In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 31 juli 2015 uitspraak gedaan over een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een verpleegkundige bij Stichting Geïntegreerde Geestelijke Gezondheidszorg in Eindhoven (GGzE). De verzoekster, GGzE, heeft de ontbinding aangevraagd op grond van artikel 7:685 (oud) van het Burgerlijk Wetboek, na het vaststellen van drugsgebruik door de werkneemster tijdens een teamuitje op 22 april 2015. De werkneemster, die sinds 2005 in dienst was, werd beschuldigd van het in bezit hebben en gebruiken van harddrugs tijdens dit evenement, wat in strijd was met de gedragscode van GGzE en haar beroepscode als verpleegkundige. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 juli 2015 heeft GGzE haar standpunt toegelicht, terwijl de werkneemster haar verweer voerde, waarin zij betwistte dat het teamuitje onder werktijd had plaatsgevonden en dat zij onder invloed was van drugs.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het teamuitje, hoewel niet formeel onder werktijd, wel degelijk werkgerelateerd was. De kantonrechter oordeelde dat het gedrag van de werkneemster, inclusief het openlijk gebruik van harddrugs en het aanvankelijk ontkennen van dit gedrag, heeft geleid tot een onherstelbare vertrouwensbreuk. De rechtbank heeft geoordeeld dat GGzE terecht heeft besloten tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, niet op basis van een dringende reden, maar vanwege een verandering in de omstandigheden. De arbeidsovereenkomst is ontbonden met ingang van 15 augustus 2015, zonder toekenning van een vergoeding aan de werkneemster. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.