Bij de bepaling van de schade wordt uitgegaan van voormelde contante waarde van de inkomensderving en van de belastingschade, zijnde in totaal € 604.439,47, te verminderen met de in de toekomst door [eiser] te verwerven inkomsten. Nu niet vast staat of [eiser] in de toekomst inkomsten uit arbeid zal kunnen verwerven, kan de omvang van de schade van [eiser] niet nauwkeurig worden vastgesteld en zal deze moeten worden geschat na afweging van goede en kwade kansen. De rechtbank zal bij de schatting van de schade een inschatting moeten maken van de kansen van [eiser] op het verkrijgen van inkomsten uit arbeid tot aan de datum van zijn pensionering. De rechtbank heeft bij vonnis van 26 november 2014 onder 2.6.1 reeds overwogen dat het voor [eiser] niet eenvoudig zal zijn een nieuwe dienstbetrekking te vinden. Dat dit het geval is vindt zijn bevestiging in de door [eiser] in het geding gebrachte producties 32 tot en met 35 die betrekking hebben door [eiser] ondernomen pogingen om een nieuwe dienstbetrekking te vinden zoals een door hem gevolgd outplacementprogramma, inschrijvingen bij werving- en selectiebureaus en door hem verrichte sollicitaties, en in de als productie 37 door [eiser] in het geding gebrachte inkomensverklaringen van de belastingdienst over de jaren 2012 en 2013 die, anders dan Van Lanschot heeft gesteld, voldoende ondersteuning bieden voor de stelling van [eiser] dat hij sedert de beëindiging van zijn dienstverband bij Rabobank geen inkomsten uit arbeid heeft genoten. Van Lanschot heeft er ook nog op gewezen dat [eiser] op 5 januari 2012 de vennootschap Het Gulden Schip B.V. heeft opgericht, waaraan [eiser] inkomsten in 2013 en 2014 kan hebben laten toekomen, maar in aanmerking nemende dat uit het door Van Lanschot in het geding gebrachte uittreksels van de Kamer van Koophandel blijkt dat het hier gaat om een stamrechtvennootschap is er onvoldoende grond om aan te nemen dat er sprake is van inkomsten die [eiser] aan deze vennootschap heeft doen toekomen.
Uit de producties 32 tot en met 35 volgt niet dat het uitgesloten is dat [eiser] op enig moment voor zijn pensionering een nieuwe dienstbetrekking zal vinden, eventueel met een lager salaris dan hij bij Rabobank ontving. [eiser] heeft voor het overige geen inzicht gegeven in de kans dat hij in de periode voor zijn pensioendatum een andere dienstbetrekking vindt dan wel anderszins inkomsten uit arbeid verwerft. Uit de reacties op de door [eiser] verrichte sollicitaties kan niet worden afgeleid dat het voor [eiser] geheel onmogelijk zal zijn een nieuwe dienstbetrekking te vinden. Er bestaat kennelijk een groot aantal vacatures tot de vervulling waarvan [eiser] zich geschikt acht.
Zoals al eerder in het vonnis van 26 november 2014 onder 2.6 overwogen heeft Van Lanschot voor wat betreft de kans van [eiser] op het vinden van een nieuwe betrekking gewezen op de rekenmethode en de website van het Hugo Sinzheimer Instituut ‘www.hoelangwerkloos.nl’, waaruit volgens haar een verwachte werkloosheidsduur voor Van Lanschot van 367 dagen blijkt met kans op uitstroom naar een baan van 47%. [eiser] heeft hierop niet gereageerd en heeft niet weersproken dat aan de op basis van de betreffende rekenmethode tot stand gekomen berekening enige betekenis kan worden toegekend bij de bepaling van de kans van [eiser] op inkomen uit arbeid voorafgaand aan zijn pensioengerechtigde leeftijd. De omvang van de kans dat de werkloosheid van [eiser] voor zijn pensioengerechtigde leeftijd eindigt, kan echter niet enkel worden gebaseerd op de uitkomsten van de berekening volgens voornoemde rekenmethode, die in het geval van [eiser] bovendien niet reëel is gebleken. Bij die rekenmethode is immers gebruik gemaakt van gegevens uit het verleden en bovendien een periode die geruime tijd lag voor de werkloosheidsdatum van [eiser] , te weten de jaren 1999 tot en met 2010, die niet zonder meer representatief is voor de periode waarin [eiser] op zoek moet gaan naar een nieuwe dienstbetrekking. Daarbij komt dat in de rekenmethode de hoogte van het salaris bij uitstroom naar een nieuwe dienstbetrekking niet is meegenomen. Hetzelfde geldt voor de berekening van de werkloosheidsduur volgens de rekenmethode die gehanteerd wordt op de website ‘www.magontslag.nl’, als opvolger van ‘www.hoelangwerkloos.nl’ waarin model en statistische data zijn geüpdatet. Ook deze berekening, waarin de gemiddelde werkloosheidsduur op 897 dagen is berekend met een kans op uitstroom naar een baan van 76,5%, is overigens gebaseerd op een periode die grotendeels lag voor de periode van de werkloosheid van [eiser] , te weten 2003 tot en met 2012, terwijl de daarin volgens Van Lanschot genoemde werkloosheidsduur voor [eiser] evenmin reëel is gebleken. Daar komt nog bij dat in de rekenmethodes op beide websites geen rekening is gehouden met bijzondere omstandigheden die het voor [eiser] moeilijker kunnen maken een nieuwe dienstbetrekking te vinden, te weten de omstandigheden rond het ontslag bij Van Lanschot en de omstandigheden waaronder het dienstverband bij Rabobank reeds na korte tijd is geëindigd. De door Van Lanschot genoemde omstandigheid dat uit de door [eiser] in het geding gebrachte stukken niet blijkt dat zijn voortdurende werkloosheid samenhangt met de reputatieschade die hij in de financiële sector door toedoen van Van Lanschot zou hebben opgelopen, laat onverlet dat naar algemene ervaringsregels mag worden aangenomen dat de omstandigheden rond het ontslag bij Van Lanschot en de omstandigheden waaronder het dienstverband bij Rabobank reeds na korte tijd is geëindigd, het verkrijgen van een nieuwe dienstbetrekking zal bemoeilijken, ook al zullen potentiele werkgevers dat niet expliciet als afwijzingsgrond vermelden. Dat [eiser] zelf verantwoordelijk is voor het door Van Lanschot verleende ontslag is in dit verband niet relevant nu het onrechtmatig handelen van Van Lanschot meebrengt dat deze omstandigheden thans bij het verkrijgen van een nieuwe dienstbetrekking een rol spelen. [eiser] kan niet, zoals Van Lanschot doet, worden verweten dat hij potentiele werkgevers in zekere mate openheid van zaken geeft over de omstandigheden rond zijn vertrek bij Van Lanschot en over de korte duur van zijn dienstverband bij Rabobank omdat het op zijn weg ligt om desgevraagd over voorafgaande dienstverbanden informatie te verschaffen aan potentiele werkgevers. Anders dan Van Lanschot heeft gesteld, is niet gebleken dat [eiser] ‘te koop’ loopt met zijn conflict met Van Lanschot. Dat kan in elk geval niet worden geconcludeerd uit de inhoud van het artikel op de website van RTL Z dat Van Lanschot als productie 21 in het geding heeft gebracht.
Volgens Van Lanschot moet ook rekening gehouden worden met de in het rekenmodel genoemde mogelijkheid dat [eiser] als gevolg van ziekte, arbeidsongeschiktheid, overlijden of anderszins geen inkomsten genereert en zich terugtrekt wegens inactiviteit, maar de enkele omstandigheid dat deze omstandigheden in het model zijn meegenomen geven geen aanleiding daarmee rekening te houden nu geen feiten en omstandigheden zijn gesteld op grond waarvan aangenomen zou moeten worden dat de terugtrekking van de arbeidsmarkt wegens inactiviteit zich bij [eiser] zou voordoen.