In deze zaak heeft de kinderrechter op 27 januari 2015 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek van de Stichting Bureau Jeugdzorg Regio Noordoost. De stichting heeft verzocht om een machtiging tot plaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige], in een pleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de stichting ontvankelijk is in haar verzoek, ondanks dat zij per 1 januari 2015 niet meer gecertificeerd is. Dit is gebaseerd op artikel 10.7, tweede lid van de Jeugdwet, dat de stichting de bevoegdheid geeft om verzoeken in te dienen ter uitvoering van lopende ondertoezichtstellingen.
De kinderrechter heeft de feiten en het procesverloop in overweging genomen. [de minderjarige] verblijft sinds 22 november 2013 bij [instelling] en heeft in het afgelopen jaar vooruitgang geboekt. Echter, de kinderrechter oordeelt dat een thuisplaatsing op korte termijn kwetsbaar is en dat de huidige plaatsing bij [instelling] niet meer bevorderlijk is voor [de minderjarige]. De moeder heeft voorgesteld om [de minderjarige] eerst te plaatsen bij haar broer en schoonzus, wat door de stichting als een goede tussenstap wordt gezien.
Na het horen van de belanghebbenden, waaronder de moeder en vertegenwoordigers van de raad en de stichting, heeft de kinderrechter geconcludeerd dat de plaatsing in een netwerkpleeggezin in het belang van [de minderjarige] is. De kinderrechter heeft daarom de machtiging tot plaatsing verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 27 december 2015, en verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.