijsminimum is voldaan, zal de rechtbank verdachte van het ten laste gelegde vrijspreken.
Het subsidiaire verzoek van de officier van justitie tot het horen van de minderjarige zal de rechtbank afwijzen, nu met het (opnieuw) horen van de minderjarige door de rechter-commissaris geen extra bewijsmiddel aan het dossier zal kunnen worden toegevoegd, omdat ook deze verklaring te herleiden zal zijn naar dezelfde bron, zoals hiervoor weergegeven. Ook overigens is van de noodzaak van het horen van de minderjarige niet gebleken.

De vordering van de benadeelde partij.

Nu verdachte van de hem ten laste gelegde feiten zal worden vrijgesproken, dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De in deze strafzaak gemaakte kosten zullen als na te melden worden gecompenseerd.

DE UITSPRAAK

T.a.v. feit 1, feit 2: Vrijspraak
T.a.v. feit 1, feit 2:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.G.P.A. Burghoorn, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. M.M.J. Nuijten, leden,
in tegenwoordigheid van L.F.M. Schulte, griffier,
en is uitgesproken op 24 augustus 2015.
Mr. M.M.J. Nuijten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.