Overwegingen
1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[belanghebbende] is eigenaar van alle gebouwen op voormeld perceel. [belanghebbende] heeft de gebouwen verhuurd aan verzoekster.
Op 23 september 2014 heeft op voormeld perceel door de Dienst Landelijke Recherche (LDR) van de landelijke eenheid een doorzoeking plaatsgevonden. Van dit onderzoek is een bestuurlijke rapportage opgemaakt. In de rapportage is het volgende vermeld:
“Doorzoeking op dinsdag 23 september 2014 woning [adres]
(…) Overigens zijn op deze locatie twee ondernemingen gevestigd. De eerste onderneming betreft een eenmanszaak met de handelsnaam ‘[handelsnaam 1]’, waar personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s worden gerepareerd en verhandeld. (…) De tweede onderneming betreft ook een eenmanszaak en heeft als handelsnaam ‘[handelsnaam 2]’.
(…)
Handelshoeveelheid soft- en harddrugs (Hash, hennep, MDMA en amfetamine)
Bij de doorzoeking van de woning en andere gebouwen (waaronder loodsen) op het perceel behorende bij de [adres] te Best zijn verscheidene goederen inbeslaggenomen. Hierbij is een hoeveelheid van netto 380 gram hash aangetroffen. Ook is er een hoeveelheid hennep (henneptoppen) inbeslaggenomen met een nettogewicht van 59 gram. Dat brengt het netto totaalgewicht van softdrugs (Lijst II Opiumwet) op 439 gram. (…)
De hoeveelheid amfetamine bestaat uit circa 300 gram amfetamine. De hoeveelheid MDMA bestaat uit restanten die zijn aangetroffen in een cementmolen. Derhalve zijn deze restanten niet gewogen. Ook de aangetroffen hoeveelheid harddrugs overschrijdt deze handelshoeveelheid (0,5) ruimschoots.
(…)
Voorwerpen die dienen voor de productie van synthetische drugs.
Tijdens de doorzoeking op de [adres] zijn naast de al genoemde drugs en wapens andere voorwerpen inbeslaggenomen die specifiek worden gebruikt voor de productie van synthetische drugs. Zo is er een tabletteermachine aangetroffen en inbeslaggenomen in het stenen schuurtje op het perceel. Verder is een rondloper en een cementmolen aangetroffen. Deze rondloper en cementmolen zijn onderzocht en hierbij is forensisch vastgesteld dat er sprake is van MDMA-resten. Kennelijk zijn deze twee voorwerpen gebruikt in het productieproces.
Opsomming van inbeslaggenomen verdovende middelen en wapens.
Gelet op de huidige onderzoeksbevindingen kan de volgende opsomming worden gegeven ten aanzien van de thans onderzochte inbeslaggenomen goederen op de [adres]. Er zijn de volgende goederen ingeslaggenomen:
De [adres]
MDMA: restanten in de cementmolen (lijst I Opiumwet);
Hash: hoeveelheid van 380 gram Hash (lijst II Opiumwet)
Amfetamine: hoeveelheid van circa 300 gram (lijst I Opiumwet);
Hennep en henneptoppen: hoeveelheid bedraagt 59 gram (lijst II Opiumwet);
BMK: crèmekleurige substantie met daarin deze precursor (Wet voorkoming misbruik chemicaliën);
APAAN: Pre-precursor die strafbaar is gesteld in de Wet voorkoming misbruik chemicaliën;
Revolver (luchtdruk): strafbaar gesteld in de WWM;
Drie (3) stroomstootwapens: strafbaar gesteld in de WWM”.
Op 9 december 2014 heeft verweerder aan verzoeker 1 zijn voornemen kenbaar gemaakt de woning en de bijgebouwen op het perceel kadastraal bekend gemeente Best, sectie B, nummer [nummer] (hierna: het perceel) en plaatselijk bekend als [adres], voor de duur van respectievelijk drie en twaalf maanden te sluiten.
Op 17 december 2014 heeft verzoeker 1 zijn zienswijze ingediend.
In een door LDR opgemaakte aanvullende bestuurlijke rapportage van 8 januari 2015 is het volgende vermeld:
“In navolging van de eerder verstrekte bestuurlijke rapportage met het kenmerk 20141111/FB doe ik u een aanvullende bestuurlijke rapportage toekomen waarin een situatieschets aangaande het perceel [adres] 67 te Best en foto’s van de eerdergenoemde bulk aan kweekartikelen voor hennep zijn opgenomen”.
In het bestreden besluit is onder meer vermeld:
“Als bijlage bij dit besluit is eveneens de bestuurlijke rapportage van 8 januari 2015 toegevoegd. Daarin is o.a. een situatie-schets opgenomen.
Op het perceel zijn de navolgende verdovende middelen en wapens aangetroffen:
Schuur 1:
1. MDMA: restanten in de cementmolen (Lijst I Opiumwet);
2. Amfetamine: hoeveelheid van circa 300 gram (Lijst I Opiumwet);
3. BMK: crèmekleurige substantie met daarin deze precursor (Wet voorkoming misbruik chemicaliën);
Groene schuur:
4. APAAN: Pre-precursor die strafbaar is gesteld in de Wet voorkoming misbruik chemicaliën;
Woning:
5. Hash: hoeveelheid van 380 gram Hash (Lijst II Opiumwet);
6. Hennep en henneptoppen: hoeveelheid bedraagt 59 gram (Lijst II Opiumwet);
7. Revolver (luchtdruk); strafbaar gesteld in de WWM (Wet wapens en munitie);
8. Drie (3) stroomstootwapens; strafbaar gesteld in de WWM.”
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich – kort en zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat de sluiting van alle bijgebouwen bij de woning gerechtvaardigd is omdat in de stenen schuur voorin op het perceel (onder meer) harddrugs is aangetroffen en in de groene schuur achterin op het perceel APAAN, een middel ter vervaardiging van harddrugs. Volgens verweerder is de waarschuwing gerechtvaardigd vanwege (onder meer) de in de woning aangetroffen softdrugs.
3. De gronden die aan het verzoek ten grondslag zijn gelegd, worden hierna – voor zover voor de beoordeling van belang – beoordeeld.
4. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5. De voorzieningenrechter acht het belang van verzoekers bij het treffen van de gevraagde voorziening onder de gegeven omstandigheden voldoende spoedeisend. Het belang van verzoekers bij het treffen van die voorziening dient in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure te worden afgewogen tegen het belang van verweerder. Dit vereist een meer inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit op basis van een voorlopige rechtmatigheidstoets. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank op geen enkele wijze in een eventuele bodemprocedure.
6. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang, indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Verweerder heeft ter nadere uitwerking van de op grond van voormeld artikel aan hem toekomende bevoegdheid op 31 augustus 2013 het ‘Handhavingsbeleid op artikel 13b Opiumwet in de gemeente Best vastgesteld. Volgens dit beleid ontvangen de bewoners een op schrift gestelde bestuurlijke waarschuwing voor een termijn van twee jaar, indien in woningen of bij woningen behorende erven drugshandel plaatsvindt ten aanzien van softdrugs (Lijst II) met een handelsvoorraad van 30 gram of meer. Bij een eerste constatering dat in al dan niet voor publiek toegankelijke lokalen – niet zijnde feitelijk bewoonde woningen – en daarbij behorende erven drugshandel ten aanzien van harddrugs (Lijst I) wordt geconstateerd, wordt het pand gesloten voor de duur van twaalf maanden.
7. Verweerder beschikt bij de uitoefening van de hem op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet toekomende bevoegdheid over beleidsvrijheid, waardoor de voorzieningenrechter verweerders besluit slechts terughoudend mag toetsen. Met het Handhavingsbeleid heeft verweerder gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid. Ook bij de vaststelling van de sluitingstermijn beschikt verweerder over beleidsvrijheid. Gelet op het doel van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, te weten de preventie en beheersing van de uit het drugsgebruik voortvloeiende risico's voor de volksgezondheid en het voorkomen van nadelige effecten van de handel in en het gebruik van drugs op het openbare leven (Memorie van Toelichting bij artikel 13b van de Opiumwet, Kamerstukken II 1996/97, 25 324 nr. 3, blz. 5) mag verweerder bij de vaststelling van de sluitingstermijn betrekken de noodzaak om de bekendheid van een inrichting als drugsadres teniet te doen, de rust in de directe omgeving te doen wederkeren of herhaling van ernstige verstoring van de openbare orde dan wel een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat te voorkomen. Niet als voorwaarde voor toepassing van verweerders bevoegdheid geldt dat sprake moet zijn van (een ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde. Verweerders bevoegdheid is bedoeld om strafbare feiten op grond van de Opiumwet te beëindigen en te voorkomen, waarbij geen sprake is van een punitieve sanctie (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 5 januari 2005, ECLI:NL:RVS: AR8730). In zoverre is de stelling van verzoekers dat geen sprake is van invloed op de openbare orde en veiligheid, de volksgezondheid en het woon- leef- en ondernemersklimaat, dus niet relevant.
8. Volgens vaste rechtspraak is voor het ontstaan van de bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen niet vereist dat daadwerkelijk softdrugs of harddrugs zijn verhandeld vanuit het pand. Uit het woord ‘daartoe’ in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet volgt dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs, bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking de bevoegdheid verschaft tot sluiting van een pand. Vergelijk de uitspraak van 21 maart 2012 van de Afdeling, ECLI:NL:RVS:2012:BV9512. 9. Aangenomen mag worden dat een meer dan geringe hoeveelheid drugs niet, althans niet uitsluitend, voor eigen gebruik van een persoon bestemd is, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden. De hoeveelheid van de in een pand aanwezige drugs kan dan ook indiceren dat deze voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn en daarom dat artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet van toepassing is. Om te beoordelen of de hoeveelheid erop wijst dat de drugs voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn, kan in redelijkheid worden aangesloten bij de door het openbaar ministerie toegepaste criteria, waarbij een hoeveelheid harddrugs van maximaal 0,5 gram en een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram als hoeveelheden voor eigen gebruik worden aangemerkt. Bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, is in beginsel aannemelijk dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbende of de huurder van het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester volgens artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen (zie de uitspraken van de Afdeling van 11 december 2013 ECLI:NL:RVS:2013:2362 en ECLI:NL:RVS:2013:2365). 10. Ter zitting hebben partijen desgevraagd, aan de hand van een kopie van de bij één van de bestuurlijke rapportages gevoegde situatieschets van het perceel – voor de leesbaarheid gemarkeerd met letters en cijfers –, een toelichting gegeven over alle zich op het perceel bevindende gebouwen. Bedoelde kopie is aan het proces-verbaal van de zitting gehecht. Gebouw “01” (door verweerder “stenen schuur” genoemd) is afzonderlijk afsluitbaar en in gebruik bij verzoeker 1 als opslag en ruimte om auto’s te stofzuigen. Aan de achterzijde van (en aansluitend aan) gebouw “01” bevindt zich een afzonderlijk afsluitbare winkel (in witgoed), in gebruik bij verzoeker 2. Gebouw “04” (door verweerder “groene schuur” genoemd en door verzoeker 2 “nishut” genoemd) is afzonderlijk afsluitbaar en in gebruik bij verzoeker 2 als reparatie- en opslagplaats. Gebouw “A” is een woning en wordt door verzoekster bewoond. Aan de achterzijde van (en aansluitend aan) gebouw “A” bevindt zich een afzonderlijk afsluitbaar gebouw “B”, dat als kantoorruimte in gebruik is bij verzoeker 1. Gebouw “C” is afzonderlijk afsluitbaar (volgens verzoekers betreft het een “woning” met huisnummer 67A, volgens verweerder betreft het een “bijgebouw” met nummer 67) en is bij verzoeker 1 in gebruik als woning. Gebouw “D” bestaat uit een afzonderlijk afsluitbaar rechtergedeelte, dat bij verzoeker 2 in gebruik is als werkplaats en (aansluitend aan het rechtergedeelte) aan de linkerzijde, een voormalige open paardenstal.
11. Verweerder heeft ter zitting voor zover het gebouw “C” betreft te kennen gegeven dat, nu verzoeker 1 ter zitting heeft verklaard dat hij in dit gebouw woont, de situatieschets in de bestuurlijke rapportage van de doorzochte woning gebouw “C” betreft en de softdrugs dus kennelijk in dit gebouw en dus niet in gebouw “A” (de door verzoekster bewoonde woning) zijn aangetroffen, hij zich niet te verzet tegen toewijzing van het verzoek, in dier voege dat gebouw “C” niet wordt gesloten totdat op het bezwaar is beslist.
12. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder de sluiting van alle bijgebouwen heeft gebaseerd op in gebouw “01” (de stenen schuur) aangetroffen (onder meer) harddrugs en in gebouw “04” (de groene schuur) aangetroffen APAAN. Volgens verweerder is sluiting van alle bijgebouwen op het perceel gerechtvaardigd omdat de ene schuur zich voorin op het perceel bevindt en de andere zich achterin op het perceel bevindt. Verzoekers hebben in dit verband terecht gesteld dat uit de twee bestuurlijke rapportages die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd niet kan worden opgemaakt dat, zoals verweerder in het bestreden besluit heeft gesteld, in gebouw “04” APAAN is aangetroffen. Dit blijkt immers noch uit de beschrijving in de bestuurlijke rapportages en evenmin uit de bij één van die rapportages gevoegde situatieschets van gebouw “04”. Dit is enkel in het bestreden besluit zelf vermeld. Verweerder heeft hier ter zitting geen nadere toelichting over gegeven. Wel heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat in gebouw “01” harddrugs bestemd voor de verkoop zijn aangetroffen. Hoewel uit de bestuurlijke rapportages en de bij één van die rapportages gevoegde situatieschets van dit gebouw niet kan worden opgemaakt in welk gebouw de ongeveer 300 gram amfetamine is aangetroffen, kan daaruit wel worden opgemaakt dat in dat gebouw restanten (niet gewogen) MDMA in een cementmolen en een tabletteermachine zijn aangetroffen. Gelet op de in gebouw “04” aangetroffen restanten MDMA en tabletteermachine, acht de voorzieningenrechter aannemelijk gemaakt dat deze in verband kunnen worden gebracht met de aangetroffen amfetamine. Verzoekers zijn er met de enkele ontkenning niet in geslaagd het tegendeel aannemelijk te maken. De voorzieningenrechter ziet in de door verzoekers (terecht) gestelde omstandigheid dat de NFI-rapportage geen deel uitmaakt van het dossier, geen reden te twijfelen aan de juistheid van de vermelding in de bestuurlijke rapportage dat het NFI heeft vastgesteld dat het om amfetamine en MDMA gaat. Verweerder was gelet hierop bevoegd gebouw “01” te sluiten. Dit geldt ook voor gebouw “B” (de kantoorruimte van verzoeker 1) omdat beide gebouwen (“01” en “B”) bij verzoeker 1 als bedrijfsruimte van zijn voormelde eenmanszaak in gebruik zijn. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat verweerder niet heeft bestreden dat de winkel van verzoeker 2, die aan gebouw “01” is gebouwd, een afzonderlijk bedrijfsgebouw betreft. Nu verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat in gebouw “04” APAAN is aangetroffen, kan verweerders redenering dat hij bevoegd is alle bijgebouwen op het perceel te sluiten omdat het gebouw “01” zich voorin op het perceel bevindt en gebouw “04” achterin op het perceel, niet worden gevolgd. Immers is vooralsnog niet aannemelijk gemaakt dat in gebouw “04” harddrugs of daarmee in verband te brengen middelen (APAAN) zijn aangetroffen. Gelet op het voorgaande concludeert de voorzieningenrechter dat verweerder uitsluitend bevoegd was de gebouwen “01” (de stenen schuur, dus zonder de aangebouwde winkel van verzoeker 2) en “B” (de kantoorruimte van verzoeker 1) te sluiten. Het is dus aan verweerder – zo hij voornemens is het bestreden besluit in bezwaar te handhaven – in het te nemen besluit op bezwaar een en ander nader toe te lichten.
13. Verzoeker 1 heeft aangevoerd dat hij van de sluiting van zijn bedrijf financieel nadeel zal ondervinden. Verweerder heeft hierin echter geen aanleiding hoeven zien van sluiting af te zien of een minder verstrekkende maatregel te treffen zoals is verzocht. Dit financiële nadeel moet worden geacht bij de vaststelling van vorenbedoeld beleid van verweerder te zijn meegewogen.
14. Wat betreft de bestuurlijke waarschuwing aangaande gebouw “A” (de door verzoekster bewoonde woning) stelt de voorzieningenrechter vast dat, als de softdrugs in gebouw “C” zijn gevonden, deze niet in gebouw “A” zijn gevonden. Immers zijn de softdrugs volgens verweerder in “de woning” gevonden, wat één gebouw is. Dit in aanmerking genomen, is de grondslag voor de waarschuwing is komen te vervallen. Dit betekent dat verweerder, zoals verzoekers hebben gesteld, niet bevoegd was een waarschuwing aangaande gebouw “A” te geven.
15. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe in dier voege dat zij de werking van het bestreden besluit schorst totdat op het bezwaar is beslist voor zover het betreft de zich op het perceel gemeente Best, sectie B, nummer 2622 bevindende woning met bijgebouwen
met uitzondering van gebouw “01” (de stenen schuur in gebruik bij verzoeker 1) en met uitzondering van gebouw “B” (de kantoorruimte in gebruik bij verzoeker 1). Dit betekent dus concreet dat verweerder de gebouwen “01” en “B” per 2 februari 2015 mag sluiten. Wat overigens is verzocht wijst de voorzieningenrechter af.
16. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek gedeeltelijk toewijst, dient verweerder aan verzoekers het betaalde griffierecht van (in totaal) € 167,- te vergoeden.
17. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op (in totaal) € 980,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).