ECLI:NL:RBOBR:2015:413

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 januari 2015
Publicatiedatum
27 januari 2015
Zaaknummer
14_3739
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M.H. Rijken-Lie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woonwagen op grond van artikel 13b Opiumwet na drugshandel door ex-partner

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 29 januari 2015 uitspraak gedaan over de sluiting van de woning van eiseres op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester van de gemeente Oss had besloten de woning van eiseres voor drie maanden te sluiten, omdat haar ex-partner, die in voorlopige hechtenis zat, op grote schaal handelde in drugs vanuit haar woning. Eiseres voerde aan dat zij niets wist van de drugshandel en dat de sluiting niet meer nodig was nu haar ex-partner in detentie zat. De rechtbank oordeelde echter dat de onwetendheid van eiseres niet afdoet aan de bevoegdheid van de burgemeester om tot sluiting over te gaan. De rechtbank stelde vast dat de woning van eiseres als centraal punt werd gebruikt voor drugshandel en dat de aangetroffen hoeveelheid cocaïne een handelshoeveelheid betrof. De rechtbank verwierp ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat eiseres erkende dat er vanuit haar perceel drugs werden verhandeld, terwijl dit niet het geval was voor de woning van haar ex-partner. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/3739

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 januari 2015 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. E. Stevens),
en

de burgemeester van de gemeente Oss, verweerder

(gemachtigde: H.W.J. Staassen).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten de woning van eiseres met ingang van 3 september 2014 voor drie maanden te sluiten.
Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak van 28 augustus 2014 (zaaknummer SHE 14/2570) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats het verzoek van eiseres om hangende het bezwaar een voorlopige voorziening te treffen, afgewezen.
Bij besluit van 6 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden dateren van 22 oktober 2014.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2014. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt allereerst vast dat de sluiting van de woning van eiseres per 3 december 2014 is geëindigd. Gevraagd naar haar procesbelang heeft eiseres ter zitting gewezen op de mogelijkheid van het in de toekomst vragen van een zuiver schadebesluit om gemaakte kosten en gederfd woongenot gecompenseerd te krijgen. Hierin ziet de rechtbank voldoende belang om over te gaan tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
2. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
2.1
Eiseres is bewoonster van een woning aan [adres 1]. Zij
heeft een minderjarige dochter. [persoon 1] ([persoon 1]) is de (thans) ex-partner van eiseres. [persoon 1] is woonachtig op het adres [adres 2], maar zit thans in voorlopige hechtenis in verband met zijn strafrechtelijke vervolging.
2.2
Op 17 september 2013 heeft de politie een proces-verbaal van de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) ontvangen waarin stond vermeld dat [persoon 1], woonachtig op het adres [adres 2], op grote schaal zou handelen in stoffen als vermeld op lijst I van de Opiumwet. Nadien zijn nog zes processen-verbaal ontvangen waarin is vermeld dat [persoon 1] zou handelen in cocaïne en deze ook vanuit de woning van eiseres zou verkopen. [persoon 1] zou ook drugs leveren op andere plaatsen.
2.3
Naar aanleiding van deze informatie heeft de politie op 9 mei 2014 van 15.00 uur tot 21.00 uur bij de woning van eiseres een afvangactie uitgevoerd. De arrestatie-eenheid zag dat [persoon 1] meerdere korte contacten had met personen van wie er bij vier cocaïne werd aangetroffen. Twee personen verklaarden dat zij de cocaïne van [persoon 1] hadden gekocht en dat zij dat al jaren deden. De woning van eiseres werd als centraal punt gebruikt. Na iedere drugsverkoop ging [persoon 1] weer de woning in. Eenmaal vond verkoop van cocaïne plaatsgevonden vóór de woning. Deze koper is gevolgd en aangehouden in Heesch, waarna hij verklaarde dat hij drugs had gekocht van [persoon 1]. Er is in totaal bij de vier personen cocaïne met een netto gewicht van tezamen 5 gram aangetroffen en in beslag genomen. Die avond omstreeks 21.30 uur is [persoon 1] aangehouden. Bij zijn fouillering werden zes snowseals met een netto gewicht aan cocaïne van tezamen 5 gram in zijn broekzak aangetroffen. Vervolgens heeft onder leiding van de rechter-commissaris een doorzoeking van de woning van eiseres en het daarbij horende perceel plaatsgevonden. Daarbij werd op het perceel van eiseres achter de woning, onder een afdak een gripzak met daarin dertien snowseals met een netto gewicht aan cocaïne van tezamen 10 gram aangetroffen. Bij een doorzoeking van de woning van [persoon 1] op dezelfde datum werd een gebruikers-hoeveelheid gedroogde hennep gevonden. Tevens werden twee potjes met daarin tezamen 10 milliliter GHB in de slaapkamer van [persoon 1] aangetroffen.
2.4
Naar aanleiding van het geconstateerde heeft de politie verweerder verzocht de mogelijkheden te onderzoek om de woningen van eiseres en [persoon 1] te sluiten.
2.5
Bij brief van 17 juni 2014 heeft verweerder eiseres op de hoogte gebracht van zijn voornemen om haar woning voor een periode van drie maanden te sluiten. Eiseres heeft hierop bij brief van 25 juni 2014 haar zienswijze gegeven.
2.6
Bij het primaire besluit heeft verweerder besloten de woning van eiseres per 3 september 2014 voor drie maanden te sluiten.
2.7.
Nadat eiseres is gehoord door de commissie bezwaarschriften, heeft verweerder overeenkomstig het advies van die commissie bij het bestreden besluit het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
3. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat – kort gezegd – de feiten en omstandigheden voldoende aanleiding geven de woning van eiseres voor een periode van drie maanden te sluiten. Een gemaakte belangenafweging is in het nadeel van eiseres uitgevallen.
4. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat – kort gezegd – verweerders conclusie dat er sprake is van maandenlang handelen in drugs vanuit de woning van eiseres te kort door de bocht is en dat daarom de woning niet mocht worden gesloten.
4.1
Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot het
opleggen van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
4.2
Verweerder heeft ter nadere uitwerking van de op grond van voormeld artikel aan hem
toekomende bevoegdheid op 3 juni 2013 het ‘Beleid inzake bestuurlijke handhaving van artikel 13b Opiumwet, basisteam Maasland, gemeente Oss (Handhavingsbeleid) vastgesteld. Bij dat Handhavingsbeleid hoort het “Handhavingsarrangement ten behoeve van het beleid inzake de bestuurlijke handhaving van artikel 13b Opiumwet, Gemeente Oss” en de “handhavingsmatrix woning en niet gedoogde verkooppunten van drugs”.
4.3
Vaststaat dat de woonwagen van eiseres is aan te merken als een woning en dat de op
het bij die woning behorende erf aangetroffen drugs zijn te kwalificeren als cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I. Ook staat vast dat de aangetroffen hoeveelheid cocaïne een handelshoeveelheid is, hetgeen op grond van jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1070, indiceert dat de cocaïne aanwezig was voor de verkoop. Nu eiseres het tegendeel niet aannemelijk heeft gemaakt, is hiermee de bevoegdheid van verweerder om ten aanzien van de woning van eiseres tot het opleggen van een last onder bestuursdwang, in dit geval sluiting van de woning, over te gaan, gegeven.
4.4
De stelling van eiseres dat op grond van de melding van de CIE van 17 september 2013, het naar aanleiding daarvan opgestarte politieonderzoek naar [persoon 1] en diens aanhouding op 9 mei 2014, niet de conclusie kan worden getrokken dat sprake is geweest van maandenlange handel in drugs vanuit eiseresses woning, doet niet af aan deze bevoegdheid van verweerder. Ten eerste blijkt uit de rapportage van de politie van 14 mei 2014 dat na de mededeling van de CIE van 17 september 2013 waarin stond vermeld dat [persoon 1] op grote schaal zou handelen in stoffen als vermeld in lijst I van de Opiumwet nog zes CIE-processen-verbaal zijn ontvangen waarin was vermeld dat [persoon 1] zou handelen in cocaïne en dat hij ook vanuit de woning van eiseres zou worden verkocht. Dat het standpunt van verweerder enkel is gebaseerd op de informatie van 17 september 2013 is dus feitelijk onjuist. Daarbij stelt de rechtbank vast dat de informatie van de CIE is gehanteerd als ondersteunend bewijs en dat uit meergenoemde rapportage van de politie van 14 mei 2014 blijkt dat [persoon 1] na iedere verkoop van drugs weer de woning van eiseres inging en dat zij op grond daarvan hebben geconcludeerd dat deze woning werd gebruikt als centraal punt. Overigens is ook de op 9 mei 2014 geconstateerde handel in cocaïne door [persoon 1] vanaf het perceel van eiseres reeds voldoende voor het ontstaan van de bevoegdheid van verweerder. De beroepsgrond faalt.
4.5
Eiseres heeft aangevoerd dat zij niets van de drugshandel van [persoon 1] wist.
Deze enkele stelling maakt niet dat verweerder niet overeenkomstig het Handhavings-
beleid tot de sluiting van de woning van eiseres heeft mogen overgaan. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling op dit punt, zie bijvoorbeeld de uitspraken van 21 maart 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV9512) en 5 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013: CA2043), doet de gestelde onwetendheid van eiseres van de aanwezigheid van drugs op haar erf niet af aan de bevoegdheid van verweerder om tot sluiting van de woning over te gaan. Deze beroepsgrond faalt.
4.6
Eiseres heeft verder aangevoerd dat nu [persoon 1] sinds 9 mei 2014 in detentie zit, de woning van eiseres sindsdien niet meer kan worden aangemerkt als een locatie waar drugs te koop zouden zijn en dat hiermee het met verweerders Handhavingsbeleid beoogde “loop uit de locatie halen” is bereikt. Sluiting van de woning was dan ook niet meer nodig, aldus eiseres.
4.7
De rechtbank gaat ervan uit dat eiseres zich met deze grond beroept op artikel 4:84 van
de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ingevolge dat artikel kan verweerder afwijken van het beleid indien handelen overeenkomstig dat beleid gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.
4.8
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid niet hoeven af te wijken van het door hem gevoerde Handhavingsbeleid. De stelling van eiseres dat verweerders doel reeds is bereikt omdat de drugshandel is beëindigd nu [persoon 1] in detentie zit, is geen bijzondere omstandigheid in vorenbedoelde zin. Blijkens verweerders beleid is de sluiting van de woning immers niet alleen bedoeld om de drugshandel te beëindigen, maar ook om de openbare orde en de rust in de woonomgeving te herstellen en de loop naar de woning te verbreken. De stelling van eiseres ter zitting dat er vanaf de detentie van [persoon 1] tot aan het sluiten van de woning bijna vier maanden zijn verstreken, hetgeen voldoende is om de met het Handhavingsbeleid van verweerder beoogde doelen te bereiken, volgt de rechtbank niet. Dat verweerder niet direct tot het effectueren van bestuursdwang is overgegaan, kan niet tot het oordeel leiden dat verweerder niet meer tot een sluiting van de woning mocht overgaan. De tijd die is verstreken tussen de detentie van [persoon 1] en het daadwerkelijk sluiten van de woning houdt verband met de gevolgde procedure en de zorgvuldigheidseisen die bij het toepassen van bestuursdwang in acht genomen moeten worden. Zo is deze tussenliggende periode onder meer bedoeld om een bewoner de gelegenheid te geven maatregelen te nemen voor de periode dat de woning zal worden gesloten, waaronder het zoeken naar alternatieve woonruimte. Een periode van vier maanden acht de rechtbank daarvoor niet onredelijk. Niet is gebleken dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiseres en haar minderjarige dochter. Deze grond faalt.
4.8
Ten slotte heeft eiseres aangevoerd dat sprake is van schending van het gelijkheids-beginsel en de beginselen van behoorlijk bestuur, aangezien de woning van eiseres wel en de woning waar [persoon 1] woonde niet wordt gesloten.
4.9
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Aangezien eiseres wel heeft erkend
dat vanaf haar perceel door [persoon 1] is gehandeld in drugs en is gesteld dat vanuit de woning van [persoon 1] niet is gehandeld in drugs, is reeds hierom geen sprake van gelijke gevallen die gelijk dienen te worden behandeld. Van strijd met overige, niet nader gespecificeerde, beginselen van behoorlijk bestuur is de rechtbank niet gebleken. Ook deze grond faalt.
4.1
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.H. Rijken-Lie, rechter, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.