In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 14 augustus 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een advocaat die beschuldigd werd van valsheid in geschrift. De verdachte heeft in het kader van een civiel geschil een verklaring in het geding gebracht die de uiterlijke verschijningsvorm had van een door een andere persoon zelf opgemaakte verklaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 april 2011 tot en met 5 december 2011 te Bergen op Zoom en elders in Nederland een verklaring van [persoon 1] valselijk heeft opgemaakt. De verdachte heeft deze verklaring gepresenteerd als zijnde een authentieke verklaring van [persoon 1], terwijl deze niet ondertekend was en de verdachte verzuimd had te vermelden hoe de verklaring tot stand was gekomen.
De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan valsheid in geschrift en heeft een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren opgelegd, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van één jaar. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het gepleegd is, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft ook de tijd die verstreken is sinds het bewezenverklaarde en de voorwaardelijke schorsing die de verdachte heeft gekregen in overweging genomen. De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 225 van het Wetboek van Strafrecht.