ECLI:NL:RBOBR:2015:388

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 januari 2015
Publicatiedatum
27 januari 2015
Zaaknummer
825529-09
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van een Maserati en bedreiging van opsporingsambtenaren

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 januari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verduistering van een Maserati ter waarde van € 211.000,- en het bedreigen van opsporingsambtenaren. De verdachte, geboren in 1961 en thans gedetineerd in PI Vught, werd beschuldigd van het opzettelijk zich wederrechtelijk toe-eigenen van de Maserati, die hij onder zich had gehouden met de bedoeling deze niet terug te geven aan de rechtmatige eigenaar. De tenlastelegging omvatte ook bedreiging van een opsporingsambtenaar op 23 september 2009, waarbij de verdachte dreigde met geweld als de ambtenaar geld in beslag zou nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de verduistering, maar sprak hem vrij van het medeplegen van het feit. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 40 dagen op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schadeposten niet voldoende waren onderbouwd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer : 825529-09
Datum uitspraak: 28 januari 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1961],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: PI Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 maart 2010, 17 februari 2012, 10 september 2013 en 14 januari 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 november 2009.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van respectievelijk 17 maart 2010, 17 februari 2012, 10 september 2013 en 14 januari 2015 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 07 juli 2009 tot en met 22 september 2009
te Waalre, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een
personenauto (Maserati, ter waarde van (ongeveer € 211.000,-), in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf ], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s),
welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten onder
gehoudenheid die auto (na het maken van een proefrit met die auto en/of nadat
hij zijn vrouw/vriendin met die auto zou ophalen) aan een medewerker van
[bedrijf ] terug te geven, onder zich had, wederrechtelijk zich
heeft toegeëigend;
(artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 07 juli 2009 tot en met 22 september 2009
te Waalre, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto
(merk Maserati, waarde ongeveer 211.000 euro), in elk geval enig goed, geheel
of ten dele toebehorende aan [bedrijf ], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
(artikel 310 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 23 september 2009 te Valkenswaard, in elk geval in het
arrondissement 's-Hertogenbosch, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om een persoon, te weten [slachtoffer ], opsporingsambtenaar bij
de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, te dwingen rechtmatige ambtsverrichting(en)
(te weten het in beslag nemen van een geldbedrag) na te laten, met dat opzet
de toen aldaar dienstdoende [slachtoffer ], opsporingsambtenaar bij de regiopolitie
Brabant Zuid-Oost, door geweld en/of bedreiging met geweld of enige andere
feitelijkheid, met dat opzet die [slachtoffer ] dreigend de woorden heeft toegevoegd:
"Als je mijn geld in beslag neemt dan stomp ik je op je smoel", terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 179 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 september 2009 te Valkenswaard, in elk geval in het
arrondissement 's-Hertogenbosch, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om een persoon, te weten [slachtoffer ], opsporingsambtenaar
bij de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, door bedreiging met geweld, te weten
te dreigen met de woorden "als je mijn geld in beslag neemt dan stamp ik je op
je smoel", heeft geprobeerd te dwingen iets niet te doen, namelijk geld in
beslag nemen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
(artikel 284 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewezenverklaring.

Ten aanzien van feit 1 primair:
De officier van justitie eist dat verdachte wordt veroordeeld terzake medeplegen van verduistering. Voor "medeplegen" aan een strafbaar feit, als bedoeld in artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht, is vereist dat twee of meer personen bewust samenwerken met het oog op het verrichten van een strafbare gedraging. Hiervan is in dit dossier onvoldoende gebleken. De rechtbank zal verdachte ten aanzien van dit onderdeel vrijspreken.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1.
in de periode van 07 juli 2009 tot en met 16 juli 2009 te Waalre, opzettelijk een
personenauto (Maserati, ter waarde van ongeveer € 211.000,-), toebehorende aan [bedrijf ], welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten onder
gehoudenheid die auto (nadat hij zijn vriendin met die auto zou ophalen) aan een medewerker van [bedrijf ] terug te geven, onder zich had, wederrechtelijk zich
heeft toegeëigend;
2.
op 23 september 2009 te Valkenswaard, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om een persoon, te weten [slachtoffer ], opsporingsambtenaar
bij de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, te dwingen een rechtmatige ambtsverrichting (te weten het in beslag nemen van een geldbedrag) na te laten, met dat opzet de toen aldaar dienstdoende [slachtoffer ], opsporingsambtenaar bij de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, heeft bedreigd met geweld door die [slachtoffer ] dreigend de woorden toe te voegen: "Als je mijn geld in beslag neemt dan stomp ik je op je smoel", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

De eis van de officier van justitie.

Ten aanzien van het onder 1 primair en feit 2 subsidiair eist de officier van justitie een gevangenisstraf voor de tijd van 6 maanden met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij (feit 1 primair) acht de officier van justitie een bedrag van € 5000,= toewijsbaar, hoofdelijk opgelegd met daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie acht de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft bij het plegen van dit feit gehandeld uit puur winstbejag, hetgeen hij ook ter terechtzitting heeft verklaard. Hij heeft zich niets aangetrokken van de belangen van de benadeelde noch enig spijt betuigd.
Voorts is het dreigen met geweld tegen opsporingsambtenaren zoals onder feit 2 is bewezenverklaard maatschappelijk gezien onacceptabel. Deze opsporingsambtenaren zijn bezig met de uitoefening van hun dagelijkse werkzaamheden en zij moeten dit volledig in alle vrijheid kunnen doen zonder daarin op enigerlei wijze te worden belemmerd.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten werd veroordeeld tot forse gevangenisstraffen.
Gebleken is dat het recht van verdachte op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn aanzienlijk is geschonden. Daarvoor dient verdachte te worden gecompenseerd in de hoogte van de aan hem op te leggen straf. Voorts is verdachte reeds in 2012 in België veroordeeld ter zake van poging tot afpersing, welk feit een duidelijke verwevenheid heeft met onderhavige bewezenverklaarde feiten. In deze factoren ziet de rechtbank reden een lichtere straf op te leggen dan de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf.
Alles afwegende zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen waarvan de duur gelijk is aan het door verdachte reeds ondergane voorarrest.
De rechtbank is van oordeel is dat deze straf de ernst van het bewezen verklaarde hierbij voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [bedrijf ] te Eindhoven.

(feit 1 primair)
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in haar vordering aangezien de schadeposten zijn betwist en niet nader zijn onderbouwd en verder onderzoek een nadere behandeling vereisen, als gevolg waarvan de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 45, 57, 179, 321.

DE UITSPRAAK

Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 primair:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

feit 1 primair:

verduistering

feit 2 primair:

Poging tot het door bedreiging met geweld een ambtenaar dwingen tot het
nalaten van een rechtmatige ambtsverrichting
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf:

feit 1 primair, feit 2 primair:

gevangenisstraf voor de duur van 40 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht

Ten aanzien van de vordering benadeelde partij (feit 1 primair):

Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [bedrijf ]
in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden
begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C.P.M. Valckx, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. M.M. Klinkenbijl, leden,
in tegenwoordigheid van Y.A.M. Janssen, griffier,
en is uitgesproken op 28 januari 2015.