I. [slachtoffer 4] heeft verklaard dat de betreffende persoon in opdracht waarvan hij telefoonabonnementen heeft afgesloten zich [verdachte] noemt. Hem is via e-mail een foto met contactnaam ‘ [naam 1] ’ getoond en aangever [slachtoffer 4] herkent de persoon als [verdachte] (dossier 1 pag. 67 en 68).
Aangever [slachtoffer 5] heeft verklaard dat de betreffende persoon zich [verdachte] noemde.
Aangever [slachtoffer 5] heeft via vrienden, die [verdachte] kennen van de straat, de naam en het adres van deze persoon gekregen. Het betreft [verdachte] , [adres 1] (dossier 1 pag 120). Hem is per email de foto met contactnaam ‘ [naam 1] ’ getoond en [slachtoffer 5] herkent deze persoon als de persoon die hij [verdachte] noemt in zijn aangifte (dossier 1 pag. 122 en 124).
Aangever [slachtoffer 8] heeft verklaard dat de betreffende persoon [verdachte] is.
Hij weet dat deze persoon in [gemeente] heeft gewoond. [slachtoffer 8] heeft ook nog verklaard dat hij weet dat [verdachte] op [school] zat en daar de opleiding handel deed en dat hij [verdachte] nog een keer is tegengekomen bij het ophalen van zijn rapport bij [school] in Tilburg (dossier 1 pag. 111). De rechtbank begrijpt dat [school] in [school] in Tilburg betreft.
Ook aangever [slachtoffer 6] heeft op 7 februari 2014 verklaard dat de persoon die hij [verdachte] noemt volgens hem op het [school] in Tilburg zit (dossier 1 pag. 36).
Verdachte heeft op 14 mei 2014 bij de politie verklaard dat hij op school zit bij het [school] in Tilburg en dat hij hier de opleiding detailhandel volgt (dossier 2 pag. 139). Voorts heeft verdachte op 15 mei 2014 bij de politie verklaard dat hij ook wel eens [verdachte] wordt genoemd (dossier 2 pag. 151). Vast staat verder dat verdachte in [gemeente] woont op het [adres 1] , zoals door hem bij aanvang van de zitting is bevestigd.
[medeverdachte 1] heeft op 11 april 2014 bij de politie verklaard, nadat hem een foto van verdachte is getoond (rechtbank: met daarboven vermeld ‘ [naam 2] ’, dat hij deze jongen kent als [verdachte] (fonetisch). Dat hij een ID-kaart van hem heeft gezien en dat daar de voornaam [verdachte] op stond (dossier 2 pag. 49 en pag. 54).
[verbalisant 1] heeft op voornoemde -aan medeverdachte [medeverdachte 1] getoonde- foto de hem ambtshalve bekende [verdachte] , geboren op [1994] , herkend (dossier 2 pag. 45 en 47).
Aangever [slachtoffer 7] heeft verklaard dat hij de telefoonabonnementen in opdracht van [verdachte] of [verdachte] heeft afgesloten. Middels e-mail is een foto van verdachte [verdachte] gezonden naar aangever [slachtoffer 7] . Hij herkende de persoon op de foto als degene die zich aan hem voorstelde als [verdachte] of [verdachte] , hetgeen hij uitsprak als [verdachte] (dossier 1 pag. 95-97).
[verbalisant 1] heeft op voornoemde -aan aangever [slachtoffer 7] getoonde- foto de hem ambtshalve bekende [verdachte] , geboren op [1994] , herkend (dossier 2 pag. 45-46).
Met betrekking tot aangever [slachtoffer 2] heeft er geen fotoconfrontatie plaatsgevonden. Zijn aangifte past wel in de verhaallijn van de overige aangiften en de [verdachte] waar hij over heeft verklaard is volgens de aangifte van [slachtoffer 6] , die zelf een foto van [verdachte] aan de politie heeft gegeven, een en dezelfde [verdachte] voor wie zij op 18 mei 2014 beiden een abonnement afsloten.
De rechtbank stelt vast dat de enkelvoudige fotoconfrontaties via de e-mail niet hebben plaatsgevonden zoals deze volgens de regels zouden hebben moeten plaatsvinden. Nu deze herkenningen evenwel niet op zichzelf staan, maar aansluiten bij de overige gebruikte bewijsmiddelen, vindt de rechtbank bedoelde fotoconfrontaties voldoende betrouwbaar en als zodanig bruikbaar voor het bewijs. Ook de omstandigheid dat de vordering identificerende gegevens ex artikel 126nc Sv en de daarop ontvangen informatie (naar de rechtbank uit het IBAN-nummer begrijpt van de Rabobank) aan de stukken ontbreken ter zake van het bevraagde bankrekeningnummer als door [slachtoffer 3] opgegeven, doet niets af aan de bevindingen die door verbalisant in dat verband op ambtseed zijn gerelateerd. Al met al bewijsmiddelen die in de richting van verdachte wijzen en niet op zichzelf staan.
Aangevers verklaren dat de dader de naam [verdachte] of fonetisch
[verdachte]gebruikte. Dat de schrijfwijze van deze laatste naam in de aangiften steeds afwijkend is en mogelijk verschillen vertoont, wijt de rechtbank aan de omstandigheid dat de voornaam van verdachte, fonetisch aldus
[verdachte]op verschillende wijzen gespeld kan worden. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte zichzelf ook [verdachte] of [verdachte] noemt. Ook is verdachte op twee verschillende foto’s, waarvan telkens een politieherkenning heeft plaatsgevonden, herkend als de dader. Verdachte is verder te linken aan het door [slachtoffer 3] opgegeven bankrekeningnummer dat hij van de man die zich [verdachte] noemde had gekregen. Daarnaast vindt de rechtbank de combinatie in de aangiften van beide namen, [verdachte] en [verdachte] , opvallend en bijdragen aan het bewijs.
Verdachte ontkent iedere betrokkenheid en heeft voor het gebruik van de namen, de fotoherkenningen en de omstandigheid dat zijn naam en adres zijn genoemd, geen enkele verklaring willen geven, terwijl dit in de gegeven omstandigheden wel van hem mag worden verwacht.
Conclusie.
Gezien de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de rechtbank aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als de persoon genoemd in de hiervoor vermelde aangiften zich schuldig heeft gemaakt aan het bewegen van aangevers door hen iets voor te wenden en/of hen al dan niet te bedreigen tot het aangaan van telefoonabonnementen en het afgeven van telefoons aan verdachte.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer 2] heeft afgeperst. De rechtbank vindt de aangifte van [slachtoffer 2] zeer gedetailleerd en geloofwaardig voor wat betreft de gehele gang van zaken, te meer nu de aangifte op onderdelen bevestigd wordt door de verklaring van [persoon 1] over de gerapporteerde bedreigingen jegens [slachtoffer 2] , en de verklaring van [slachtoffer 6] met betrekking tot 18 mei 2013 in Tilburg, waarbij zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 6] aanwezig waren. De verklaringen van [persoon 1] en [slachtoffer 6] dragen in dit geval bij tot het bewijs van het bewezen verklaarde met betrekking tot [slachtoffer 2] . Ook de hierna te bespreken verklaring van [slachtoffer 5] draagt bij tot het bewijs, daar de modus operandi grote gelijkenissen vertoont met het feitencomplex van [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van [slachtoffer 5] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte hem tezamen en in vereniging met een ander in eerste instantie op 9 april 2013 heeft opgelicht. Aangever moest een telefoonabonnement afsluiten op zijn naam en onder opgave van een onjuist adres. Hij zou als vergoeding € 500,-- per IPhone krijgen en aangever is toegezegd dat de abonnementen later gewist zouden worden. Hierdoor is aangever bewogen het telefoonabonnement af te sluiten en de telefoon aan de medeverdachte te geven. Aangever heeft het beloofde geld niet ontvangen en zijn gegevens zijn ook niet uit het systeem gewist.
Na deze eerste keer heeft aangever [slachtoffer 5] onder bedreiging met geweld door verdachte en de medeverdachte nog diverse telefoonabonnementen afgesloten. Voor de beoordeling van dit feit acht de rechtbank mede van belang dat hier sprake is van eenzelfde modus operandi als bij aangever [slachtoffer 2] , waarbij ook sprake is van bedreiging met een wapen, hetgeen deze gedetailleerde verklaring van [slachtoffer 5] ook tot een geloofwaardige maakt.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander in tweede instantie aangever [slachtoffer 5] heeft afgeperst
Voor wat betreft [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] acht de rechtbank de oplichting tezamen en in vereniging met een ander gepleegd, zoals ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen. Ook voor wat betreft [slachtoffer 8] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 8] heeft opgelicht, zoals hierna bewezen is verklaard.