Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
Centrale zorgverzekeraars Groep, Zorgverzekeraar U.A.,
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Oost-Brabant, Kanton Eindhoven, heeft de Centrale zorgverzekeraars Groep, Zorgverzekeraar U.A. (hierna: CZ) een vordering ingesteld tegen een verzekerde, die in deze procedure als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie optreedt. De vordering betreft een bedrag van € 377,41 aan hoofdsom, alsook buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente, die CZ stelt te vorderen op basis van een zorgovereenkomst. De verzekerde erkent de hoofdsom, maar voert aan dat zij door eerdere beslagleggingen in betalingsonmacht verkeert, waardoor zij niet in staat is om de gevorderde bedragen te voldoen. Tevens heeft de verzekerde een tegenvordering ingesteld, waarin zij CZ verzoekt om terugbetaling van een bedrag van € 4.290,00, dat volgens haar onterecht is ingehouden op haar zorgtoeslag.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat CZ bij de tenuitvoerlegging van eerdere vonnissen beslag heeft gelegd op de zorgtoeslag van de verzekerde. De rechtbank heeft vervolgens de toepasselijkheid van artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) onderzocht, dat de beslagvrije voet regelt. De rechtbank concludeert dat CZ niet heeft aangetoond dat zij de beslagvrije voet correct heeft toegepast, en dat de zorgtoeslag niet ten onrechte is ingehouden. De rechtbank heeft de vordering van CZ in conventie toegewezen, maar de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat niet is gebleken dat een kosteloze aanmaning heeft plaatsgevonden. De tegenvordering van de verzekerde is in afwachting van verdere specificatie aangehouden, waarbij CZ in de gelegenheid wordt gesteld om schriftelijk te reageren op de door de verzekerde te verstrekken informatie.
De zaak is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij de verzekerde wordt uitgenodigd om de door CZ ingehouden bedragen te specificeren, en CZ wordt verzocht om daarop inhoudelijk te reageren. De volgende zitting is gepland op 28 mei 2014.