In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 23 juli 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, een gezin met twee jonge kinderen, en de burgemeester van de gemeente Oss. De burgemeester had op basis van artikel 13b van de Opiumwet besloten tot sluiting van de woning van eisers voor de duur van drie maanden, nadat er harddrugs in de woning waren aangetroffen. Eisers voerden aan dat de aangetroffen hoeveelheid harddrugs niet voor verkoop bestemd was en dat de sluiting een onredelijke maatregel was, vooral gezien de impact op hun gezinssituatie.
De rechtbank oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, aangezien er meer dan 0,5 gram harddrugs was aangetroffen, wat volgens de jurisprudentie van de Raad van State duidt op een mogelijke verkoop. De rechtbank stelde vast dat eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd dat de drugs niet voor verkoop bestemd waren. Bovendien werd overwogen dat de burgemeester in zijn besluitvorming rekening had gehouden met de omstandigheden van eisers, waaronder het feit dat zij met jonge kinderen in de woning woonden.
De rechtbank concludeerde dat de sluiting van de woning niet als een strafsanctie kan worden beschouwd, maar als een maatregel ter voorkoming van verdere overtredingen van de Opiumwet. De beroepsgrond van eisers dat er eerst een waarschuwing had moeten worden gegeven, werd verworpen, omdat het handhavingsbeleid van de gemeente voldoende ruimte bood voor maatwerk. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.