ECLI:NL:RBOBR:2015:4868

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 augustus 2015
Publicatiedatum
13 augustus 2015
Zaaknummer
01/865102-14 + 01/860030-15 (t.t.g.)
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en bedreiging door een psychiatrische patiënt

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 14 augustus 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 augustus 2014 in Eindhoven een medepatiënt op een psychiatrische afdeling met een keukenmes in de keel en wang heeft gesneden. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag, maar heeft hem vrijgesproken van voorbedachte rade. Daarnaast heeft de verdachte op 14 november 2014 een arts bedreigd met de dood. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van vier jaar opgelegd, met aftrek van voorarrest, en terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis en alcoholafhankelijkheid, wat zijn gedragingen ten tijde van de feiten heeft beïnvloed. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als geloofwaardig beoordeeld en de lezing van de verdachte verworpen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn handelen zou leiden tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft de strafeis van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van acht jaar had geëist, verlaagd, rekening houdend met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en de opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummers: 01/865102-14 en 01/86003015 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 14 augustus 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963 ,
preventief gedetineerd in de P.I. Haaglanden, Justitieel Centrum Somatische Zorg te
’s-Gravenhage.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 november 2014, 13 februari 2015, 8 mei 2015 en 31 juli 2015.
Op de terechtzitting van 13 februari 2015 heeft de rechtbank de tegen verdachte onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak met parketnummers 01/865102-14 is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van
27 oktober 2014.
De zaak met parketnummers 01/860030-15 is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van
26 januari 2015.
Nadat de tenlastelegging met parketnummers 01/865102-14 op de terechtzitting van 31 juli 2015 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 07 augustus 2014 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer1] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de keel, althans in de halsstreek en/of de wang, althans in het gezicht heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 289/287 jo. artikel 45 Wetboek van Strafrecht)
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01/860030-15 tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 november 2014 te 's-Gravenhage [slachtoffer2] (arts van het Justitieel Centrum Somatische Zorg), heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend op een muur van zijn, verdachtes, cel een tekst geschreven inhoudende "dood - [slachtoffer2] " en/of "R.I.P." en/of "kill" (met daarbij een afbeelding van een kruis), althans (een) tekst(en) van gelijke dreigende aard en/of strekking;
(artikel 285 Wetboek van Strafrecht)
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Partiële vrijspraak.

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen de in de zaak met parketnummer 01/865102-14 tenlastegelegde poging tot moord, zodat de verdachte voor dat onderdeel van de tenlastelegging behoort te worden vrijgesproken.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachte rade” moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het genomen besluit het slachtoffer van het leven te beroven en dat verdachte gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gebleken dat bij verdachte voorafgaand aan het incident sprake is geweest van een dergelijk moment van kalm overleg en van bedaard nadenken. De in het dossier aanwezige getuigenverklaringen waaruit de indruk ontstaat dat verdachte graag een terbeschikkingstelling opgelegd zou willen krijgen en bereid zou zijn iemand aan te vallen om dit te realiseren, acht de rechtbank onvoldoende om te concluderen tot bewijs van voorbedachte raad. Niet alleen omdat deze verklaringen omtrent het doel van de verdachte te veel in algemene zin een beschrijving inhouden, maar ook omdat de inhoud van deze verklaringen niet zonder meer uitsluiten dat verdachtes daadwerkelijke besluit tot levensberoving van het slachtoffer eerst kort voor de uitvoering van dat voornemen is genomen.

Bijzondere overweging over het bewijs.

In de zaak met parketnummer 01/865102-14 dient de rechtbank vervolgens de vraag te beantwoorden of er bij verdachte sprake is geweest van opzet op de dood van het slachtoffer.
Aangeefster [slachtoffer1] heeft bij gelegenheid van haar verhoor door de politie een verklaring over de toedracht van de steekpartij afgelegd. Haar verklaring houdt onder meer in dat zij in de nacht van 6 op 7 augustus 2014 in de woonkamer van de psychiatrische instelling GGZe te Eindhoven aanwezig was, dat zij aldaar in een stoel zat en dat op enig moment een medepatiënt in een rolstoel, van wie later is gebleken dat het de verdachte betreft, naast haar kwam zitten. Volgens de verklaring van aangeefster haalde deze medepatiënt korte tijd daarna plotseling uit en sneed haar hals open. Terwijl hij haar in haar gezicht en in haar hals sneed, trok hij hard aan haar haren. Uiteindelijk is aangeefster door zich te verzetten en te worstelen kunnen ontkomen en heeft zij eerste hulp gekregen.
De verdachte heeft een andere lezing over de toedracht. In de kern komt zijn lezing er op neer dat hij weliswaar verantwoordelijk is voor de aan aangeefster toegebrachte verwondingen maar dat hij dat niet heeft gedaan met de bedoeling om aangeefster van het leven te beroven. Daartoe verklaart hij dat hij in die bewuste nacht aanwezig was in de woonkamer van de GGZe om een
boterham te eten, het was donker en hij zat in zijn rolstoel. Hij had een mes bij zich, verstopt
onder het kussen van de rolstoel. Op enig moment komt aangeefster ter plaatse. Hij ziet haar bij de besteklade in de keuken staan en hoort dat zij die opent. Hij denkt dan een mes in haar handen te zien en ziet aangeefster op hem af komen lopen. Op het moment dat de verdachte de ruimte wil verlaten, blokkeert aangeefster zijn weg, pakt hem vast en doet haar arm omhoog. Vervolgens heeft de verdachte zijn mes gepakt en is daar ter verdediging mee gaan zwaaien. Hij heeft ongeveer 20 tot 30 keer met dat mes gezwaaid en niet gevoeld of hij iets raakte, aldus de verdachte.
De rechtbank hecht aan het relaas van de verdachte geen geloof en overweegt daartoe als volgt.
In de eerste plaats stelt de rechtbank vast dat de lezing van de verdachte geen bevestiging vindt in de resultaten van het ter plaatse door de politie verrichte forensisch technisch onderzoek. Het daaromtrent opgemaakte proces-verbaal sporenonderzoek houdt onder meer in dat zich in de hal tegenover de toegangsdeur een zitje met drie stoelen bevond waarvan de middelste was besmeurd met bloed en dat onder die drie stoelen een pluk met bebloede haren is aangetroffen. Ook houdt dit proces-verbaal in dat in de woonkamer, waar het steekincident had plaatsgevonden, tussen de salontafel en tussen de fauteuils, in een bloedspoor een pluk haar is aangetroffen. Anders dan de lezing van de verdachte, rijmt de verklaring van aangeefster wél met het door de politie geconstateerde sporenbeeld, nu op twee verschillende plaatsen waar aangeefster zich heeft bevonden bloed en haren zijn aangetroffen. Hoewel dat bloed noch die haren aan een DNA-onderzoek zijn onderworpen, acht de rechtbank het gelet op het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volstrekt onaannemelijk dat dit bloed en die haren aan een ander dan aan het slachtoffer moeten worden toegeschreven.
De rechtbank acht het door de verdachte geschetste scenario bovendien onaannemelijk omdat dit niet te rijmen valt met hetgeen diverse getuigen over de persoon van de verdachte en die van aangeefster hebben verklaard. De rechtbank onderkent het gegeven dat geen van deze getuigen het daadwerkelijke steekincident hebben waargenomen en in zoverre de verklaring van aangeefster noch die van de verdachte kunnen bevestigen of ontkrachten. Nochtans pleit het daaruit af te leiden beeld in het voordeel van aangeefster. Zij wordt niet gekenschetst als een agressief persoon, maar als een plezierige, ontspannen en aardige vrouw die met andere patiënten weinig contact had en vooral haar eigen gang ging op de afdeling. Dat is anders ten aanzien van de verdachte, die wordt beschreven als een vijandige en nukkige man die steen en been klaagde over het gebrek aan verzorging. Op een enkele uitzondering na, verklaren alle getuigen bovendien dat hij meermalen te kennen had gegeven iemand ‘iets’ aan te doen, ‘neer te steken’ of ‘aan te vallen’ teneinde TBS te kunnen krijgen zodat hij daar de verzorging zou krijgen waarvan hij vond dat hij er recht op had. De vaststelling die de rechtbank aan deze verklaringen ontleent, is dat het door aangeefster beschreven scenario veel beter past bij de beschrijving die van de verdachte is gegeven, dan dat het door de verdachte geschetste scenario waarin aangeefster de verdachte aanvalt bij aangeefster past.
Alles afwegende houdt de rechtbank het door aangeefster geschetste scenario voor de waarheid en stelt zij de lezing van de verdachte terzijde.
De rechtbank stelt uitgaande van de lezing van het slachtoffer vast dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer1] meermalen met een keukenmes heeft gesneden op plekken waar zich vitale lichaamsdelen bevinden. [slachtoffer1] heeft onder meer snijwonden in haar hals en aangezicht. Naar algemene ervaringsregels is de kans dat iemand als gevolg van het snijden met een mes in met name de hals komt te overlijden, aanmerkelijk. De gedragingen van de verdachte waren dan ook geëigend om de dood van [slachtoffer1] te kunnen laten intreden en kunnen naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood, dat het - behoudens contra-indicaties, waarvan uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken - niet anders kan zijn dan dat verdachte zich van de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust is geweest en deze heeft aanvaard. Aldus heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer1] als gevolg van zijn handelen zou komen te overlijden en is het opzet van verdachte in ieder geval in voorwaardelijke zin daarop gericht geweest. De rechtbank acht daarom de ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
(01/865102-14)
op 07 augustus 2014 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer1] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in de keel en wang heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
(01/860030-15)
Op 14 november 2014 te 's-Gravenhage [slachtoffer2] (arts van het Justitieel Centrum Somatische Zorg), heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend op een muur van zijn, verdachtes, cel een tekst geschreven inhoudende "dood - [slachtoffer2] " en "R.I.P." en "kill" met daarbij een afbeelding van een kruis.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
De raadsman heeft ter terechtzitting van 31 juli 2015 betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte handelde uit (putatief) noodweer(exces). . De raadsman is daarbij uitgegaan van de lezing zoals die door de verdachte naar voren is gebracht en waarvan de kern hiervoor onder de bijzondere bewijsoverweging is weergegeven.
Naar hiervoor onder het kopje “bijzondere overweging omtrent het bewijs” door de rechtbank is overwogen, hecht zij wat betreft de toedracht van de steekpartij geloof aan de lezing van aangeefster en stelt zij de lezing van de verdachte terzijde. Op grond daarvan acht de rechtbank het bestaan van een noodweersituatie, een onmiddellijk dreigend gevaar voor het ontstaan van zo een situatie noch een situatie waarin de verdachte verontschuldigbaar mocht menen te worden aangevallen, niet aannemelijk geworden, zodat het beroep op (putatief) noodweer niet kan slagen. Op het vorenoverwogene stuit vervolgens het beroep op (putatief) noodweerexces af.
De rechtbank verwerpt het verweer.
Er zijn ook geen andere feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Motivering van de beslissing.
De eis van de officier van justitie.
Bewezenverklaring van de onder 01/865102-14 tenlastegelegde poging tot moord en bewezenverklaring van de onder 01/860030-15 tenlastegelegde bedreiging en verdachte daarvoor veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek van de tijd
die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Verbeurdverklaring van de onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen genoemd op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 1, 2 en 5 t/m 12.
Teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen genoemd op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 3 en 4.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de straf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Met name de poging tot doodslag zoals bewezen in zaak met parketnummer 01/865102-14 wordt verdachte zwaar aangerekend. Verdachte heeft op 7 augustus 2014 op de psychiatrische afdeling van het Catharina Ziekenhuis te Eindhoven een medepatiënte meerdere malen gesneden met een keukenmes. Dit incident heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en is voor haar niet zonder gevolgen gebleven, zoals blijkt uit de aangifte en de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer1] . Dat [slachtoffer1] uiteindelijk niet is overleden is in het geheel niet te danken aan verdachte. Ter plaatse gekomen GGzE medewerkers troffen [slachtoffer1] aan terwijl het bloed uit haar gezicht en hals spoot. Door adequaat optreden van de GGzE medewerkers is [slachtoffer1] niet ter plekke komen te overlijden.
Verder heeft de rechtbank ten aanzien van de persoon van verdachte bij de strafoplegging rekening gehouden met de omstandigheid dat uit de Pro Justitia deskundigenrapporten over de geestvermogens van verdachte blijkt dat de door hem gepleegde strafbare feiten in sterk verminderde mate aan hem kunnen worden toegerekend. De gedragsdeskundigen concluderen kortgezegd dat verdachte lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis en er is sprake van een afhankelijkheid van alcohol in gedwongen remissie. De rechtbank neemt de conclusies en adviezen van de gedragsdeskundigen over en maakt die tot de hare.
In strafverminderende zin zal de rechtbank bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf rekening houden met het advies van de gedragsdeskundigen dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar is te beschouwen en het feit dat naast de gevangenisstraf de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd, hetgeen – naar in deze zaak te verwachten is – meebrengt dat de verdachte na afloop van de detentie nog geruime tijd van zijn vrijheid beroofd blijft.
Om die reden en het feit dat verdachte van de in zaak met parketnummer 01/865102-14 tenlastegelegde poging tot moord wordt vrijgesproken, zal de rechtbank een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving een gevangenisstraf van na te melden duur recht doet aan de ernst van de feiten. .
Ten aanzien van de maatregel TBS
Op 26 februari 2015 heeft psychiater drs. W.H. Braam in samenwerking met drs. A. Saridi,
psychiater i.o. een psychiatrisch rapport over verdachte uitgebracht. De in dit rapport vermelde conclusie luidt:
“Betrokkene is lijdende aan een persoonlijkheidsstoornis nao, afhankelijkheid van alcohol (in langdurige remissie). Hiervan was sprake ten tijde van het tenlastegelegde. Het is aannemelijk dat genoemde stoornis betrokkenes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde zodanig beïnvloedden dat deze voor een deel daaruit verklaard kunnen worden. Door de persoonlijkheidsstoornis en het besef van toenemende afhankelijkheid van anderen door zijn fysieke beperkingen door de polyneuropathie had betrokkene uit voorzorg een mes bij zich om zich te kunnen verdedigen. Ten tijde van het tenlastegelegde voelde hij zich bedreigd en aangevallen door het slachtoffer. Vanuit zijn persoonlijkheidsproblematiek reageerde hij impulsief en snel met achterdocht, waarbij hij zich bedreigd voelde en interpreteerde de situatie ook als dusdanig (neiging tot zwart-wit denken onder invloed
van stress). Toen het slachtoffer te ver in zijn fysieke nabijheid kwam en hem zelfs bedreigde en aanraakte en hij dacht door haar te worden aangevallen(en dat zo ook beleefde) ging hij zich verdedigen door met het mes rond te zwaaien, daarbij het slachtoffer meerdere malen met het mes rakend waardoor zij zeer ernstig gewond raakte.
Gezien bovenstaande beschreven doorwerking van de persoonlijkheidsproblematiek in het delictgedrag wordt geadviseerd om betrokkene hiervoor als verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
Door de persoonlijkheidsproblematiek kunnen de cognities ten aanzien van zijn omgeving en zichzelf vervormd zijn hetgeen aanleiding kan geven tot irreële interpretaties met een risico op recidive. Ook het besef sterk afhankelijk te zijn van anderen zeker nu hij ook een fysieke beperking heeft (de polineuropathie) maakt hem extra kwetsbaar voor recidive. Tot slot de impulsiviteit en inadequate coping bij stress die aanleiding kan geven tot recidive delicten of terugval in middelengebruik om de stress te reguleren.
Indien betrokkene niet verder behandeld, gecontroleerd, verzorgd en begeleid wordt is de kans zeer groot dat soortgelijke feiten zich zullen herhalen. Een weinig prikkelbare omgeving, of een omgeving met zeer grote controle, is van essentieel belang. Betrokkene voelt zich snel onveilig of angstig vanuit zijn besef kwetsbaar te zijn mede door zijn fysieke beperkingen.
Onder invloed van angst, en daaruit voortvloeiend het gebruik van alcohol is een verhoogde kans dat betrokkene zijn impulscontrole verliest, resulterend in gedragingen zoals die betrokkene in het verleden ten laste zijn gelegd.
Gezien het feit dat het aannemelijk is dat er sprake is van een grote kans op recidive zeker in een omgeving die onvoldoende zorg, behandeling en begeleiding biedt wordt aanvankelijk een klinisch en voldoende veiligheid biedend behandelklimaat geadviseerd (bijvoorbeeld een TBS-kliniek of FPC). Gezien het risico op recidive en de noodzaak tot beveiliging kan als kader bij voorkeur worden gekozen het kader van TSS met dwangverpleging of
eventueel opnieuw een TBS met voorwaarden, maar dan startend vanuit een voldoende beveiligde omgeving.”
Op 13 februari 2015 heeft gezondheidszorgpsycholoog drs. T. ‘t Hoen een psychologisch rapport over verdachte uitgebracht. De in dit rapport vermelde conclusie luidt:
“Bij betrokkene is sprake van een persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven
(NAO) met een mengbeeld van cluster B (theatrale, narcistische en borderline)
en C (afhankelijke en vermijdende) trekken. Tevens kan worden gesproken van een alcoholafhankelijkheid, Hier was eveneens sprake van gedurende het tenlastegelegde.
De persoonlijkheidspathologie van betrokkene beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde zodanig dat deze daaruit verklaard kunnen worden.
Vanuit de persoonlijkheidspathologie zijn de emotie- en agressieregulatie bij betrokkene beperkt (geringe impulscontrole en frustratietolerantie). Daarbij werden de gevoelens van angst en wantrouwen als het ware 'op scherp gezet' door de problemen met het slachtoffer, waar ook gevoelens van krenking, frustratie en boosheid jegens het slachtoffer sterk doorheen spelen. Betrokkene is lange tijd in staat de onderhuids opgekropte gevoelens van woede en agressie uit de beleving weg te houden dan wel op een indirecte en verdekte wijze tot uiting te brengen, maar wanneer spanningen en stress te hoog oplopen en hij zich bedreigd voelt, loopt de spreekwoordelijke emmer steeds meer over en lukt het hem niet meer de onderliggende (primitieve) gevoelens te controleren. Dit kan dan leiden tot acting out van agressie, wat de heftige agressieve escalatie in de vorm van het onderhavige tenlastegelegde verklaart.
Alles overziend kan worden aangenomen dat betrokkene wel degelijk in staat is en was om
de wederrechtelijkheid van zijn gedrag in te zien, maar vanwege de ernstige persoonlijkheids- pathologie was hij onvoldoende in staat naar dit besef te handelen. Onderzoeker adviseert dan ook om betrokkene vanuit gedragsdeskundig oogpunt als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen voor het tenlastegelegde.
Als gevolg van de persoonlijkheidspathologie geraakt hij psychisch al snel uit evenwicht.
Dit leidt vervolgens al snel tot controleverlies met een verhoogd risico op (impulsief)
agressief gedrag. Hierbij is het niet ondenkbaar dat hij op termijn ook opnieuw terug
zal vallen in middelengebruik (lees alcoholgebruik), wat de problemen alleen maar
verder zal doen toenemen.
Hij functioneert op zo goed als alle levensgebieden zeer beperkt, waarbij de eind 2013
geconstateerde polyneuropathie de persoonlijkheidspathologie en sociaalmaatschappelijke
problemen alleen maar versterkt en verdiept. Daarbij zijn de copingvaardigheden zeer beperkt.
Deze factoren versterken elkaar en leiden tot een matig tot hoog ingeschat recidiverisico.
Gezien de ernst en complexiteit van de persoonlijkheidspathologie, alsmede het als hoog
ingeschatte recidiverisico acht onderzoeker een langdurige klinische behandeling in een
gedwongen kader noodzakelijk, waarbij tot nu toe is gebleken dat behandeling in het
kader van bijzondere voorwaarden en zelfs terbeschikkingstelling met voorwaarden onvoldoende zijn geweest. Met name door de houding van betrokkene ten aanzien van het
hem tenlastegelegde en ten aanzien van de gevolgen voor het slachtoffer, is onderzoeker van mening dat een behandeling in het leader van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging geïndiceerd is.”
Naar aanleiding van voormeld psychiatrisch rapport, waarin eventueel opnieuw een TBS met voorwaarden wordt geadviseerd, heeft de officier van justitie de reclassering opdracht gegeven een maatregelenrapport over verdachte op te stellen. Op 11 juni 2015 heeft Reclassering Nederland een maatregelenrapport opgemaakt waarin de voorwaarden staan beschreven voor een terbeschikkingstelling met voorwaarden. In dat rapport adviseert de reclassering nadrukkelijk om betrokkene niet in aanmerking te laten komen voor de maatregel TBS met voorwaarden vanwege een geringe kans op een succesvolle en effectieve uitvoerbaarheid daarvan. De reclassering heeft de heer [referent] als referent gesproken. Hij is voormalig toezichthouder van verdachte in het kader van de TBS met voorwaarden in 2009-2013. Volgens de heer [referent] is een TBS met voorwaarden wellicht technisch uitvoerbaar, echter de vraag is of dit het gewenste resultaat oplevert. In dit geval: het middel is beproefd en te licht bevonden. De kans dat de geschiedenis zich herhaalt is levensgroot. Temeer daar verdachte in de kern geen verantwoordelijkheid kan en wil nemen voor zijn eigen bestaan. Dit staat op gespannen voet met de aard en modaliteit TBS met voorwaarden, die juist een appèl doet op de eigen verantwoordelijkheid. Om die reden gaat de voorkeur uit naar een TBS met dwangverpleging. Referent verwacht dat betrokkene binnen deze modaliteit uiteindelijk meer rust zal vinden, daar hij niets hoeft. Een en ander zal naar verwachting op termijn leiden tot structureel minder angst en spanning, aldus referent.
De rechtbank verenigt zich met de door de deskundigen uitgebrachte conclusies en adviezen en maakt die tot de hare.
De rechtbank is op basis van hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de rapportages over de persoonlijkheid van verdachte naar voren is gekomen van oordeel dat verdachte maar ook de algemene veiligheid van de samenleving gebaat is bij een intensieve (klinische) behandeling voor zijn problematiek. De rechtbank neemt om die reden ook hierbij de conclusies en het advies van de gedragsdeskundigen en de reclassering over om geen terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. Een eerder opgelegde TBS met voorwaarden heeft niet het beoogde resultaat opgeleverd en dit kader is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht om de zeer grote kans op recidive voldoende in te kunnen perken.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk maakt.
De rechtbank overweegt voorts dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. De bewezenverklaarde poging tot doodslag is een misdrijf waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Voorts merkt de rechtbank op dat het een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
De rechtbank zal daarom gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en zal bevelen dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Ten aanzien van de maatregel beslag
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen messen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting, met één van deze messen de bewezenverklaarde poging tot doodslag (01/865102-14) is begaan en het ongecontroleerde bezit van deze messen in strijd is met de wet en deze messen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soort- gelijke feiten.
Teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de bij de uitspraak nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave daarvan.
De toegepaste wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 36b, 36c, 36d, 37a, 37b, 45, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
ten aanzien van 01/865102-14:
poging doodslag. ten aanzien van 01/860030-15:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
Een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Legt op de volgende maatregelen.
- Terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging..
- Onttrekking aan het verkeer van de onder verdachte inbeslaggenomen goederen, te weten:
De messen genoemd op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 1, 2,
6,7,9,10 en 11.
Teruggave inbeslaggenomen goederen.
Gelast de teruggave aan verdachte van op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen genoemde handschoenen (nrs. 3 en 4), kussen uit rolstoel (nr. 5), tissue (nr.8) en een schaar (nr. 12).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. M.M. Klinkenbijl en mr. C.M. Wiertz-Wezenbeek, leden,
in tegenwoordigheid van M.P.M. van Goethem, griffier,
en is uitgesproken op 14 augustus 2015.