ECLI:NL:RBOBR:2015:4748

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 augustus 2015
Publicatiedatum
5 augustus 2015
Zaaknummer
SHE 15/2171
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M. van de Brink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van woningen op basis van artikel 13b Opiumwet na aantreffen hennepkwekerijen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 5 augustus 2015 uitspraak gedaan over de verzoeken van twee huurders, verzoeker 1 en verzoeker 2, tegen besluiten van de burgemeester van de gemeente Nuenen. De burgemeester had op grond van artikel 13b van de Opiumwet besloten om de woningen van verzoekers te sluiten vanwege het aantreffen van hennepkwekerijen in tuinhuisjes die zich op grond bevonden die niet door verzoekers werd gehuurd. Verzoeker 1 had bezwaar gemaakt tegen het besluit om de woning aan [adres 1] te sluiten, terwijl verzoeker 2 bezwaar maakte tegen de sluiting van de woning aan [adres 2]. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting te gelasten, omdat de hennepkwekerijen in direct verband stonden met de woningen van verzoekers. De rechter oordeelde dat de burgemeester niet gebonden was aan kadastrale gegevens en dat de feitelijke situatie leidend was. De verzoeken van verzoekers om een voorlopige voorziening werden afgewezen, omdat de voorzieningenrechter van oordeel was dat de bezwaren van verzoekers geen redelijke kans van slagen hadden. De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van de burgemeester bij het handhaven van de Opiumwet en de noodzaak van spoedeisendheid in dergelijke zaken.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 15/2171
SHE 15/2173

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 augustus 2015 in de zaken tussen

[verzoeker 1] , verzoeker 1,

[verzoeker 2], verzoeker 2,
beiden te [woonplaats] ,
hierna samen te noemen: verzoekers
(gemachtigde: mr. M.A. Buntsma),
en

de burgemeester van de gemeente Nuenen, verweerder

(gemachtigde: M. Veendrick).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2015 (bestreden besluit 1) heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet verzoeker 1 gelast het bewonen van de woning aan de [adres 1] in [woonplaats] op 6 augustus 2015 te staken en daarna gedurende een termijn van drie maanden gestaakt te houden en bepaald dat daartoe op 6 augustus 2015 de woning aan de [adres 1] en de bijbehorende bouwwerken voor een periode van drie maanden worden gesloten.
Verzoeker 1 heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit 1 en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is geregistreerd onder nummer SHE 15/2171.
Bij besluit van 22 juli 2015 (bestreden besluit 2) heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet verzoeker 2 gelast het bewonen van de woning aan de [adres 2] in [woonplaats] op 6 augustus 2015 te staken en daarna gedurende een termijn van drie maanden gestaakt te houden en bepaald dat daartoe op 6 augustus 2015 de woning aan de [adres 2] en de bijbehorende bouwwerken voor een periode van drie maanden worden gesloten.
Verzoeker 2 heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit 2 en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is geregistreerd onder nummer SHE 15/2173.
De gronden van de verzoeken dateren van 28 juli 2015.
De verzoeken zijn op 4 augustus 2015 gelijktijdig ter zitting behandeld. Partijen zijn met hun gemachtigde verschenen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Verzoeker 1 is huurder en hoofdbewoner van een standplaats met woonwagen aan de [adres 1] in [woonplaats] (hierna: woning 1).
Verzoeker 2 is huurder en hoofdbewoner van een standplaats met woonwagen aan de [adres 2] in [woonplaats] (hierna: woning 2).
De door verzoekers gehuurde woningen (hierna: de woningen) zijn gelegen op het perceel, kadastraal bekend als [nummering 1] . Dit perceel is eigendom van de gemeente Nuenen.
Tussen de woningen bevindt zich een losstaand elektriciteitshuisje (hierna: het elektriciteitshuisje). Het elektriciteitshuisje is gelegen op het perceel, kadastraal bekend als [nummering 2] . Dit perceel is eigendom van de gemeente Nuenen. De stroomvoorziening van de woningen loopt via dit elektriciteitshuisje.
Aangrenzend aan het perceel, kadastraal bekend als [nummering 1] , is gelegen het perceel, kadastraal bekend als [nummering 3] , dat eigendom is van [persoon 1] en [persoon 2] .
Verzoeker 1 heeft twee tuinhuisjes in gebruik. De tuinhuisjes zijn gelegen op het perceel, kadastraal bekend als [nummering 3] . De tuinhuisjes bevinden zich circa vier meter achter de kadastrale grens met het perceel [nummering 3] .
Op 8 april 2015 heeft verweerder verzoeker 1 gewaarschuwd dat hij woning 1 zal sluiten wanneer er nogmaals een hennepkwekerij wordt aangetroffen.
Op 7 juli 2015 heeft de politie Eenheid Oost-Brabant, District Helmond, Basisteam Dommelstroom, bij een opsporingsonderzoek naar de productie van cannabis, geconstateerd dat de (voormelde) tuinhuisjes waren ingericht als kweekruimte voor hennep. In een van de kweekruimtes waren onder meer 57 hennepplanten met een gemiddelde hoogte van ongeveer 125 centimeter aanwezig. De stroomvoorziening van de kwekerij was afkomstig van een illegale aftakking van de stroomvoorziening van het elektriciteitshuisje. De kwekerijen zijn van verzoeker 1. In de naar aanleiding van dit onderzoek door voormelde politie-eenheid opgestelde bestuurlijke rapportage is vermeld dat de tuinhuisjes slechts toegankelijk zijn via het omheinde perceel waarop tevens de woonwagen staat. De bevindingen uit dit onderzoek zijn ten grondslag gelegd aan bestreden besluit I.
Verzoeker 2 heeft een tuinhuisje in gebruik. Het tuinhuisje is gelegen op het perceel, kadastraal bekend als [nummering 3] . Het tuinhuisje bevindt zich circa vier meter zeventig achter de kadastrale grens met het perceel [nummering 3] .
Op 8 april 2015 heeft verweerder verzoeker 2 gewaarschuwd dat hij woning 2 zal sluiten wanneer er nogmaals een hennepkwekerij wordt aangetroffen.
Op 7 juli 2015 heeft de politie Eenheid Oost-Brabant, District Helmond, Basisteam Dommelstroom, bij een opsporingsonderzoek naar de productie van cannabis, geconstateerd dat een deel van het (voormelde) tuinhuisje was ingericht als kweekruimte voor hennep. In deze ruimte waren onder meer 62 hennepplanten met een gemiddelde hoogte van ongeveer 150 centimeter aanwezig. De stroomvoorziening van de kwekerij was afkomstig van een illegale aftakking van de stroomvoorziening van het elektriciteitshuisje. De kwekerij is van verzoeker 2. In de naar aanleiding van dit onderzoek door voormelde politie-eenheid opgestelde bestuurlijke rapportage is vermeld dat het tuinhuisje slechts toegankelijk is via het perceel waarop tevens de woonwagen staat. De bevindingen uit dit onderzoek zijn ten grondslag gelegd aan bestreden besluit II.
2. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder – kort gezegd – bepaald dat de woningen conform het door hem vastgestelde Damoclesbeleid voor een periode van drie maanden zullen worden gesloten omdat de politie op 7 juli 2015 weer hennepkwekerijen heeft aangetroffen in bijgebouwen op de respectievelijke erven die in gebruik zijn bij verzoekers en door de inrichting feitelijk behoren bij respectievelijk [adres 1] en [adres 2] . Daartoe heeft verweerder gesteld dat de locaties van de respectievelijke hennepkwekerijen in direct verband staan met de respectievelijke woningen en onderdeel uitmaken van het woongenot op de respectievelijke erven behorende bij de respectievelijke woningen. Dit blijkt volgens verweerder uit de feitelijke situatie, de constateringen van de politie en de omstandigheid dat verzoekers vanuit hun respectievelijke woningen en percelen als enige gebruik kunnen maken van de respectievelijke tuinhuisjes. Volgens verweerder zouden drugs niet via een andere manier dan door passeren van de respectievelijke woningen kunnen worden verhandeld. Verweerder heeft erop gewezen dat het Damoclesbeleid niet omschrijft dat het perceel of erf dat behoort bij een woning is gebonden aan exacte kadastrale nummering of een standplaats. Verweerder is uitgegaan van de feitelijke situatie.
3. Als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank op geen enkele wijze in een eventuele bodemprocedure.
4. De voorzieningenrechter acht het belang van verzoekers bij het treffen van de gevraagde voorziening onder de gegeven omstandigheden voldoende spoedeisend.
5. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
6. Gelet op de tekst van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, beschikt verweerder bij de uitoefening van de daarin neergelegde bevoegdheid over beleidsvrijheid. Daaruit vloeit voort dat de rechter de invulling van die bevoegdheid door verweerder met enige terughoudendheid moet toetsen. Daarbij is de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b van de Opiumwet van belang (vergelijk de uitspraak van 5 november 2014 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), ECLI:NL:RVS:2014:3941).
7. Volgens het door verweerder vastgestelde Handhavingsbeleid op artikel 13b Opiumwet gemeente Nuenen c.a. 2014 (Damoclesbeleid), onder ‘Drugshandel ten aanzien van softdrugs in woningen’, zal, indien voor de tweede keer in woningen of bij woningen behorende erven drugshandel plaatsvindt ten aanzien van een middel als bedoeld in lijst II (softdrugs) met een handelsvoorraad van meer dan 30 gram, een sluiting plaatsvinden van drie maanden.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat verweerder ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, bevoegd was de sluiting van de drie tuinhuisjes te gelasten. Uitsluitend in geschil is of verweerder bevoegd was de sluiting van de woningen te gelasten en of, voor zover die bevoegdheid er was, sluiting van de woningen proportioneel is.
9. Volgens verzoekers was verweerder niet bevoegd de sluiting van de woningen te gelasten omdat de respectievelijke hennepkwekerijen zich niet bevonden op door verzoekers gehuurde grond. Volgens verzoekers is verweerder ten onrechte niet van de kadastrale gegevens uitgegaan. Verzoekers betwisten dat de locaties van de respectievelijke hennepkwekerijen direct in verband staan met hun respectievelijke woningen en onderdeel uitmaken van het woongenot op hun respectievelijke erven. Zij hebben in dit verband betwist dat de tuinhuisjes waarin de hennepkwekerijen zijn aantroffen uitsluitend kunnen worden betreden vanuit hun respectievelijke tuinen of van de door hen gehuurde respectievelijke standplaatsen. Ook hebben zij in dit verband betwist dat de drugs niet via een andere manier dan via de respectievelijke woningen van verzoekers zouden kunnen worden verhandeld.
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de in rechtsoverweging 1 vermelde feiten en omstandigheden de conclusie van verweerder rechtvaardigen dat de respectievelijke tuinhuisjes waarin de respectievelijke hennepkwekerijen zijn aangetroffen, door de wijze waarop deze zijn ingericht, feitelijk behoren bij de door verzoekers gehuurde respectievelijke standplaatsen en woningen aan [adres 1] en [adres 2] . De voorzieningenrechter ziet in de enkele betwisting door verzoekers geen grond voor het oordeel dat moet worden getwijfeld aan de juistheid van de in de bestuurlijke rapportages vermelde omstandigheid dat de tuinhuisjes slechts toegankelijk zijn via de omheinde percelen waarop de respectievelijke woningen staan. Ter zitting hebben verzoekers (op een smartphone/tablet) op 4 augustus 2015 gemaakte foto’s van een schutting getoond. Volgens verzoekers is daarop te zien dat de tuinhuisjes, via openingen in de schutting, vanaf het perceel, kadastraal bekend als [nummering 3] , kunnen worden betreden. De voorzieningenrechter ziet in deze foto’s onvoldoende aanleiding voor vorenbedoelde twijfel. Hierbij is in aanmerking genomen dat verweerders gemachtigde ter zitting heeft verklaard dat zowel zij als verweerder op 7 juli 2015 ter plaatse zijn geweest en hebben geconstateerd dat de grond waarop de tuinhuisjes zijn gebouwd, door bebouwing is afgesloten van het perceel, kadastraal bekend als [nummering 3] . Gelet op het voorgaande volgt de voorzieningenrechter evenmin de stelling van verzoekers dat de drugs wel via een andere manier dan via de respectievelijke woningen van verzoekers zouden kunnen worden verhandeld. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mocht verweerder onder de gegeven omstandigheden voorbijgaan aan de omstandigheid dat de tuinhuisjes zijn gelegen op grond die noch eigendom is van verzoekers, noch door hen wordt gehuurd. In aanmerking genomen dat verzoekers dienaangaande geen andere gronden hebben aangevoerd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder bevoegd was tot het opleggen van een last onder bestuursdwang.
11. Volgens verzoekers is de sluiting van de woningen disproportioneel. Daartoe hebben verzoekers gesteld dat, gelet op hun ontkenning, het ervoor moet worden gehouden dat ten minste gerede twijfel bestaat met betrekking tot de vermeende connectie tussen de locaties van de respectievelijke hennepkwekerijen en de huur van de respectievelijke standplaatsen door verzoekers.
12. Nu de voorzieningenrechter hiervoor heeft geoordeeld dat bedoelde connectie er wel is, kan voormelde grond niet slagen. Verzoekers hebben overigens niets aangevoerd aangaande de proportionaliteit van sluiting van de woningen.
13. Gelet op het vorenoverwogene is de voorzieningenrechter van oordeel dat de bezwaren van verzoekers geen redelijke kans van slagen hebben. De verzoeken zullen daarom worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van de Brink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.