ECLI:NL:RBOBR:2015:402

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 januari 2015
Publicatiedatum
27 januari 2015
Zaaknummer
14_2143
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
  • J.M.H. Rijken-Lie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking beroep wegens hogere proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van verweerder, de algemeen directeur van de RDW, met betrekking tot een proceskostenvergoeding. Het bestreden besluit, dat op 24 juni 2014 was genomen, kende verzoeker een proceskostenvergoeding van € 236,- toe. Echter, na herziening van dit besluit op 17 oktober 2014, verhoogde verweerder de proceskostenvergoeding naar € 974,-. Hierop heeft verzoeker op 31 oktober 2014 het beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van verweerder in de proceskosten.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de intrekking van het beroep is gedaan naar aanleiding van de verhoging van de proceskostenvergoeding. Verweerder stelde dat verzoeker nooit om de documenten had gevraagd, maar enkel om de vergoeding van de proceskosten. De rechtbank volgde dit standpunt, maar oordeelde dat het geschil ook betrekking had op de weigering om documenten te verstrekken. Desondanks werd de zwaarte van de zaak vastgesteld op een wegingsfactor van 0,5, omdat het geschil voornamelijk over de proceskostenvergoeding ging.

De rechtbank heeft de proceskosten begroot op € 243,50, gebaseerd op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De beslissing om verweerder in de proceskosten te veroordelen werd op 28 januari 2015 openbaar uitgesproken door rechter J.M.H. Rijken-Lie, in aanwezigheid van griffier C.G.M. Kosman. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/2143
uitspraak van de rechtbank van 28 januari 2015 op het verzoek om een proceskostenveroordeling in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: V. Quacken),
en

de algemeen directeur van de RDW, verweerder

(gemachtigde: mr. E.N. Donker).

Procesverloop

Verzoeker heeft tegen de beslissing op bezwaar van verweerder van 24 juni 2014 (het
bestreden besluit) beroep ingesteld.
Bij brief van 17 oktober 2014 – ontvangen op 21 oktober 2014 – heeft verweerder het bestreden besluit herzien voor zover daarin aan verzoeker een proceskostenvergoeding van € 236,- was toegekend en heeft verweerder deze proceskostenvergoeding verhoogd naar een bedrag van € 974,-.
Verzoeker heeft bij brief van 31 oktober 2014 het beroep ingetrokken en verzocht verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Verweerder heeft bij brief van 14 november 2014 gereageerd op het verzoek om toekenning van de proceskosten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van een overeenkomstige toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroep is tegemoet gekomen, het bestuursorgaan in de proceskosten veroordelen indien daarom bij intrekking wordt verzocht.
3. De in deze bepaling bedoelde situatie doet zich hier voor. Door een hogere proceskostenvergoeding toe te kennen is verweerder gedeeltelijk aan verzoeker tegemoetgekomen, als gevolg waarvan het beroep is ingetrokken. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat nu het bestreden besluit slechts gedeeltelijk is herzien, namelijk enkel ten aanzien van de toegekende proceskosten en niet ten aanzien van het verstrekken van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, matiging van de proceskostenvergoeding op zijn plaats is. Nu het vaststellen van een hogere proceskostenvergoeding voor verzoeker kennelijk voldoende aanleiding is geweest het beroep in te trekken, kan daaruit volgens verweerder de conclusie worden getrokken dat het verzoeker nooit te doen is geweest om het verkrijgen van documenten, maar enkel om vergoeding van de proceskosten.
4. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat slechts gedeeltelijk aan het beroep tegemoet is gekomen, namelijk enkel ten aanzien van de proceskostenvergoeding. Het geschil in beroep zag ook op de weigering documenten te verstrekken, en niet slechts op de proceskostenvergoeding. In de omstandigheid dat het geschil echter wel in hoofdmoot zag op de proceskostenvergoeding en de intrekking van het beroep inderdaad enkel is gedaan naar aanleiding van de verhoging van die vergoeding, ziet de rechtbank wel aanleiding om de zwaarte van de zaak vast te stellen op wegingsfactor 0,5. De proceskosten worden dan met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 243,50 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, waarde per punt
€ 487,00, wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 243,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.H. Rijken-Lie, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.G.M. Kosman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2015.
De griffier is verhinderd rechter
de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.