ECLI:NL:RBOBR:2015:4727

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 augustus 2015
Publicatiedatum
4 augustus 2015
Zaaknummer
01/860220-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor schuld in het verkeer na verkeersongeval met letsel

Op 7 maart 2014 vond er een verkeersongeval plaats op de kruising van de Damianenweg en Koeveringsedijk in Sint Oedenrode. Verdachte, bestuurder van een Citroën, verleende geen voorrang aan een van rechts komende Honda, wat resulteerde in een aanrijding waarbij de bestuurder van de Honda ernstig letsel opliep. De officier van justitie beschuldigde verdachte van het overtreden van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, stellende dat hij aanmerkelijk onvoorzichtig had gereden. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat verdachte alle nodige voorzichtigheid had betracht en dat de overtreding van de voorrangsregel niet voldoende was voor strafrechtelijke schuld. De rechtbank oordeelde dat, hoewel verdachte de voorrangsregel had overtreden, er geen sprake was van aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De rechtbank concludeerde dat verdachte niet strafbaar was, omdat hij alles had gedaan wat van een correct handelend verkeersdeelnemer verwacht mocht worden. Verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit en ontslagen van alle rechtsvervolging voor het subsidiair ten laste gelegde feit.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/860220-14
Datum uitspraak: 07 augustus 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 juli 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 juni 2015. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 maart 2014 te Sint Oedenrode, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto, merk Citroën), daarmee rijdende over de openbare weg (de kruising van de wegen Koeveringsedijk met de Damianenweg en/of Vlagheide), (en naderend een (van rechts komende) bestuurder van een personenauto (type Honda)) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of onnadenkend, met genoemde Citroën,
- met een (te) hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse over voornoemde weg(en) te rijden en/of voornoemde kruising te naderen, en/of
- zijn aandacht niet, althans niet voldoende en/of bij voortduring, te richten en/of gericht te hebben gehouden, op de zich voor hem, verdachte, liggende weg en het zich daarop bevindende verkeer, en/of
- een personenauto (type Honda, komende van rechts op het betreffende gelijkwaardig kruispunt) geen voorrang te verlenen,

(mede) ten gevolge waarvan die Honda werd geraakt door de Citroën (bestuurd door verdachte) en/of (aldus) een botsing en/of aanrijding heeft plaatsgevonden tussen de door hem, verdachte, bestuurde Citroën en (de bestuurder van) de Honda, waardoor aan een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel (te weten een breuk in het borstbeen en/of een breuk in de bekken en/of een breuk in het heiligbeen), althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht;

Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 maart 2014 te Sint Oedenrode, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto, merk Citroën), daarmee rijdende over de openbare weg (de kruising van de wegen Koeveringsedijk met de Damianenweg en/of Vlagheide) (en naderend een (van rechts komende) bestuurder van een personenauto (type Honda))
- met een (te) hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse over voornoemde weg(en) heeft gereden en/of
- zijn aandacht niet, althans niet voldoende en/of bij voortduring, gericht had en/of gericht heeft gehouden, op de zich voor hem, verdachte, liggende weg en/of
- een personenauto (type Honda) geen voorrang heeft verleend,
waardoor die personenauto (Honda) werd geraakt door voormelde Citroën en/of (aldus) een botsing en/of aanrijding is ontstaan tussen de door hem, verdachte, bestuurde personenauto en de (bestuurder van) de andere personenauto (type Honda), door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen [1] en de beoordeling daarvan.
Inleiding.
Op 7 maart 2014 omstreeks 16:13 uur heeft er een verkeersongeval plaatsgevonden op de kruising Damianenweg / Koeveringsedijk in de gemeente Sint Oedenrode. Bij dit verkeersongeval waren betrokken verdachte, als bestuurder van een personenauto van het merk Citroën, en het slachtoffer [slachtoffer] , als bestuurder van een personenauto van het merk Honda. [2] Ten gevolge van dit ongeval heeft [slachtoffer] ernstig letsel opgelopen. [3] , [4]
De bestuurder van de Citroën reed over de Damianenweg in de richting van de Vlagheide. De bestuurder van de Honda reed over de Koeveringsedijk in de richting van de
Scheidingweg. De bestuurder van de Citroën gaf de van rechts naderende Honda geen voorrang en botste frontaal tegen de linker flank van de Honda. [5]
Voor motorvoertuigen bedroeg de ter plaatse toegestane maximum snelheid 60 kilometer per uur. Bij nadering van de Koeveringsedijk, via de Damianenweg, was vlak voor de kruising van de wegen aan de rechterzijde het bord J08 van bijlage I van het RVV 1990 aangebracht, aanduidende "gevaarlijk kruispunt". Het kruisingsvlak van de wegen was verhoogd met behulp van straatklinkers, in witte en grijze kleuren, in een cirkelvorm aangebracht. [6]
Verdachte heeft verklaard dat hij als rijinstructeur goed bekend was met de kruising ter plaatse. Rijdende op de Damianenweg heeft hij vanaf 100 tot 150 meter voor de kruising totdat hij op de kruising was de zijwegen gecontroleerd op verkeer. Hij reed 60 kilometer per uur en heeft voor de kruising zijn snelheid verminderd, heeft teruggeschakeld naar de derde versnelling en heeft meerdere keren gekeken of hij verkeer op de kruisende weg zag. Hij zag geen verkeer en wilde de kruising rechtdoor oversteken, waarna hij de van rechts komende Honda raakte. [7]
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) wettig en overtuigend bewezen, in die zin dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig zou hebben gereden. De officier van justitie acht bewezen dat verdachte zijn aandacht onvoldoende bij het verkeer heeft gehad en dat hij de van rechts komende Honda geen voorrang heeft verleend.
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte is vrijspraak van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde bepleit. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde stelt de raadsman van verdachte zich op het standpunt dat er geen sprake is van strafrechtelijke schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. Er kan enkel vastgesteld worden dat verdachte geen voorrang heeft verleend aan een van rechts komende bestuurder. Verdachte heeft volgens de raadsman alle nodige voorzichtigheid en oplettendheid betracht die van hem verwacht mocht worden, waardoor het ontstane ongeval niet aan zijn schuld te wijten is. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW 1994 ontbreekt volgens de raadsman, gelet op alle omstandigheden van het geval, concreet gevaarzettend gedrag door verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of verdachte zich zodanig heeft gedragen dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994). Dit betekent dat er sprake moet zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Een lichtere vorm van schuld is hiervoor onvoldoende.
Niet elk tekortschieten, niet elke verkeersovertreding is voldoende voor het aannemen van schuld.
Bij het vaststellen van onvoorzichtigheid gaat het om de vraag of de verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt dan wel zijn rijgedrag aanmerkelijk onder de maat is gebleven van wat van een automobilist wordt geëist.
Bij de beoordeling van de schuldvraag komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Gelet op hetgeen hiervoor vermeld staat onder "inleiding" staat voor de rechtbank vast dat verdachte de van rechts komende Honda geen voorrang heeft verleend. Uit de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verdachte met een (te) hoge snelheid heeft gereden en/of dat verdachte zijn aandacht niet of onvoldoende bij het verkeer heeft gehouden.
Het geen voorrang verlenen is een overtreding die op zichzelf, zonder bijkomende omstandigheid, nog geen aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid oplevert. Van andere gedragingen, die in combinatie met het geen voorrang verlenen in de gegeven omstandigheden zijn aan te merken als aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend, is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat niet vast is komen te staan dat verdachte schuld aan het ongeval draagt zoals bedoeld in artikel 6 WVW 1994. Verdachte kan in feite slechts het overtreden van één enkele verkeersregel worden verweten. Niet gezegd kan worden dat die concrete verkeersovertreding dermate ernstig is, dat reeds daaruit kan worden afgeleid dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het hem primair ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
Voor de beantwoording van de vraag of het handelen van de verdachte een overtreding van artikel 5 WVW 1994 oplevert, overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft op een gelijkwaardige kruising een van rechts komende auto geen voorrang verleend. Op de kruising heeft zijn auto de van rechts komende auto geraakt. Door geen voorrang te verlenen heeft verdachte, naar het oordeel van de rechtbank, gevaar veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW 1994. De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde, zoals hierna onder de bewezenverklaring aangegeven, dan ook wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
(subsidiair)
op 7 maart 2014 te Sint Oedenrode, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto, merk Citroën), daarmee rijdende over de openbare weg (de kruising van de wegen Koeveringsedijk met de Damianenweg en Vlagheide) een van rechts komende bestuurder van een personenauto (type Honda) geen voorrang heeft verleend, waardoor een aanrijding is ontstaan tussen de door hem, verdachte, bestuurde personenauto en (de bestuurder van) de andere personenauto (type Honda), door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

De rechtbank overweegt dat uit de bewezenverklaring volgt dat de verweten gedraging van verdachte bestaat uit het niet voorrang verlenen aan een van rechts komende bestuurder. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte bij het naderen van de kruising de zijwegen voortdurend gecontroleerd heeft op verkeer. Hij heeft zijn snelheid geminderd, heeft teruggeschakeld naar de derde versnelling en heeft vlak voordat hij de kruising opreed opnieuw gecontroleerd of er verkeer van rechts kwam.
Verdachte heeft door zo te handelen de nodige voorzichtigheid betracht en alles gedaan wat van een correct handelend verkeersdeelnemer mag worden verwacht. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte, bij afwezigheid van alle schuld, niet strafbaar is. Verdachte wordt daarom ten aanzien van feit 2 ontslagen van alle rechtsvervolging.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de overtreding:
Ten aanzien van subsidiair:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994Verklaart verdachte hiervoor niet strafbaar en
ontslaat hem van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. I.S. Peskens en mr. A.M. Kooijmans-de Kort, leden,
in tegenwoordigheid van drs. B.C. van Wijmen, griffier,
en is uitgesproken op 7 augustus 2015.
Mr. A.M. Kooijmans-de Kort is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.In de voetnoten wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, District Meierij, D1 – Team Schijndel, met registratienummer PL21X6-2014022741, opgemaakt en afgesloten d.d. 17 mei 2014, in totaal 58 doorgenummerde bladzijden.
2.Relaas verbalisant [verbalisant] d.d. 17 mei 2014 (p. 7-8).
3.Aanvraagformulier medische informatie (p. 58).
4.Een geschrift, te weten een brief d.d. 6 mei 2014 van dr. R.W.T.M. van Kempen, orthopedisch chirurg, inhoudende een beschrijving van de aard en prognose van het letsel van [slachtoffer] (p. 43-44).
5.Proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse d.d. 12 maart 2014 (p. 39).
6.Proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse d.d. 12 maart 2014 (p. 24).
7.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 24 juli 2015.