ECLI:NL:RBOBR:2015:4651

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 juli 2015
Publicatiedatum
29 juli 2015
Zaaknummer
4201389 \ EJ VERZ 15-369
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontbinding arbeidsovereenkomst van GGzE-medewerkers wegens drugsgebruik tijdens werkgerelateerde bijeenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 31 juli 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een werkneemster bij Stichting Geïntegreerde Geestelijke Gezondheidszorg (GGzE). De werkneemster was sinds 14 november 2005 in dienst als verpleegkundig begeleider senior en was betrokken bij een teamuitje op 22 april 2015, waar zij naar verluidt onder invloed van alcohol en softdrugs was. GGzE verzocht de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van dringende redenen, stellende dat het gedrag van de werkneemster de vertrouwensrelatie had geschaad en in strijd was met de gedragscode van de organisatie. De werkneemster betwistte de beschuldigingen en voerde aan dat het feest een privé-aangelegenheid was en dat GGzE niet betrokken was bij de organisatie ervan. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel de werkneemster onder invloed was van alcohol en softdrugs, de verwijten van GGzE onvoldoende ernstig waren om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. De kantonrechter wees het verzoek tot ontbinding af en besliste dat GGzE een bijdrage van € 400,00 in de proceskosten van de werkneemster moest betalen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zaaknummer: 4201389 \ EJ VERZ 15-369
Kanton Eindhoven
Beschikking van 31 juli 2015 op een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de voet van artikel 7:685 (oud) BW
in de zaak van:
Stichting Geïntegreerde Geestelijke Gezondheidszorg in Eindhoven en de Kempen,
gevestigd te Eindhoven,
verzoekster,
gemachtigde: mr. D.A. Witberg,
tegen:
[werkneemster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. T. Hummel.
Partijen worden hierna genoemd “GGzE” en “ [werkneemster] ”.

1.Het verloop van het geding

Dit blijkt uit het volgende:
het verzoekschrift met producties;
het verweerschrift met producties;
de mondelinge behandeling die op 10 juli 2015 heeft plaatsgevonden, ten behoeve waarvan zowel GGzE als [werkneemster] , ieder voor zich, op voorhand producties en/of brieven hebben toegezonden. Ter zitting heeft GGzE een pleitnota overgelegd aan de hand waarvan zij de zaak heeft toegelicht.
Tot slot is een datum voor beschikking bepaald.

2.De feiten

Tussen partijen staat het volgende vast, voor zover voor de beoordeling van belang.
GGzE is een gespecialiseerde psychiatrische instelling. Zij is door de Minister van Justitie aangewezen als particuliere inrichting voor verpleging van tbs-gestelden. De Woenselse Poort (DWP) is onderdeel van GGzE en is een forensisch-psychiatrische kliniek waar tbs-cliënten worden behandeld. Volte 2 A/B is een beveiligde afdeling van DWP. Op deze afdeling worden cliënten behandeld die lijden aan psychotische belevingen, autistisch zijn en/of verstandelijk beperkt. De cliënten hebben daarnaast vaak te kampen met verslavingsproblematiek.
[werkneemster] is sinds 14 november 2005 in dienst bij GGzE. Zij werkt thans in de functie van verpleegkundig begeleider senior, tegen een bruto loon van € 2.904,89, exclusief vakantiegeld en overige emolumenten. [werkneemster] is 46 jaar.
Op 22 april 2015 heeft een feest plaatsgevonden op locatie De Blokhut in Riethoven, waarbij [werkneemster] aanwezig was.
[werkneemster] is op 27 mei 2015 en op 4 juni 2015 gehoord door Hoffmann Bedrijfsrecherche omtrent de gebeurtenissen op het feest van 22 april 2015.
[werkneemster] is op 26 mei 2015 op non-actief gesteld. De op non-actief stelling is verlengd bij brief van 10 juni 2015.

3.Het verzoek

GGzE stelt het volgende.
Volte 2A/B is een beveiligde afdeling waar veel cliënten verblijven die kampen met verslavingsproblematiek. De beveiliging is tweeledig. Enerzijds is sprake van fysieke beveiliging die bestaat uit hekken, camera’s, muren etc. Anderzijds is sprake van relationele beveiliging die, onder meer, inhoudt dat personeel dient toe te zien dat cliënten geen drugs gebruiken. Cliënten zijn vaak ervaren in drugsgebruik en zien al snel wanneer personeel tijdens en/of voor het werk drugs (heeft) gebruikt. Dat zet de relatie tussen werknemer en cliënt onder druk en dat maakt de werknemer kwetsbaar en chantabel.
In dat kader is binnen GGzE met het personeel een gedragscode overeengekomen waarin staat, kort gezegd, dat medewerkers onder werktijd niet onder invloed van geestverruimende of -vernauwende middelen mogen zijn en dat bij overtreding daarvan maatregelen worden genomen, zoals berisping, schorsing, overplaatsing of ontslag. Daarnaast is [werkneemster] gehouden aan de Beroepscode Verpleegkundigen en de BIG-registratie.
Op 22 april 2015 vanaf 15.00 uur heeft een teamuitje plaatsgevonden op een externe locatie waarbij ook [werkneemster] aanwezig was. Op 16 mei 2015 heeft GGzE vernomen dat enkele medewerkers harddrugs hebben meegebracht, openlijk harddrugs hebben gebruikt en dat enkele medewerkers nadien onder druk zijn gezet om hun mond te houden over hetgeen zich tijdens het teamuitje heeft afgespeeld.
Naar aanleiding van deze melding heeft GGzE besloten Hoffmann Bedrijfsrecherche in te schakelen die de betrokken medewerkers heeft gehoord.
Ten aanzien van [werkneemster] is bekend geworden dat zij overmatig alcohol heeft gedronken, dat zij een joint heeft gerookt en dat zij de volgende dag gewoon is gaan werken. Dit gedrag is in strijd met de gedragscode, de beroepscode en met de houding en werkwijze die van een hulpverlener verwacht mag worden. Het gedrag van [werkneemster] heeft zijn weerslag op de samenwerking binnen het team en op de veiligheid van de cliënten.
Daarnaast hebben collega’s verklaard dat zij vermoeden dat [werkneemster] ook harddrugs heeft gebruikt. Ook hebben enkele collega’s verklaard dat [werkneemster] meerdere keren heeft geroepen dat niemand iets over het gebeuren mocht zeggen.
De bijeenkomst betrof werktijd, althans heeft te gelden als werktijd. GGzE mag van [werkneemster] , die met cliënten met verslavingsproblematiek werkt, verwachten dat zij geen (hard-)drugs gebruikt tijdens werk of tijdens een teamuitje op locatie.
[werkneemster] heeft haar plichten ingevolge de arbeidsovereenkomst op grove wijze geschonden en in strijd gehandeld met de geldende gedrags- en beroepscode. [werkneemster] is de dag na de bijeenkomst gaan werken en was mogelijk nog onder invloed van het drank- en middelengebruik. Het noodzakelijke vertrouwen in [werkneemster] is komen te ontbreken. Gelet op de aard en de ernst van de situatie is sprake van een dringende reden voor ontslag.
Voor zover van een dringende reden geen sprake is, heeft [werkneemster] het vertrouwen in haar ernstig beschadigd door aanvankelijk niets over het gebeuren op 22 april 2015 te melden aan GGzE en pas tijdens de verhoren heeft zij verklaard dronken te zijn geweest, een joint te hebben gerookt en collega’s te hebben opgeroepen niets over het gebeuren te zeggen. Doordat een onherstelbare vertrouwensbreuk is ontstaan is sprake van een verandering in de omstandigheden.
GGzE verzoekt de kantonrechter dan ook de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden op grond van gewichtige redenen, gelegen in een dringende reden, dan wel een verandering in de omstandigheden, zonder toekenning van een vergoeding.

4.Het verweer

[werkneemster] heeft het volgende verweer gevoerd.
Het feest op 22 april 2015 was een privéfeest en was niet werk-gerelateerd. GGzE was niet betrokken bij de organisatie en zij dient zich te onthouden van bemoeienis met het feest.
Op het feest heeft [werkneemster] alcohol gedronken en is zij aangeschoten geraakt. Van overmatig alcoholgebruik was zeker geen sprake. Dat is door GGzE ook niet aangetoond. Daarnaast heeft zij tweemaal een paar trekjes van een joint genomen. Pas 16 uur later is zij gaan werken.
Tijdens een gesprek met GGzE op 7 mei 2015 heeft zij gemeld dat zij alcohol heeft gedronken en dat zij een joint heeft gerookt. Zij betwist dan ook dat zij informatie heeft achtergehouden.
Voorts betwist zij uitdrukkelijk dat zij harddrugs heeft gebruikt. GGzE baseert deze stelling slechts op vermoedens en er is geen enkele onderbouwing.
Ook bekritiseert zij de wijze van verhoren door Hoffmann Bedrijfsrecherche. De verhoren zijn onder druk afgenomen en zijn als zeer vervelend ervaren. Zij mocht haar eigen verklaring niet eens inzien.
GGzE meet met twee maten, omdat andere collega’s die ook hebben gedronken en geblowd niet voor ontslag zijn voorgedragen. GGzE dikt de zaak ten onrechte aan door enorm uit te weiden over het onder druk zetten van collega’s, terwijl nergens uit blijkt dat zij dit heeft gedaan. Daarnaast brengt GGzE een incompleet onderzoeksverslag in.
Zij betwist dat ze in strijd heeft gehandeld met welk reglement dan ook. Nimmer is zij onder werktijd onder invloed geweest van middelen. Dit is door GGzE, die spreekt van "mogelijk" onder invloed zijn, ook niet aangetoond noch aannemelijk gemaakt.
Gelet op het voorgaande dient het verzoek van GGzE te worden afgewezen. Indien het verzoek alsnog wordt toegewezen, verzoekt [werkneemster] haar een vergoeding toe te kennen overeenkomstig de zogenoemde "kantonrechtersformule" met een C-factor gelijk aan 1, omdat haar geen enkel verwijt kan worden gemaakt.

5.De beoordeling

5.1.
Gesteld noch gebleken is dat het verzoek verband houdt met een van de opzegverboden van artikel 7:647, 648, 670 en 670a BW (oud) of met enig ander verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst.
5.2.
De eerste vraag die partijen verdeeld houdt is, of het feest dat op 22 april 2015 vanaf 15.00 uur heeft plaatsgevonden een feest betreft dat onder werktijd heeft plaatsgevonden, althans als werk-gerelateerd dient te worden beschouwd, zoals GGzE stelt, of dat het feest in de privésfeer heeft plaatsgevonden, zoals [werkneemster] aanvoert.
5.3.1.
Uit de gedingstukken en uit hetgeen ter zitting is besproken zijn feiten komen vast te staan die ervoor pleiten dat sprake was van een privéfeest. Zo is komen vast te staan dat het feest is georganiseerd door medewerkers van GGzE op een externe locatie, zijnde een blokhut gelegen in het bos in Riethoven.
De genodigde medewerkers waren vrij geroosterd om naar het feest te kunnen gaan. De diensten zijn overgenomen door een andere afdeling. De medewerkers waren niet verplicht op het feest te verschijnen.
5.3.2.
Anderzijds zijn feiten komen vast te staan die ervoor pleiten dat sprake was van een werk-gerelateerd feest. Zo staat vast dat bij de reservering van de blokhut de naam GGzE is gebruikt. Voor het feest waren geen derden uitgenodigd en het was enkel toegankelijk voor medewerkers van afdeling Volte 2 A/B. Ook waren op het feest leidinggevenden van die afdeling aanwezig. Voorts heeft GGzE een financiële bijdrage geleverd van € 200,00.
Volgens de verklaring van [werknemer R] , bijlage 9 rapport Hoffmann, is het feest mede georganiseerd vanwege zijn afscheid en het afscheid van collega [A] .
Daarnaast heeft GGzE de gelegenheid geboden om de medewerkers tussen 22 april 2015 om 14.15 uur en 23 april 2015 om 14.15 uur vrij te roosteren en heeft zij een andere afdeling bereid gevonden de diensten over te nemen.
5.3.3.
Voorgaande feiten in aanmerking genomen komt de kantonrechter tot de conclusie dat het feest niet slechts een zuivere privé aangelegenheid was. Ofschoon het feest niet onder werktijd heeft plaatsgevonden, hield het wel in belangrijke mate verband met het werk. Kennelijk heeft ook het merendeel van de medewerkers dat zo ervaren, omdat uit de stukken is af te leiden dat zij zich in meer of mindere mate schuldig voelen tegenover GGzE over het drugsgebruik op het feest (hierbij wordt gedoeld op uitlatingen zoals: ‘het had niet mogen gebeuren’, 'over het feest dient binnen de afdeling cq. GGzE intervisie plaats te vinden'). Voorts heeft een aantal medewerkers getracht het gebeuren verborgen te houden voor GGzE, ondanks dat GGzE in beginsel het onder invloed zijn van geestverruimende en –vernauwende middelen
buitenwerktijd niet verbiedt. Dit alles leidt minstgenomen tot de conclusie dat de medewerkers zelf ook een verband zien tussen het feest en GGzE.
5.4.
Nu is vastgesteld dat het feest een werk-gerelateerd karakter had, is vervolgens van belang of en in hoeverre sprake is geweest van grensoverschrijdend gedrag van [werkneemster] en of dat moet leiden tot een einde van de arbeidsovereenkomst.
In dat verband moet allereerst worden opgemerkt dat, voor zover de kantonrechter heeft kunnen nagaan, GGzE uitsluitend die werknemers voor ontslag heeft voorgedragen van wie volgens haar vast staat of sterke vermoedens zijn dat zij tijdens het feest in aanwezigheid van collega's harddrugs hebben gebruikt. Kennelijk is met het openlijke gebruik van harddrugs, al dan niet in combinatie met het naderhand verborgen willen houden van het voorval voor het hogere management en/of het onder druk zetten van collega's, voor GGzE een grens overschreden. De kantonrechter is het daarin met haar eens. Onderzocht moet daarom worden wat en hoe groot het aandeel is geweest van [werkneemster] met betrekking tot het in bezit hebben en/of gebruik van harddrugs.
5.5.
[werkneemster] heeft verklaard dat zij aangeschoten was door alcoholgebruik en dat zij tweemaal een paar trekjes van een joint heeft genomen (bijlage 3 rapport Hoffmann).
Hoewel een aantal collega’s hebben verklaard dat zij de indruk hadden dat [werkneemster] ook harddrugs had gebruikt, is dat onvoldoende om aan te nemen dat daarvan ook daadwerkelijk sprake is geweest.
5.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat [werkneemster] de regels, en met name de regel dat zij onder werktijd niet onder invloed van geestverruimende of -vernauwende middelen dient te zijn, als vermeld in de gedragscode van GGzE dient na te leven. Daarnaast is ook niet in geschil dat [werkneemster] gebonden is aan haar beroepscode.
GGzE is een forensische kliniek met een therapeutische setting. Op de afdeling waar [werkneemster] werkzaam is, verblijven veelal cliënten die kampen of kampten met verslavingsproblematiek. Enkele taken van [werkneemster] zijn het voorkómen van en het controleren op drugsgebruik onder cliënten. In dat kader fungeren de medewerkers van GGzE, zoals [werkneemster] , als voorbeeldfunctie en kunnen zij, als zij zelf drugs gebruiken, cliënten niet op hun gedrag dienaangaande aanspreken.
Met het feit dat [werkneemster] tijdens een werk-gerelateerd feest onder invloed van softdrugs was, heeft zij naar het oordeel van de kantonrechter in strijd met de regels van de gedragscode van GGzE gehandeld.
Dat [werkneemster] nadien bij het aanvangen van de werkzaamheden op de afdeling nog onder invloed was van alcohol- en/of softdrugsgebruik, is onvoldoende aannemelijk geworden.
5.7.
Voorts geldt, dat [werkneemster] haar alcohol- en softdrugsgebruik op het feest, tijdens een gesprek op 7 mei 2015 met GGzE, heeft medegedeeld. GGzE heeft weliswaar gesteld dat dat gesprek ging over de relatie van [werkneemster] met [M] , maar GGzE heeft niet betwist dat [werkneemster] toen ook heeft gesproken over haar gedrag op het feest.
Van [werkneemster] kan dan ook niet worden gezegd dat zij haar alcohol- en softdrugsgebruik heeft verzwegen totdat de verhoren door Hoffmann Bedrijfsrecherche hebben plaatsgevonden.
5.8.
Voorts stelt GGzE dat [werkneemster] een duidelijke rol heeft gespeeld bij het onder de pet willen houden van het (hard)drugsgebruik en dat zij daarbij collega’s onder druk heeft gezet.
[werkneemster] heeft de stelling van GGzE uitdrukkelijk betwist.
Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt uit de overgelegde verklaringen onvoldoende dat [werkneemster] collega’s onder druk heeft gezet. Weliswaar heeft collega [W] verklaard (bijlage 11 rapport Hoffmann) dat [werkneemster] samen met [M] en [I] meerdere keren heeft geroepen dat niemand iets mocht zeggen over het gebeuren op 22 april 2015, maar zij vond dat niet dreigend. Uit de verklaring is voorts onvoldoende af te leiden dat de ervaring van [W] , dat zij later wel vond dat het dreigend werd, voortkomt uit mededelingen van [werkneemster] . Waarbij [W] overigens ook niet vermeldt waarom zij vond dat het dreigend werd.
Het voorgaande is onvoldoende om [werkneemster] een belangrijke rol toe te kennen in het verborgen willen houden van het drugsgebruik op het feest of het onder druk zetten van collega’s.
5.9.
De slotsom is, dat [werkneemster] tijdens het werk-gerelateerde feest op 22 april 2015 onder invloed is geweest van alcohol en softdrugs. Van dit handelen heeft zij melding gemaakt op 7 mei 2015 aan GGzE. Voorts heeft [werkneemster] weliswaar geroepen dat over het gebeuren niet gesproken moest worden, maar daarbij is niet gebleken dat zij collega’s onder druk heeft gezet.
In dit verband kan nog worden opgemerkt dat GGzE onvoldoende heeft weersproken dat tijdens het feest meerdere collega’s teveel alcohol hebben gedronken en softdrugs hebben gebruikt. Voor deze collega’s heeft GGzE thans geen verzoek tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst ingediend. Ook heeft GGzE onvoldoende weersproken dat ook op eerdere werk-gerelateerde feestjes soms stevig werd gedronken en/of softdrugs werden gebruikt zonder dat GGzE daaraan de consequentie heeft verbonden dat het dienstverband met die personen diende te worden beëindigd.
5.10.
De slotsom is dat de door GGzE aan [werkneemster] gemaakte verwijten, voor zover die al zijn komen vast te staan, onvoldoende ernstig zijn om een beëindiging van de arbeidsovereenkomst te rechtvaardigen. Voor zover GGzE nog heeft gesteld dat sprake is van een vertrouwensbreuk is, gelet op de gemotiveerde betwisting door [werkneemster] , onvoldoende gebleken dat die zodanig ernstig is dat een voortzetting van het dienstverband niet langer mogelijk is.
5.11.
Om voormelde redenen wordt het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet ingewilligd.
5.12.
In de afwijzing van het verzoek ziet de kantonrechter reden te beslissen dat GGzE tot een bedrag van € 400,00 dient bij te dragen in de proceskosten van [werkneemster] .

6.De beslissing

De kantonrechter:
wijst het verzoek af;
bepaalt dat GGzE tot een bedrag van € 400,00 (niet met btw belast) dient bij te dragen in de proceskosten van [werkneemster] .
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Roeterdink, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2015.