ECLI:NL:RBOBR:2015:4915

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 augustus 2015
Publicatiedatum
17 augustus 2015
Zaaknummer
SHE 15/2264
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M. van de Brink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor het verwijderen van een paaltje op openbaar pad

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 17 augustus 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, eigenaren van een woning aan [adres 2], hebben een paaltje geplaatst op een openbaar pad tussen hun woning en een ander pand. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heeze-Leende heeft hen gelast dit paaltje te verwijderen, met een dreiging van een dwangsom van € 5.000,- bij niet-naleving. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat het besluit geschorst zou worden totdat op hun bezwaar was beslist.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen spoedeisend belang aanwezig was bij het verzoek. Hoewel verzoekers aanvoerden dat de dreiging van de dwangsom hen financieel zou benadelen, oordeelde de voorzieningenrechter dat een financieel belang op zichzelf geen reden is om een voorlopige voorziening te treffen. Bovendien was er geen sprake van een actuele financiële noodsituatie. De voorzieningenrechter concludeerde dat het paaltje zonder hoge kosten kon worden verwijderd en dat het geen redelijk doel diende, aangezien de erfgrens al gemarkeerd was.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen grond was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het besluit van de gemeente. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/2264

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 augustus 2015 in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker,

[verzoekster], verzoekster,
te [woonplaats] ,
hierna samen te noemen: verzoekers
(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heeze-Leende, verweerder
(gemachtigde: H.J.M. Marcus).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde belanghebbende] , te [woonplaats] ,

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2015, verzonden op 22 juli 2015, (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoekers gelast het door of namens hen, op het pad tussen de panden [adres 1 en adres 2] geplaatste paaltje uiterlijk binnen vier weken na de datum van verzending van het bestreden besluit te verwijderen en verwijderd te houden en bepaald dat zij bij gebreke daarvan een dwangsom van € 5.000,- ineens verbeuren.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om hangende dat bezwaar een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat het bestreden besluit wordt geschorst tot in ieder geval zes weken nadat op het bezwaar is beslist. De gronden van het verzoek dateren van 4 augustus 2015.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2015. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verzoeker is bij gemachtigde verschenen. Verweerder en de derde-partij hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Verzoekers zijn eigenaars en bewoners van de woning aan de [adres 2] .
Tussen de woning van verzoekers en het pand aan de [adres 1] ligt een pad. Het betreft een openbaar pad. De eigendom van het pad berust bij verzoekers. Op enig moment hebben verzoekers op het pad een paaltje (hierna: het paaltje) geplaatst, dan wel laten plaatsen.
Bij brief van 18 mei 2015 heeft [derde belanghebbende] verweerder op de aanwezigheid van het paaltje gewezen en verzocht de rechtmatigheid daarvan na te gaan omdat het paaltje volgens haar zo is geplaatst dat zij haar garage niet meer kan gebruiken.
Bij brief van 23 juni 2015 heeft verweerder verzoekers op de hoogte gebracht van zijn voornemen om tot bestuurlijke handhaving over te gaan. Bij e-mail van 14 juli 2015 hebben verzoekers hierop hun zienswijze gegeven, waarna verweerder het bestreden besluit heeft genomen.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit – kort en zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat verzoekers met het plaatsen van het paaltje in strijd handelen met artikel 14, eerste lid, van de Wegenwet, artikel 2:10A van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Heeze-Leende en artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet. Volgens verweerder is er, bij afweging van alle betrokken belangen, geen aanleiding om van handhaving af te zien.
3. Verzoekers hebben – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de aanwezigheid van het paaltje niet in strijd is met artikel 14 van de Wegenwet, verweerder in strijd met het specialiteitsbeginsel handelt door publiekrechtelijke bevoegdheden aan te wenden voor uitsluitend privaatrechtelijke belangen en de hoogte van de dwangsom niet in verhouding staat tot het beweerdelijk geschonden belang.
4. Als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank op geen enkele wijze in een eventuele bodemprocedure.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het paaltje zonder hoge kosten kan worden verwijderd en weer teruggeplaatst. Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat het paaltje geen redelijk doel dient, in aanmerking genomen dat de erfgrens ter plaatse, zo heeft verweerder ter zitting onweersproken gesteld, al wordt gemarkeerd met een paaltje van het Kadaster.
6. Volgens verzoekers is het spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening gelegen in de hen in het vooruitzicht gestelde dwangsom van € 5.000,- ineens bij het niet verwijderen van het paaltje. Volgens verzoekers is het uitgesloten dat verweerder op het bezwaar heeft beslist voordat de begunstigingstermijn van vier weken is verstreken. Verzoekers willen voorkomen dat zij de dwangsom moeten betalen voordat is beslist op het bezwaar, bij het geen gevolg geven aan de last onder dwangsom.
7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet het door verzoekers gestelde belang worden aangemerkt als een financieel belang. Een financieel belang vormt volgens vaste jurisprudentie op zichzelf geen reden een voorlopige voorziening te treffen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 mei 2016, ECLI:RVS:2006:AX4378). Dit kan anders zijn in het uitzonderlijke geval waarin sprake is van, voor zover hier van belang, een actuele financiële noodsituatie. Verzoekers hebben echter niet gesteld dat zij in een dergelijke situatie (zullen komen te) verkeren.
8. Bij het ontbreken van voldoende spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening, zoals hier het geval is, bestaat slechts aanleiding voor het niettemin toch treffen van een voorlopige voorziening indien – ook zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht – zeer ernstig dient te worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en het besluit in de hoofdzaak in stand zal blijven. Er moet, met andere woorden, sprake zijn van een evident onrechtmatig besluit. De voorzieningenrechter ziet in wat verzoekers hebben aangevoerd geen grond voor dat oordeel, in aanmerking genomen dat verzoekers, bij wat zij hebben aangevoerd, voorbij zijn gegaan aan het gegeven dat het pad openbaar is. Ook bestaat geen aanleiding voor de conclusie dat de hoogte van de dwangsom, in strijd met artikel 5:32b van de Algemene wet bestuursrecht, niet in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening daarom af.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van de Brink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.