ECLI:NL:RBOBR:2015:3984

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 juli 2015
Publicatiedatum
13 juli 2015
Zaaknummer
01/865127-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van MDMA in een drugslaboratorium

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 14 juli 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die de zolder van zijn schuur ter beschikking heeft gesteld aan drugsproducenten. De verdachte heeft geholpen bij de opbouw van een laboratorium voor de productie van MDMA. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 juni 2014 tot en met 15 oktober 2014, samen met anderen, voorbereidingshandelingen heeft verricht voor de productie van MDMA. De verdachte heeft op verschillende manieren bijgedragen aan de opbouw van het laboratorium, waaronder het aanbrengen van stopcontacten en het verplaatsen van apparatuur. Tijdens een politie-inval op 15 oktober 2014 zijn er aanzienlijke hoeveelheden MDMA aangetroffen in het laboratorium. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van MDMA, maar sprak hem vrij van een tweede feit dat hem ten laste was gelegd, namelijk het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank overwoog dat de verdachte door zijn handelen de productie van synthetische drugs heeft bevorderd en dat dit ernstige gevolgen heeft voor de gezondheid van gebruikers. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en de lage kans op recidive. De in beslag genomen verdovende middelen werden onttrokken aan het verkeer, conform de Opiumwet.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/865127-14
Datum uitspraak: 14 juli 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1956],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 januari 2015, 21 april 2015 en 30 juni 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 december 2014.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 30 juni 2015 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 juni 2014 tot en met 15 oktober 2014 te Leende, gemeente Heeze-Leende, in elk geval in het arrondissement Oost-Brabant,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelheid/hoeveelheden van (een) materia(a)l(en) bevattende MDMA, in elk geval (telkens) een stof vermeld op lijst I van de Opiumwet, zijnde MDMA, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meerdere waterstofgasflessen en/of
- een of meerdere drukreactieketels en/of
- ( hand)geschreven bescheiden betrekking hebbend op en/of verband houdend met de productie van MDMA, in elk geval een of meer middel(en) voorkomend op lijst I behorende bij de Opiumwet en/of
- een hoeveelheid laboratoriumglaswerk en/of (andere) laboratoriummaterialen, waaronder koelers en/of rondbodemkolven en/of elektrische verwarmingsmantels en/of trechters en/of maatbekers en/of
- een of meerdere diepvrieskisten en/of
- een gasbrander en/of
- één of meer jerrycans en/of vaten en/of flessen en/of (andere soorten) verpakkingen met daarin chemicaliën en/of (andere) stoffen betrekking hebbend op en/of verband houdend met de productie van MDMA, in elk geval een of meer middel(en) voorkomend op lijst I van de Opiumwet, waaronder MDMA en/of PMK en/of methylamine en/of aceton en/of zoutzuur en/of methanol
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachte's mededader(s)
wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd
was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 15 oktober 2014 te Leende, gemeente Heeze-Leende, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,35 kilogram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak voor feit 2.
De officier van justitie acht het onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en de raadsman heeft vrijspraak bepleit.
De rechtbank overweegt dat verdachte heeft verklaard dat hij de zolder van zijn schuur aan twee personen heeft verhuurd en dat hij wist dat er een drugslaboratorium op de zolder van zijn schuur aanwezig was. De politie heeft op 15 oktober 2014 in het drugslaboratorium achter een scheidingswand, twee zakken met daarin ongeveer 1,35 kilogram MDMA aangetroffen. Verdachte heeft verklaard niet te hebben geweten dat die drugs daar lagen. Gezegd kan worden dat hij wel het risico heeft genomen, omdat daar immers een drugslaboratorium stond opgesteld, maar dat is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat verdachte daarmee de drugs aanwezig heeft gehad in de zin van de Opiumwet. De drugs moeten zich in zijn machtssfeer hebben bevonden (bijvoorbeeld als organisator, als bewaker of bewaarder) om het aanwezig hebben van die drugs bewezen te kunnen verklaren. Bewijs daarvoor ontbreekt. De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewijs ten aanzien van feit 1.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het onder feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, omdat verdachte niet wist dat in het op de door hem verhuurde zolder van zijn schuur opgestelde drugslaboratorium de drug MDMA werd geproduceerd.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank baseert haar oordeel op de volgende bewijsmiddelen:
De verklaring van verdachte: [2]
Vanaf de zomer van 2014 heb ik de zolder van mijn schuur verhuurd aan twee personen. Ik weet dat sinds die tijd op de zolder van de schuur een opstelling staat voor het produceren van harddrugs. Ik heb meegeholpen vrieskisten en een ketel op deze zolder te zetten. Ook heb ik daar stopcontacten aangelegd. Verder heb ik op verzoek van de huurders op een gegeven moment de zoldervloer uitgebreid, zodat zij meer ruimte hadden om te produceren. Daarnaast hebben zij gebruik gemaakt van mijn gereedschap in mijn schuur. Ik wil de namen van deze huurders niet noemen omdat ik bang [verdachte] voor represailles.
Proces-verbaal van bevindingen op ambtsbelofte opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4]: [3]
Op woensdag 15 oktober 2014 te 08.20 uur waren wij ter plaatse op de [adres] te [gemeente]. [verdachte] opende de deur van de garage en deze werd door ons betreden. Wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 4], zagen een trap in de garage, zijn deze trap opgelopen en zagen direct diverse goederen staan waarvan wij ernstig het vermoeden hadden dat deze gebruikt werden voor het produceren van harddrugs. Wij hoorden [verdachte] zeggen: “jullie weten wel genoeg denk ik”.
Proces-verbaal van bevindingen op ambtsbelofte opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 3], [verbalisant 1], [verbalisant 4] en [verbalisant 2]: [4]
Ik, verbalisant [verbalisant 2], zag op de zolder van de schuur aan mijn rechterzijde een grote ijzeren ketel staan en aan de linkerzijde zag ik een aantal grote vrieskisten staan, naar mijn weten waren dit er drie. Doorgelopen naar achteren zag ik aan de rechterzijde een houten tafel staan en diverse vaten.
Proces-verbaal, op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 5], LFO-expert bij het KLPD, d.d. 23 oktober 2014: [5]
Op verzoek van [inspecteur van de politie] heb ik op 15 oktober 2014 omstreeks 09.45 uur en later een onderzoek ingesteld op het perceel [adres] te [gemeente], naar aanleiding van het eerder aantreffen van vermoedelijk een XTC-lab.
Ter plaatse werd de weg gewezen naar een achter op het perceel gelegen bedrijfsruimte waarin men het XTC lab had aangetroffen. Wij betraden de bedrijfsruimte via de ingang onder het afdak en zagen dat er naast de trap naar de verdieping een waterstofgasfles stond met een reduceerventiel waarop een vezelversterkende gasslang van circa 5 meter was aangesloten. Die kan gebruikt worden bij de illegale vervaardiging van MDMA. Wij betraden de trap naar de eerste verdieping en roken direct een typerende geur die wij herkennen als die past bij de illegale vervaardiging van MDMA. Wij zagen dat naast het trapgat op de eerste verdieping twee stalen ketels staan die wij herkennen als reactieketels die frequent worden aangetroffen bij illegale productielocaties van onder meer MDMA. Wij zagen verder in deze ruimte een groot aantal goederen staan die kennelijk in onderling verband ter plaatse gebruikt werden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen.
Ik zag onder meer de volgende goederen:
  • Twee sealzakken met respectievelijk circa 1 kilo en circa 0,4 kilo aan bruine kristallen positief getest op de aanwezigheid van MDMA;
  • Een RVS drukreactieketel die gelet op het restant gewapende slang verbonden is geweest met de waterstofgasfles die op de begane grond van de bedrijfsruimte stond;
  • Een kladblokje met hierop handgeschreven aantekeningen die onder andere betrekking hebben op de grootschalige vervaardiging van MDMA middels de “koude methode”;
  • Divers laboratoriumglaswerk zoals koelers en rondbodemkolven van 20 liter en elektrische verwarmingsmantels.
Door mij zijn later op de dag in bedrijfsruimte alle aan de vervaardiging van verdovende middelen te relateren goederen beschreven en deels bemonsterd. Alle genomen monsters zijn voor analyse overgebracht naar de afdeling verdovende middelen van het NFI te Den Haag.
Uitslag spoedmonster: Door rapporteur J. Hulshof van het NFI is mij op 22 oktober 2014 telefonisch medegedeeld dat het monster uit de sealzak (Z-49) met circa 1,0 kilo bruine kristallen MDMA bevat.
Interpretatie:
De zolder van de bedrijfsruimte was op het moment van ontdekking in zijn geheel in gebruik als productielocatie voor de grootschalige vervaardiging van vooral MDMA uitgaande van PMK. Verder is er ter plaatse vermoedelijk ook sprake geweest van de vervaardiging van metamfetamine uitgaan de van BMK en mogelijk ook het vervaardigen van BMK vanuit Fenylazijnzuur.
Proces-verbaal van bevindingen, op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 5], d.d. 24 oktober 2014: [6]
Aanvraag onderzoek NFI, Spoed. Ref.nr. 2014141343/Leende/RdV:
Onder meer:
SIN: IBN/LFO code: Omschrijving:
AAFG1341NL Z-49a Monster uit gripzak gevuld met lichtbruine MDMA
brokken. Bruto 1042 gram. Positief getest op MDMA. Is ook het spoedmonster.
AAFG1340NL Z-50a Monster uit gripzak gevuld met donkerbruine
MDMA brokken. Bruto 380 gram. Positief getest op
MDMA.
NFI-rapport van 27 maart 2015. [7]
Onderzoek naar vermoedelijke vervaardiging synthetische drugs, [adres] te [gemeente], 15 oktober 2014, zaaknummer 2014.10.21.024, door dr. J.W. Hulshof:
Conclusie:
1.
In het onderzoeksmateriaal is amfetamine, metamfetamine, MDMA, BMK, PMK, APAAN, fenylazijnzuur, aceton en zoutzuur aangetoond (tabel 1, pagina 4 van 8 en pagina 5 van 8).
2.
Een groot deel van het ontvangen onderzoeksmateriaal is gerelateerd aan de vervaardiging van MDMA uit PMK met een reductieve amineringsmethode.
NFI-rapport d.d. 21 oktober 2014, opgemaakt door dr. J.W. Hulshof, met zaaknummer 2014.10.21.024 (aanvraag 001): [8]
Kenmerk AAFG1341NL / Z-49a; omschrijving: monster uit bruine brok kristallen, volgens opgave bemonstering uit gripzak; conclusie: bevat MDMA, behorende bij lijst I OW.
Proces-verbaal Sporenonderzoek, op ambtsbelofte en op ambtseed opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 9], d.d. 23 oktober 2014: [9]
Op 15 oktober 2014 omstreeks 10.45 uur werd door ons als forensische onderzoekers op verzoek van de politie een forensisch onderzoek naar sporen verricht naar aanleiding van het vervaardigen van harddrugs in een bijgebouw behorende bij de [adres] te [gemeente].
Om 12.30 uur startten wij met het sporenonderzoek in het bijgebouw. Direct naast de trap zagen wij een grijze gasfles. Op de gasfles zagen wij een meter met daaraan een doorzichtige, kunststof slang. Door [verbalisant 9] werden de bedieningsonderdelen van de gasfles bemonsterd met een wattenstaafje,
SIN AAGZ4203NL.
Op de zolderverdieping zagen wij meerdere goederen waarvan ons ambtshalve bekend was dat deze gebruikt werden ten behoeve van de productie van amfetamine.
Boven de diepvrieskist zagen wij een handschoen,
SIN AAGZ4165NL. Verbalisant [verbalisant 10] gaf aan dat de handschoen naar amfetamine rook. In de ruimte achter de scheidingswand zagen wij een houten bak op metalen schragen. Daarnaast zagen wij een oven. Op de grond bij de houten bak zagen wij twee doorzichtige gripzakken inhoudende lichtbruine brokken, vermoedelijk amfetamine.
Direct naast de trapopening zagen wij een kleine, zilverkleurige ketel. Daarnaast stond een vuilnisbak en een bekertje met een minimale gele substantie
, SIN AAGZ4202NL.
Proces-verbaal uitslag sporenonderzoek, op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 6], d.d. 23 januari 2015: [10]
Uitslag sporenonderzoek met betrekking tot verdachte [verdachte].
AAGZ4165NL(handschoen boven diepvrieskist),
AAGZ4202NL(bekertje met minimale hoeveelheid gele substantie) en
AAGZ4203NL(ketel op begane grond) matchen met DNA-profiel van verdachte. Verder is een mengprofiel van twee onbekende personen aangetoond in AAGZ4210NL en een match met een onbekende man A in AAGZ4210NL (gelaatsmasker).
NFI-rapport 19 januari 2015, opgemaakt door ing. N.M. van der Geest, met zaaknummer 2014.10.21.024 (aanvraag 003, 004 en 005): [11]
Resultaten, interpretatie en conclusie:
SIN AAGZ4164NL#01: DNA-profiel van een man [verdachte], met matchkans kleiner dan één op één miljard;
SIN AAGZ4202NL#01: DNA-profiel van een man [verdachte], met matchkans kleiner dan één of één miljard;
SIN AAGZ4203NL#01: DNA-profiel van een man [verdachte], matchkans is niet berekend. Het betreft een onvolledig DNA-profiel.
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] d.d. 25 oktober 2014, op ambtseed opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8]: [12]
Ik ken de buurman, [verdachte] al ruim 19 jaar. Vanaf juli dit jaar stonden er met regelmaat vreemde auto’s op het terrein van [verdachte]. Meestal een witte VW Transporter bestelbus en een zwarte Jeep. Ik heb de bestuurder van de bestelbus één keer gezien, een man, lengte 1.60 – 1.70 meter, bruin kort haar, slank postuur, ongeveer 35 – 40 jaar oud, ik dacht brildragend. Ook heb ik op het erf een keer twee jongens gezien, tussen de 30 en 40 jaar oud. Eén slankere en één forsere man. De forsere man had een kaal hoofd en was ongeveer 1.80 meter lang.
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] d.d. 25 oktober 2014, op ambtseed opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8]: [13]
Ik ken de buurman [verdachte] en zijn zoon [naam] en dochter [naam]. Mij is opgevallen dat sinds een paar maanden er vreemde auto’s en personen bij [verdachte] op het erf staan. Dit betreft meestal een witte VW Transporter en een donkerkleurige Jeep. Ik kom deze auto’s ook om 01.00 uur of 06.00 uur in onze straat tegen. Meestal zitten er twee personen in de auto’s en ik zie ze dan altijd vanaf [verdachte] of naar [verdachte] toe rijden. Het betreft een forse man, tussen 35 – 40 jaar oud, kaal hoofd, getint uiterlijk, lengte 1.80 meter. De andere man is 1.70 meter lang, tenger van postuur en heeft kort donker haar.
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat verdachte de zolder van zijn schuur heeft verhuurd aan twee personen, van wie hij de namen niet wil noemen. Verdachte heeft verklaard dat hij besefte dat daar geen wietkwekerij, maar een laboratorium voor het produceren van drugs stond opgesteld. Verdachte heeft geholpen met het opzetten van het laboratorium door voor de huurders in ieder geval een vrieskist en een ketel naar de zolder te brengen, op hun verzoek stopcontacten op de zolder aan te leggen en de vloer van de zolder ten behoeve van het laboratorium uit te breiden. Dat laatste heeft verdachte gedaan, nadat de ruimte al enige tijd in gebruik was door de twee personen als drugslaboratorium. Verdachte heeft ten alle tijden vrije toegang gehad tot het drugslaboratorium op de zolder van zijn schuur en kwam daar ook. De politie heeft een laboratorium aangetroffen dat geschikt is voor de productie van synthetische drugs, met name MDMA uit PMK.
Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte met zijn aandeel een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de opbouw van het drugslaboratorium en nauw en bewust heeft samengewerkt met de door hem niet bij naam genoemde huurders. Er is dan ook sprake van medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs, te weten MDMA.
De raadsman heeft ter terechtzitting van 30 juni 2015 het verweer gevoerd dat verdachte niet het opzet heeft gehad op voorbereidingshandelingen specifiek ten aanzien van de productie van MDMA, onder meer omdat verdachte niet wist dat op de zolder van zijn schuur MDMA werd gemaakt. Hij wist ‘slechts’ dat de huurders drugs aan het maken waren.
De rechtbank is van oordeel dat het opzet van verdachte, als medepleger van de voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs, gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen met name ziet op de voorbereidingshandelingen en op zijn aandeel daarin. Daarbij komt dat verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op de voorbereidingshandelingen ten behoeve van de productie van harddrugs, meer specifiek MDMA.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Ten aanzien van feit 1.
in de periode van 01 juni 2014 tot en met 15 oktober 2014 te Leende, gemeente Heeze-Leende, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden van hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden, - een of meerdere waterstofgasflessen en
- een of meerdere drukreactieketels en
- (hand)geschreven bescheiden betrekking hebbend op en/of verband houdend met de productie van MDMA en
- een hoeveelheid laboratoriumglaswerk en andere laboratoriummaterialen, waaronder koelers en rondbodemkolven en elektrische verwarmingsmantels en trechters en maatbekers en
- een of meerdere diepvrieskisten en
- een gasbrander en
- één of meer jerrycans en vaten en flessen en (andere soorten) verpakkingen met daarin chemicaliën en/of andere stoffen betrekking hebbend op en verband houdend met de productie van MDMA, waaronder MDMA en/of PMK en/of methylamine en/of aceton en/of zoutzuur en/of methanol
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachte’s mededaders wisten of ernstige redenen hadden te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert ten aanzien van feit 1 en feit 2 een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van 2 jaar en reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde, alsmede onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen verdovende middelen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman is van mening dat bij gebreke van opzet een maximale vrijheidsstraf kan worden opgelegd van zes maanden hechtenis en indien de rechtbank opzet wel bewezen acht, dat de hoogte van de op te leggen straf de duur van het voorarrest niet dient te overschrijden. Zijdens de verdediging is de opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis verzocht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft de zolder van zijn schuur tegen betaling ter beschikking gesteld aan drugsproducenten en geholpen bij de opbouw van het laboratorium. Gedurende de productie heeft hij op verzoek van de producenten nog aanpassingen aangebracht.
Verdachte heeft door zijn handelen de productie van synthetische drugs bevorderd. Het is algemeen bekend dat die verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Verdachte heeft bij het plegen van het feit gehandeld uit puur winstbejag. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het blanco strafblad van verdachte en het rapport van de reclassering van 25 juni 2015 waarin het gevaar voor recidive als laag wordt ingeschat.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en de rechtbank verdachte vrijspreekt van het onder feit 2 ten laste gelegde.
Beslag.De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer. Het betreft immers MDMA, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en die middelen dienen op grond van artikel 13a van de Opiumwet te worden onttrokken aan het verkeer.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 36b, 36c, 47
Opiumwet art. 2, 10, 10a, 13a.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde onder feit 1 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

Ten aanzien van feit 1: medeplegen van:een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden, door voorwerpen voorhanden te hebben waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf en maatregel.

Ten aanzien van feit 1: Gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;

Onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen verdovende middelen.
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis, dat op 22 april 2015 werd geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.L.A. Boer, voorzitter,
mr. J.G. Vos en mr. J.M.J. Denie, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 14 juli 2015.
mr. J.M.J. Denie is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, onderzoeksnummer 22GRH14041 ‘onderzoek [onderzoeksnaam]’, afgesloten op 10 april 2015, aantal doorgenummerde pagina’s: 277.
2.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 30 juni 2015
3.Proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 71 en 72
4.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 74
5.Proces-verbaal, pagina’s 122 tot en met 124
6.Proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 125 tot en met 131
7.Los opgenomen stuk, NFI-rapport van 27 maart 2015, pagina 7 van 8 (conclusie)
8.NFI-rapport, pagina’s 120 en 121
9.Proces-verbaal sporenonderzoek, pagina’s 135 tot en met 153 (inclusief fotomap)
10.Proces-verbaal uitslag sporenonderzoek, pagina’s 154 en 155
11.NFI-rapport, pagina’s 156 tot en met 160
12.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1], pagina’s 196 en 197
13.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2], pagina’s 198 en 199