ECLI:NL:RBOBR:2015:3780

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 juli 2015
Publicatiedatum
2 juli 2015
Zaaknummer
01/865028-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot zware mishandeling met vuurwapen tijdens woningoverval

Op 3 juli 2015 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met mededaders het slachtoffer in zijn woning heeft overvallen. De overval vond plaats op 16 december 2014 te Rosmalen, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer 1], in zijn slaap werd verrast. Onder bedreiging van een vuurwapen en met gebruik van een scherp voorwerp werd hij meermalen geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten zich schuldig hebben gemaakt aan medeplegen van poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet zelf heeft geslagen, maar wel een actieve rol heeft gespeeld door het slachtoffer onder schot te houden met een vuurwapen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 2.973,05 aan het slachtoffer toegewezen, bestaande uit immateriële en materiële schade. De rechtbank heeft de voorbedachte raad niet bewezen verklaard, wat leidde tot een lichtere straf dan door de officier van justitie was geëist. De zaak benadrukt de ernst van geweldsmisdrijven en de impact daarvan op slachtoffers en hun omgeving.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/865028-15
Datum uitspraak: 03 juli 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1974],
wonende [adres 1],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring te Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 maart 2015 en 19 juni 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 3 maart 2015.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 19 juni 2015 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 december 2014 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade
zwaar lichamelijk letsel, te weten: - meerdere, althans een, snijwond(en)/steekwond(en) op het hoofd en/of lichaam
en/of - een (zwaar) gekneusde voet(en) en/of hand(en) en/of
- een hersenschudding heeft toegebracht door
- ( een ruit van) de voordeur van woning van gelegen aan [adres 2]
te 's-Hertogenbosch te vernielen/forceren en/of
- wederrechtelijk de woning gelegen aan [adres 2] te 's-Hertogenbosch binnen te dringen en/of
- een vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkend voorwerp, dreigend op die [slachtoffer 1] te richten en gericht te houden en/of
- die [slachtoffer 1] vast te pakken en/of vast te houden en/of
- die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) op het lichaam te slaan/stompen en/of te schoppen/trappen en/of
- die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een hark, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op het lichaam en/of hoofd te slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 december 2014 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door met dat opzet,
- ( een ruit van) de voordeur van woning van gelegen aan [adres 2] te 's-Hertogenbosch te vernielen/forceren en/of
- wederrechtelijk de woning gelegen aan [adres 2] te 's-Hertogenbosch binnen te dringen en/of
- een vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkend voorwerp, dreigend op die [slachtoffer 1] te richten en gericht te houden en/of
- die [slachtoffer 1] vast te pakken en/of vast te houden en/of
- die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) op het lichaam te slaan/stompen en/of te schoppen/trappen en/of
- die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een hark, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op het lichaam en/of hoofd te slaan;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld dat aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht is toegebracht. De rechtbank acht reeds daarom, evenals de officier van justitie en de raadsman van verdachte, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde.
Inleiding [1] .
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 16 december 2014 rond 01:37 uur kreeg de politie van de regionale meldkamer de melding dat op de [adres 2] in Rosmalen een ruit van een woning ingegooid zou zijn. De politie heeft na aankomst ter plaatse vastgesteld dat de ruit van de voordeur er geheel uitlag. In de woning bevonden zich op dat moment [getuige 1] en haar kinderen. Op de vloer in de woning lagen glasscherven en bloed. Uit een eerste onderzoek ter plaatse werd duidelijk dat er een mannelijk slachtoffer zou zijn, genaamd [slachtoffer 1]. [2]
Bij de politie is bekend dat de [familie 1] woonachtig is op genoemd adres en dat deze familie ruzie heeft met de [familie 2]. [3]
Nadat bovengenoemde melding was uitgegaan, kwam uit de richting van de [adres 2] met hoge snelheid een personenauto aanrijden, soortgelijk aan de auto van [medeverdachte 1], zijnde een medeverdachte. De politie reed achter die auto aan. Nadat de auto was gestopt, rende de bestuurder weg. Hij droeg een zwart kleurig trainingspak met een oranje kleurig embleem. In de auto zaten nog drie personen, familieleden van verdachte. Dit waren [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. [4] De bestuurder werd door de politie achterhaald. Dit bleek medeverdachte [medeverdachte 1] te zijn. [5]
Rond 02:03 uur kwam [slachtoffer 1] aan bij het ziekenhuis. Hij was hevig bebloed en nauwelijks aanspreekbaar. [6] Door zijn huisarts zijn de volgende verwondingen vastgesteld:
Uitwendig waargenomen letsel:
Wond voorhoofd rechts, (steek) wond rechter bovenarm, kneuzing rechter en linker onderarm en beide handen, steekwonden rechter onderbeen (4) en linker onderbeen (3), kneuzingen beide voeten.
Verder heeft de huisarts opgemerkt dat [slachtoffer 1] last heeft van visusklachten rechteroog, angstig is, slecht kan slapen, emotioneel is en mogelijk ook een lichte hersenschudding heeft. Aanvullend is nog een hematoom boven zijn rechterbil vastgesteld. [7]
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van het (subsidiair) ten laste gelegde in de zin van medeplegen van poging tot zware mishandeling, gepleegd met voorbedachte raad.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak van het subsidiair ten laste gelegde bepleit.
De raadsman van verdachte voert aan dat de aanwezigheid van verdachte in de woning ten tijde van de mishandeling van [slachtoffer 1] slechts kan worden afgeleid uit de verklaringen van aangevers [slachtoffer 1] en [getuige 1] en eventueel uit de op de kleding van verdachte aangetroffen bloedsporen. Volgens de raadsman moeten de verklaringen van aangevers als onvoldoende betrouwbaar en niet bruikbaar voor het bewijs worden aangemerkt. Het is verder onvoldoende duidelijk hoe de bloedsporen op de kleding van verdachte terecht zijn gekomen en de aanwezigheid van die sporen op de kleding van verdachte zegt niets over de eventuele rol van verdachte bij de ten laste gelegde feiten. Voorts is niet duidelijk hoe het letsel bij het slachtoffer is ontstaan, nu overal glasscherven lagen. Als al kan worden aangenomen dat verdachte ter plaatse is geweest, bevat het dossier onvoldoende aanwijzingen dat verdachte als mededader kan worden aangemerkt, omdat niet vast staat dat verdachte een doorslaggevende rol en een substantiële bijdrage heeft geleverd aan de mishandeling. Evenmin kan worden vastgesteld dat er sprake is van voorbedachte raad.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de mishandeling van [slachtoffer 1] als hiervoor vermeld onder het kopje “inleiding” heeft plaatsgevonden. Hierover verschillen de officier van justitie en de verdediging ook niet van mening. De standpunten lopen uiteen voor wat betreft de aanwezigheid van verdachte ter plaatse en de kwalificatie van het ten laste gelegde.
De rechtbank zal zich hierna eerst uitlaten over de bewijsmiddelen die leiden tot de bewezenverklaring en de waardering van de bewijsmiddelen. Daarna zal de rechtbank oordelen omtrent verdachtes betrokkenheid en daarbij betrekken de deelnemingsvorm en tot slot de vraag of al dan niet sprake was van voorbedachte raad.

De bewijsmiddelen.

Verklaringen van aangevers.
De aangifte van
[getuige 1], wonende [adres 2] 1 te Rosmalen, van kort na het gebeurde houdt onder meer in [8] :
Op 16 december 2014 ben ik omstreeks 22.45 uur naar bed gegaan. [slachtoffer 1] is bang van [medeverdachte 1] en eigenlijk van de hele [familie 2]. Zij hebben ruzie. [slachtoffer 1] sliep in mijn woning op de bank in de woonkamer. Om ongeveer 01.30 uur werd ik wakker van glasgerinkel en geschreeuw. Ik rende naar beneden en zag [medeverdachte 1] met een hamer in zijn hand staan. Ik zag dat [slachtoffer 1] op de grond lag in de woonkamer en dat er veel bloed lag. Ik rende naar boven en heb de politie gebeld.
[getuige 1]is op 16 december 2014 als getuige nader gehoord. Zij verklaart dan onder
meer [9] :
Ik werd omstreeks 01.30 - 01.45 uur wakker omdat de ramen ingegooid werden. Dat was het raam van de voordeur. Ze hebben het raam ingegooid met een steen. Ik zag die steen binnen in de gang op de grond liggen. Ik ken die steen, want die staat normaal buiten voor de voordeur. Ik ben op een gegeven moment naar beneden gegaan, tot halverwege de trap. Ik zag toen dat [medeverdachte 1] met een hamer op de onderste tree van de trap kwam staan. Ik ben snel terug gegaan naar boven en ben vervolgens uit het raam gaan kijken. Ik zag twee tot drie personen linksaf rennen en twee personen zag ik naar rechts rennen. [verdachte] en [medeverdachte 5], dat is de zoon van [verdachte], renden naar rechts. Zij heten [familie 2] van hun achternaam. [verdachte] is mijn oom, ik ken ze.
Ik herkende hen aan hun gezicht en lichaamsbouw. Ik heb hun gezicht ook van voor gezien, voordat zij naar rechts renden.
De personen die naar links wegrenden, heb ik ook herkend: [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en de vierde persoon heb ik niet herkend, maar ik hoorde vandaag dat dat [bijnaam 1] was. De moeder van [bijnaam 1] belde mij en vertelde dat haar zoon erbij was.Ik heb hun gezicht gezien, zij zijn ook familie van mij. [medeverdachte 1] is een oom van mij.
Ik hoorde iemand zeggen dat ze [slachtoffer 1] moesten slaan en ik hoorde dat er geschreeuwd werd dat ze op [slachtoffer 1] moesten schieten. Ik zag dat [medeverdachte 1] een trainingspak had van de ING, die letters stonden op zijn borst. Ik zag dat het pak zwart was en de letters waren oranje. Ik zag dat [medeverdachte 2] nog even terug kwam. Ik heb [slachtoffer 1] nog iets horen roepen. Hij zei "sla me niet, sla me niet". De mannen waren allemaal aan het schreeuwen dat ze [slachtoffer 1] moesten schieten en slaan.
Aangever [slachtoffer 1]verklaart de betreffende nacht in het ziekenhuis onder meer [10] :
Ik lag beneden in mijn woning op de bank te slapen. Het raam werd ineens kapot geslagen en er kwamen vijf mannen naar binnen. [verdachte] en [medeverdachte 1] waren het ergst. Ze sloegen me met wapens, messen, van alles. Ik heb nu enorm veel pijn aan mijn hoofd en mijn hele lichaam. De andere 3 daders waren volgens mij kleine kinderen. Het waren [medeverdachte 3], [medeverdachte 2], en de laatste weet ik even niet bij naam. [verdachte] had een vuurwapen, ik hoorde [verdachte] zeggen "ik schiet jou". Hij had een zilverkleurig pistool van normaal formaat.
Aangever [slachtoffer 1]wordt op 16 december 2014 nader gehoord. Hij verklaart dan onder meer [11] :
Ik was op de bank beneden aan het slapen. Ik hoorde geluid en werd wakker. Voordat ik het besefte stonden ze al binnen. [medeverdachte 1] had mij vastgepakt en [verdachte] had een pistool. [medeverdachte 1] had allebei zijn armen van achter om mij heen geslagen, op mijn buik. Zo had hij mij vast. Het was een zilveren pistool dat [verdachte] vast had. Hij wilde schieten, maar [medeverdachte 1] stond ervoor. [medeverdachte 1] pakte mij vast van achter toen ik opstond en bracht mijn naar het midden van de woonkamer.
[verdachte] stond recht tegenover mij. [verdachte] ging weg van de ingang zodat de kinderen de kamer in konden komen. Hij had dat vuurwapen met beide handen vast en hij had het gericht op mij.
De kinderen die ik gezien heb, is die kleine [medeverdachte 2] van [medeverdachte 1]. Dan heb je ook nog [medeverdachte 3], ook van [medeverdachte 1]. En er was ook de zoon van [verdachte], [medeverdachte 5]. Volgens mij heten zij [familie 2]. Ik heb er nog één gezien. Die herkende ik niet. Nadat ik uit het ziekenhuis kwam, hoorde ik dat er ook een [bijnaam 1] bij was. Zijn moeder belde en zei dat hij erbij was. Hij komt uit Lelystad. Toen ik nog stond, sloegen ze me en toen legden ze me op de grond en toen sloegen ze me ook nog. Ik zag dat iedereen mij sloeg, behalve [verdachte]. Hij sloeg mij niet. Hij hield dat pistool op mij gericht, zodat ik niets kon doen. [medeverdachte 1] riep “niet schieten, dadelijk raak je mijn kinderen”. [verdachte] zei: “laat me schieten, laat me schieten”.
Ik ken deze personen van gezicht, ze zijn familie van me. Ik hoorde van [bijnaam 1] dat zij zag dat [medeverdachte 5] en [verdachte] gingen lopen.
Bevindingen van de politie.
Na de melding gaat de politie naar de woning aan [adres 2] te Rosmalen waar ze aangeefster [getuige 1] aantreffen en haar dochter. Daarover is onder meer het volgende gerelateerd [12] :
Wij zagen dat er een vrouw naar de voordeur kwam gelopen en tegen ons begon te schreeuwen. Wij zagen dat zij duidelijk overstuur was. De vrouw vertelde dat [slachtoffer 1] bijna doodgeslagen was. Zij vertelde ons dat dit gedaan was door [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2]. Ook vertelde zij dat er nog een ander persoon in de woning geweest was. Zij vertelde dat [slachtoffer 1] bij haar thuis op de bank lag te slapen. Omstreeks 01.30 uur werd zij wakker door glasgerinkel en een hoop geschreeuw beneden in de woning. Ze rende de trap af en zag [medeverdachte 1] staan in de woning. Terwijl dit gebeurde zag zij dat [slachtoffer 1] op de grond in de woonkamer lag en dat hij werd geslagen en geschopt door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] [getuige 1] hoorde dat dit een aantal keren geroepen werd. [getuige 1] was zo bang dat zij weer naar boven vluchtte en daar de politie belde. Doordat aangeefster [getuige 1] erg overstuur was en er een hectische sfeer was in de woning, was het niet mogelijk een uitgebreide aangifte op te nemen.
Verklaringen van getuigen.
[getuige 2], dochter van aangeefster [getuige 1], verklaart onder meer het volgende [13] :
Ik werd op 16 december 2014 omstreeks 01.30 uur wakker van een hoop geluid wat van beneden kwam. Ik hoorde een hoop geschreeuw beneden. Ik hoorde mijn vader schreeuwen dat hij pijn had en dat hij was geslagen. Ik keek uit het raam en zag drie of vier personen wegrennen, de [adres 2] in. Ik heb de personen niet goed gezien maar wel aan hun stemmen herkend. Dat waren [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2].
[getuige 3]verklaart onder meer het volgende [14] :
Ik hoorde op 16 december 2014 omstreeks 01.30 uur buiten glasgerinkel. Ik keek daarop via het slaapkamerraam in de [adres 2]. Ik zag vier of vijf donkere menselijke gedaantes wegrennen verder de [adres 2] in.
Verklaring van verdachte.
Verdachte verklaart onder meer het navolgende:
Ik ben gevlucht met mijn zoon naar Duitsland. Ik werd gebeld dat ik was aangehouden. Daarna werd gebeld voor mijn zoon en toen werd ik bang. Ik ben anderhalve maand weggeweest. [15] Ik geef niemand mijn telefoon. Ik doe er alles mee. Alleen mijn vrouw heeft mijn telefoon wel eens. Ik neem mijn telefoon altijd mee naar bed. [16]
Verklaring van medeverdachte.
[medeverdachte 5]verklaart onder meer het navolgende:
Ik ben niet naar school gegaan al een tijdje door deze zaak. Mijn vader [verdachte] wist op een gegeven moment ook dat ik gezocht werd en dus wilde hij zelf weggaan en mij niet laten melden. Mijn vader zij dat hij zich niet ging melden, maar zou vluchten. [17]
Sporenonderzoek.
De kleding van medeverdachte [medeverdachte 1] is onderzocht op sporen. [18] Tijdens zijn aanhouding droeg [medeverdachte 1] een zwart Nike trainingspak met oranjekleurige diagonale strepen op voor- en achterpand en op de mouwen. Voorts waren op de voorzijde van het trainingsjack tekens te zien van het merk Nike en de KNVB.
Op de foto van het zwarte trainingsjack van [medeverdachte 1] die bij het proces-verbaal is gevoegd, is waarneembaar dat zich naast oranje strepen, ook een oranje logo van ING met daarnaast in oranje de letters ‘ING’ en een oranje logo van de KNVB op het jack bevinden. De letters ING bevinden zich links voor op borsthoogte.
Op de voorzijde van de linker broekspijp en de achterzijde van de rechter broekspijp werd een bloedspoor waargenomen. Op de rechterschoen zat, ter hoogte van het eerste linker vetergat (gezien vanaf de neus van de schoen), een bloedspoor. [19]
Het NFI heeft in de bemonsteringen van de bloedsporen op de schoen en de broek van [medeverdachte 1] DNA-profielen aangetroffen die matchen met het DNA-profiel van aangever [slachtoffer 1]. Volgens het NFI is de matchkans kleiner dan één op één miljard, dat wil zeggen dat de kans dat deze sporen worden gevonden als een willekeurig ander persoon die zou hebben achtergelaten kleiner is dan één op één op miljard. [20]
Ook op de schoenen, broek en trui van [medeverdachte 3] en de broek en jas van [medeverdachte 2] zijn bloedsporen aangetroffen waarin door het NFI telkens een DNA-profiel is aangetroffen dat een match oplevert met het DNA-profiel van [slachtoffer 1], ook telkens met een frequentie kleiner dan één op één miljard. [21]
Onderzoek telefoonverkeer.
Tijdens het afleggen van zijn verklaring op dinsdag 10 februari 2015 omstreeks 14.30 uur gaf verdachte aan dat de politie zijn telefoon voorzien van het [telefoonnummer 1] mocht uitlezen.
De
printhistorische gegevenswerden bevraagd van het opgegeven nummer van [verdachte], namelijk [telefoonnummer 1] [22] :
Hieruit bleek dat op dinsdag 16 december 2014 tien contacten hebben plaatsgehad tussen de tijdstippen 01:43:02 en 04:19:27, onder andere met:
1. [persoon 1]. wonende [adres 3] ([telefoonnummer 2]);
2. [medeverdachte 1] wonende [adres 4] ([telefoonnummer 3]).
Op het eerste adres is [familie 3]/[familie 2] woonachtig en het tweede adres is het adres van de broer van verdachte, [medeverdachte 1] (medeverdachte).
Tevens blijkt uit de prints historische gegevens dat niet steeds dezelfde zendmast wordt aangestraald.

Waardering van en overwegingen omtrent het bewijs

Door de verdediging is de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en
[getuige 1] betwist.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [getuige 1] betrouwbaar zijn en bijdragen tot het bewijs. Zij verklaren weliswaar niet op alle details steeds exact hetzelfde over hun waarnemingen in die bewuste nacht, maar hun verklaringen zijn in grote lijnen wel consistent en staan geenszins op zichzelf. Zo noemde [slachtoffer 1] die nacht in het ziekenhuis meteen de namen van alle betrokkenen en omschreef hij degenen die hij niet direct (bij naam) kende. [slachtoffer 1] is verder duidelijk over de daders: [medeverdachte 1], [verdachte] en drie kleine kinderen [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en de laatste –van wie hij even niet op de naam kwam- [medeverdachte 5]. Later noemde hij een laatste persoon die hij niet kende, maar had vernomen dat het [bijnaam 1] (rechtbank: de bijnaam van [medeverdachte 4]) was. Ook [getuige 1] noemde meteen, voor zover zij deze kende, betrokken namen ten overstaan van de verbalisanten die op de melding afkwamen. Zij noemde direct al [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en een ander persoon die geen bekende was voor haar, maar naar haar later bleek ‘[bijnaam 1]’ te zijn. Het signalement dat zij van [medeverdachte 1] gaf, strookt bovendien tot in detail met de kleding die hij droeg bij zijn aanhouding, met name op het punt van de oranje letters ‘ING’. Zij heeft de lijst van daders later nog aangevuld met haar oom [verdachte] en diens zoon [medeverdachte 5]; hen had zij herkend toen zij hen die nacht weg zag rennen. Ook [medeverdachte 1] en zijn zonen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] heeft zij weg zien rennen, de andere kant op. De aanwezigheid van een vuurwapen kan ook reeds uit die eerste verklaringen van beiden worden afgeleid. Zo heeft [slachtoffer 1] van meet af aan verklaard over de aanwezigheid van een vuurwapen dat op hem werd gericht en dat er werd geschreeuwd al dan niet op hem te schieten, waar ook [getuige 1] hoorde dat er geroepen werd dat ze moesten schieten. Nog daargelaten dat hun eerste verklaringen zeer kort na het gebeuren onder hectische omstandigheden zijn afgelegd en reeds om die reden niet kan worden uitgesloten dat op dat moment niet alle details zijn benoemd die zij later hebben aangevuld of gepreciseerd, vinden hun verklaringen op punten ook bevestiging in de hiervoor vermelde getuigenverklaringen. Tevens biedt het technisch bewijs ondersteuning aan hun verklaringen. Wat verder vast staat, is dat de familie [slachtoffer 1] en [familie 2] in onmin met elkaar leven. Dat louter om die reden [familie 2] zou worden belast, terwijl de werkelijke daders alsdan vrijuit zouden gaan, vindt reeds grotendeels weerlegging in het technisch bewijs. Dat zich een alternatief scenario, voor zover dit door de raadsman is gepoogd te schetsen, heeft afgespeeld anders dan door [slachtoffer 1] en [getuige 1] is verklaard, moet - mede in het licht van ook de overige bewijsvoering - als hoogst onwaarschijnlijk worden uitgesloten, nog daargelaten dat een begin van aannemelijkheid van een dergelijk scenario ontbreekt. Al met al geen redenen om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [getuige 1] te twijfelen.
Door de verdediging is aangevoerd dat de bevindingen van de politie met betrekking tot de printhistorische gegevens een onderbouwing ontberen en reeds om die reden deze bevindingen niet kunnen bijdragen tot het bewijs.
De rechtbank ziet dit anders. De processen-verbaal van bevindingen van de politie geven de resultaten weer van het onderzoek naar het telefoongebruik van het 06-nummer van verdachte en zijn medeverdachte in de bewuste nacht. Nog daargelaten dat de processen-verbaal zijn onderbouwd met bijlagen, raakt de enkele stelling dat een onderbouwing zou ontbreken nog niet aan de inhoud van deze ambtsedig processen-verbaal van bevindingen. Bedoelde processen-verbaal dragen derhalve bij aan het bewijs dat er in de bewuste nacht tien keren contact is geweest/getracht te maken door het telefoonnummer van verdachte enerzijds met telefoonnummers die toebehoren aan het huisadres van medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en het thuisadres van medeverdachte [medeverdachte 4] en dat de telefoon verschillende masten aanstraalde, hetgeen niet te rijmen is met de stelling van verdachte dat hij die nacht thuis is geweest.
De betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde.
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf, maar zeker in samenhang bezien, wijzen zodanig sterk in de richting van verdachte dat deze in beginsel vragen om een redelijke verklaring van de zijde van verdachte. Verdachte heeft deze verklaring niet willen of kunnen geven. Verdachte, geconfronteerd met de hem belastende verklaringen en het technisch bewijs, ontkent in alle toonaarden dat hij heeft deelgenomen aan het gebeurde in de woning die bewuste nacht. Hij zou die nacht ook helemaal niet in de woning van [slachtoffer 1] zijn geweest.
Verdachte stelt dat [slachtoffer 1] en [getuige 1] hem alleen maar belasten omdat zij verdachte verantwoordelijk houden voor een inval bij [slachtoffer 1] in het verleden. Naar het oordeel van de rechtbank geeft verdachte met zijn blote ontkenning en stelling geen enkele redengevende verklaring voor de belastende verklaringen die over hem zijn afgelegd. Ook legt verdachte niet uit waarom die bewuste nacht, net na het gebeurde, vanaf verschillende plaatsen, urenlang telefonische contacten zijn geweest, althans pogingen daartoe zijn ondernomen, vanaf zijn telefoonnummer met de telefoonnummers van de adressen waar de mededaders woonachtig zijn. Tot slot heeft verdachte evenmin een redengevende verklaring gegeven voor de omstandigheid dat hij zich anderhalve maand lang schuil heeft gehouden met zijn zoon voor de politie. In de gegeven omstandigheden mag een uitleg op deze punten wel van hem worden gevergd.
Nu geen uitleg wordt gegeven, gaat de rechtbank uit van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen en acht zij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte betrokken was bij de mishandeling van [slachtoffer 1] in de nacht van 16 december 2014.
Medeplegen.
Medeplegen veronderstelt een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte(n), welke samenwerking moet zijn gericht op het begaan van het ten laste gelegde.
Verdachte en zijn mededaders zijn op 16 december 2014 omstreeks 01.30 uur in de nacht samen naar de woning aan [adres 2] te Rosmalen getogen en zijn daar samen naar binnen gegaan, nadat zij zich de toegang tot de woning hadden verschaft door het vernielen van de voordeurruit. [slachtoffer 1] werd overmeesterd en vervolgens geschopt en geslagen door de daders, maar niet door verdachte. Hij hield een pistool op hem gericht. Aldus werd [slachtoffer 1] mishandeld, terwijl hij onder schot werd gehouden door verdachte. Het slachtoffer liep daarbij een fors aantal verwondingen op. Deze gang van zaken getuigt van een bewuste en nauwe samenwerking gericht op het mishandelen van [slachtoffer 1]. Op de kleding en schoenen van zowel verdachte als die van twee medeverdachten is bloed van het slachtoffer aangetroffen. Dit getuigt van een actieve en significante bijdrage aan de mishandeling van deze personen. Immers, zoals reeds eerder overwogen is enige alternatieve en redengevende verklaring voor de aanwezigheid van de bloedsporen op hun kleding door geen van de verdachten gegeven; integendeel, zij zwijgen of ontkennen iedere vorm van betrokkenheid. Na de mishandeling zijn de daders allen tegelijkertijd gevlucht. Op geen enkele wijze blijkt dat verdachte of zijn mededaders zich van deze mishandeling hebben gedistantieerd. Gelet op dit alles concludeert de rechtbank dat sprake was van een gezamenlijk optreden van in ieder geval verdachte, [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], waarvoor zij ook gezamenlijk strafrechtelijk verantwoordelijk zijn. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zodanig bewust en nauw heeft samengewerkt met genoemde medeverdachten dat sprake is van medeplegen van het ten laste gelegde.
Hoewel uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] ook aanwezig waren in de woning ten tijde van de mishandeling, kan bij gebrek aan technisch bewijs en een concrete omschrijving van hun bijdrage, onvoldoende wettig en overtuigend worden vastgesteld dat waar het hen aangaat ook sprake was van enige vorm van medeplegen. De summiere verklaringen van [slachtoffer 1] ten aanzien van deze twee personen in combinatie met de enkele aanwezigheid en het zich niet distantiëren acht de rechtbank in dat verband onvoldoende.
Poging tot zware mishandeling.
De rechtbank is van oordeel dat aan de hand van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte en de medeverdachten zich schuldig hebben gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1].
Verdachte en de medeverdachten hebben blijkens de bewijsmiddelen [slachtoffer 1] opzettelijk met kracht tegen het lichaam geslagen en geschopt en met een scherp en/of puntig voorwerp op het lichaam geslagen.
Uit de medische verklaring blijkt dat [slachtoffer 1] hierdoor een (steek)wond in zijn arm en steekwonden in beide benen alsmede een wond aan het voorhoofd heeft opgelopen. Daarnaast kneuzingen aan zijn arm, handen en voeten. Door meerdere personen tegelijk is [slachtoffer 1], die in zijn slaap door hen werd verrast, aangevallen, op de grond getrokken en in een donkere ruimte door hen geschopt en geslagen, waarbij gebruik is gemaakt van een scherp en/of puntig voorwerp ten gevolge waarvan steekwonden zijn ontstaan. Hoewel van een directe noodzaak tot medisch ingrijpen niet is gebleken en [slachtoffer 1] door deze confrontatie, achteraf bezien, relatief gering fysiek letsel heeft opgelopen, is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte en de medeverdachten naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het in de bewezenverklaring omschreven gevolg, te weten het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1], dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte en de medeverdachten de aanmerkelijke kans op dit gevolg hebben aanvaard. Naar algemene ervaringsregels is de kans immers aanmerkelijk dat iemand als gevolg van een dergelijke manier van slaan met een scherp en/of puntig voorwerp en schoppen terwijl iemand op de grond ligt zwaar lichamelijk letsel oploopt.
Van omstandigheden waarom dit in dit geval niet zou gelden voor verdachte en zijn mededaders, is niet gebleken.
Voorbedachte raad.
De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende aanknopingspunten opleveren om te komen tot de vaststelling dat verdachte en zijn mededaders [slachtoffer 1] hebben geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met voorbedachte raad. Niet is komen vast te staan wat hen tevoren voor ogen stond en of en zo ja wat daarover was afgesproken. En in het verlengde daarvan kan evenmin uit het bewijs worden gedestilleerd dat verdachte voldoende gelegenheid had om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Geen van de verdachten heeft daaromtrent immers verklaard en louter uit de uiterlijke verschijningsvorm kan zulks naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval niet worden afgeleid. Ook indien dit in samenhang wordt bezien met de verklaring van verdachte tegenover de hulp officier van justitie bij zijn aanhouding, dat verdachte [slachtoffer 1] nu gewoon had aangehouden, acht de rechtbank dit voor die gevolgtrekking onvoldoende.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 16 december 2014 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door met dat opzet
- een vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkend voorwerp, dreigend op die [slachtoffer 1]
te richten en gericht te houden en
- die [slachtoffer 1] vast te pakken en vast te houden en
- die [slachtoffer 1] meermalen met kracht op het lichaam te slaan en te schoppen en
- die [slachtoffer 1] meermalen met een scherp en/of puntig voorwerp, op het lichaam te slaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf voor de duur van één jaar, met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van poging tot zware mishandeling.
Verdachte heeft door zijn gedragingen welbewust een groot gevaar voor [slachtoffer 1] in het leven geroepen, heeft hem ernstig leed aangedaan en heeft zich niets aangetrokken van diens belangen.
Verdachte heeft door de brute wijze van binnentreden in de woning waar [slachtoffer 1] lag te slapen, in de nacht, met een aantal mededaders, en de onverhoedse aanval en de dreiging met een vuurwapen, een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1]. Tevens moet dit een enorme impact hebben gehad op de bewoonster [getuige 1] en haar kinderen. De bedreigingen en het geweld moeten een grote indruk op alle aanwezigen in de woning hebben gemaakt, maar vooral op het slachtoffer [slachtoffer 1]. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij (het slachtoffer) blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is.
Uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt van aanwijzingen voor eigenrichting vanwege een conflict tussen twee zigeunerfamilies. Eigenrichting als het onderhavige wordt evenwel op geen enkele wijze in de Nederlandse Strafwet getolereerd. Dat verdachte en zijn mededader hun (minderjarige) kind(eren) hierin hebben betrokken, maakt dit des te kwalijker. Verdachte is er kennelijk niets aan gelegen om het juiste voorbeeld aan zijn kind te geven. Het gewelddadig karakter van het door verdachte gepleegde strafbare feit laat zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om al dan niet samen met anderen zwaar geweld tegen andere mensen te gebruiken. Verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen niet bekommerd om de gevolgen en lijkt het laakbare van zijn handelen nog steeds niet in te willen zien.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank voorts rekening met de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van enige duur op zijn plaats.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
De rechtbank zal deze straf voor een gedeelte van drie maanden voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 3 jaren om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarbij heeft de rechtbank ook in aanmerking genomen dat, zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting, kennelijk sprake is van een voortdurend en langslepend conflict tussen het slachtoffer en (de familie van) verdachte, welk conflict nog niet lijkt te zijn beslecht.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie, de voorbedachte raad niet bewezen verklaard en de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht hoofdelijk toewijsbaar een vergoeding voor de kosten van eigen risico, reiskosten, kleding en genees-/verbandmiddelen als gevorderd, evenals een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand en een bedrag van € 3.000,00 voor immateriële schade. Zij concludeert dat voor het meer verzochte de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering, omdat de vordering in zoverre niet van eenvoudige aard is. Zij verzoekt de maatregel van schadevergoeding op te leggen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte concludeert dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering omdat het ten laste gelegde niet kan worden bewezen.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een bedrag als vergoeding voor immateriële schade naar maatstaven van billijkheid begroot op € 2.000,00 en een bedrag van € 973,05 als vergoeding voor materiële schade (alle verzochte bedragen met uitzondering van het eigen risico over 2015).
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover deze een bedrag voor immateriële schade ten bedrage van € 2.000,00 te boven gaat.
Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze schade reeds is geleden of nog wordt geleden in directe relatie tot het bewezen verklaarde strafbare feit, onder meer aangezien er nog geen sprake is van een medische eindsituatie betreffende de benadeelde partij. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering zou uitstel in afwachting van (zicht op) de medische eindsituatie en een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De rechtbank zal de benadeelde partij eveneens niet ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover deze een bedrag voor vergoeding van het eigen risico ten bedrage van het meerdere van 155,96 euro te boven gaat omdat dat meerdere ziet op het nog niet verstreken verzekeringsjaar 2015 en daarmee het totaal aan eigen risico voor rekening van de benadeelde partij nog niet is komen vast te staan..
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de gevorderde vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand afwijzen omdat de daaraan ten grondslag liggende toevoeging niet is afgegeven in een strafzaak maar is aangevraagd ten behoeve van een civiele procedure.
De rechtbank veroordeelt verdachte in de kosten tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 36f, 45, 47, 302.
DE UITSPRAAK
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
medeplegen van poging tot zware mishandeling. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren;
de maatregel van schadevergoeding van € 2.973,05 subsidiair 39 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 2.973,05 (zegge: tweeduizend negenhonderd en drieënzeventig euro en vijf eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 39 dagen hechtenis.
Het bedrag bestaat uit een vergoeding van € 2.000,00 voor immateriële schade en een vergoeding van € 973,05 voor materiële schade.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 2.973,05 (zegge: tweeduizend negenhonderd en drieënzeventig euro en vijf eurocent).
Het bedrag bestaat uit een vergoeding van € 2.000,00 voor immateriële schade en een vergoeding van € 973,05 voor materiële schade.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk is voor wat betreft de vergoeding voor het eigen risico van de zorgverzekeraar over het jaar 2015 (zijnde het meerdere van het bedrag van € 155,96).
Bepaalt voorts dat de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk is voor wat betreft immateriële schadevergoeding voor zover de vordering een bedrag van € 2000,00 te boven gaat.
Wijst de vordering af terzake de gevorderde kosten voor rechtsbijstand.
Veroordeelt verdachte in de kosten tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. B. Damen, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 3 juli 2015.
Mr. B. Damen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een einddossier, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een einddossier, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, zaaknaam 21MEI14076 “GAIA”, dossiernummer 2014191783 en afgesloten op 10 maart 2015.
2.Proces-verbaal bevindingen, einddossier, p. 177.
3.Proces-verbaal bevindingen, einddossier, p. 173.
4.Proces-verbaal bevindingen, einddossier, p. 173-174.
5.Proces-verbaal bevindingen, einddossier, p. 176.
6.Proces-verbaal bevindingen, einddossier, p. 197.
7.Aanvraagformulieren medische informatie, ingevuld en ondertekend door huisarts F. Klompmaker d.d. 18 december 2014 en
8.Proces-verbaal aangifte, einddossier, p. 54.
9.Proces-verbaal verhoor getuige, einddossier p. 56 t/m 59.
10.Proces-verbaal aangifte, einddossier, p. 21.
11.Proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer 1], einddossier p. 37 t/m 39.
12.Proces-verbaal van bevindingen, einddossier p. 177, 178.
13.Proces-verbaal verhoor [getuige 2], einddossier p. 232.
14.Proces-verbaal verhoor [getuige 3], einddossier p. 240.
15.Verklaring van verdachte [verdachte] ter terechtzitting van 19 juni 2015.
16.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte], einddossier p. 274.
17.Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 5], einddossier p. 266.
18.Proces-verbaal van sporenonderzoek betreffende [medeverdachte 1], einddossier p. 61 t/m 63.
19.Proces-verbaal van sporenonderzoek, einddossier p. 134.
20.NFI-rapport d.d. 30 april 2015 zaaknummer 2015.03.13.117 (aanvragen 001 en 002).
21.Proces-verbaal van sporenonderzoek, einddossier p. 131,132,135 en 136; NFI-rapport d.d. 30 april 2015 zaaknummer
22.Processen-verbaal van bevindingen, einddossier p. 225,227 en 228 (met bijlage op p. 229 en 230).