ECLI:NL:RBOBR:2015:3750

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 juli 2015
Publicatiedatum
2 juli 2015
Zaaknummer
13_4078
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen besluiten tot vaststelling van de Legger oppervlaktewaterlichamen 2013 en de cascadestuw in de BS39

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 3 juli 2015, zijn de beroepen van eisers tegen de besluiten tot vaststelling van de Legger oppervlaktewaterlichamen 2013 behandeld. De rechtbank verklaart de beroepen tegen de besluiten tot vaststelling van de herziene legger niet ontvankelijk, omdat tegen deze besluiten na 1 juli 2014 geen beroep meer openstaat. Dit is het gevolg van de inwerkingtreding van de Wet wijziging waterwet. De rechtbank behandelt echter de beroepen tegen het besluit tot vaststelling van de legger van 18 juni 2013, omdat dit besluit niet is ingetrokken. De rechtbank constateert dat verweerder een methodische fout heeft gemaakt bij het vaststellen van drie leggerprofielen, wat heeft geleid tot wijzigingen van waterstaatkundige werken zonder de vereiste vergunningen of projectplannen. De rechtbank oordeelt dat de cascadestuw illegaal is geplaatst, omdat deze niet in de vorige legger was opgenomen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de wettelijk vereiste toestemming voor de cascadestuw moet worden aangetoond. De rechtbank wijst ook op de noodzaak om de profielen van de waterlopen BS39, BS60 en BS64 opnieuw vast te stellen, met inachtneming van de vorige legger. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtsbescherming van de betrokken partijen en de waterhuishouding in het gebied.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/4078, SHE 13/4181, SHE 14/4214 en SHE 14/4419

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 juli 2015 in de zaak tussen

[eiser 2] en [eiser 1] ,

te [woonplaats] ,
eisers,
(gemachtigde: mr. R.A.M. Verkoijen)

[eiser 1]

te [woonplaats] ,
eiser 1,

[eiser 2] ,

te [woonplaats] ,
eiser 2
tegen

het dagelijks bestuur van Waterschap De Dommel,

te Boxtel,
verweerder,
(gemachtigden: mr. B.N. Heuer, J. Jurriëns, K. Smulders, M. Strikker en J. van Duijnhoven).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2013 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder de Legger oppervlaktewaterlichamen 2013, welke omvat een leggerbeschrijving, -tabellen en leggerkaarten, die als zodanig deel uitmaken van dit besluit, definitief vastgesteld.
Eisers alsmede eiser 1 hebben tegen het bestreden besluit afzonderlijk beroep ingesteld. Het beroep van eisers is geregistreerd onder zaaknummer SHE 13/4181, dat van eiser 1 onder SHE 13/4078.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2013. Hier zijn eisers verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden (met uitzondering van mr. B.N. Heuer). De zaak is vervolgens aangehouden.
Bij besluit van 21 oktober 2014 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het definitieve besluit betreffende de “Legger oppervlaktewaterlichamen 2013, herziene versie”, vastgesteld inhoudende:
-Intrekking van de “Legger oppervlaktewaterlichamen 2013” van 18 juni 2013,
behoudens:
• de profielen van de BS39 vanaf de instroming van de BS60, en die van de gehele BS60 en BS64;
• de cascadestuw in de BS39;
• de aanwijzing van onderhoudsplichtigen van waterstaatswerken.
-Vaststelling van de Legger oppervlaktewaterlichamen 2013, herziene versie, welke omvat profielen, tabellen en kaarten, overeenkomstig de bij dit besluit behorende digitale gegevensbestanden;
-de bepaling dat onderhoudsplichtigen van waterstaatswerken, zoals aangewezen bij besluit van 18 juni 2013, en met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 29 januari 2014, worden overgenomen in de bij dit besluit behorende digitale gegevens-bestanden.
Eiser 1 en eiser 2 hebben tegen dit besluit afzonderlijk beroep ingesteld. Het beroep van eiser 1 is geregistreerd onder zaaknummer SHE 14/4419, dat van eiser 2 onder SHE 14/4214.
Op 19 mei 2015 is het onderzoek ter zitting hervat in de zaken SHE 13/4078 en SHE 13/4181 en zijn tevens de zaken SHE 14/4419 en SHE 14/4214 behandeld. Partijen zijn ervan in kennis gesteld dat de samenstelling van de meervoudige kamer is gewijzigd ten opzichte van de meervoudige kamer op de eerste zitting op 17 december 2013. Eisers zijn verschenen vergezeld van een deskundige ing. J. Luijendijk. Namens verweerder zijn verschenen drs. M.A.A. Strikker en mr. B.N. Heuer.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.2
De agrarische percelen van eisers liggen ten zuiden van Lennisheuvel in het gebied Kinderbos tussen de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] en hebben een oppervlakte van circa 29 hectare. Het gebied watert af naar de Beerze via de volgende watergangen:
  • watergang BS60 watert af in westelijke richting en mondt uit in de BS39;
  • watergang BS39 loopt verder in westelijke richting en mondt uit in de Beerze;
  • watergang BS64 watert af in noordwestelijke richting en mondt rechtstreeks uit in de Beerze.
In watergang BS39 ligt een cascadestuw (BS39-DR4).
1.3
Bij uitspraak van 14 maart 2013 heeft deze rechtbank de beroepen van eisers tegen de vaststelling van het projectplan Beekherstel Beerze Kampina ongegrond verklaard. Het hiertegen gerichte hoger beroep is bij uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: Afdeling) van 25 september 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1311) ongegrond verklaard. Hierbij heeft de Afdeling overwogen dat verweerder in het verweer-schrift en ter zitting heeft toegelicht dat de cascadestuw in de legger uit 2007 is opgenomen en dat, nu die legger als uitgangspunt voor de berekeningen is genomen, rekening is gehouden met de aanwezigheid van de cascadestuw.
1.4
Bij besluit van 11 februari 2014 heeft verweerder de profielen van oppervlaktewater-lichamen als bedoeld in boek 2 van de Legger oppervlaktewaterlichamen ingetrokken, behoudens de profielen van de BS39 vanaf de instroming van de BS60, en die van de gehele BS60 en BS64, alsmede de cascadestuw in de BS39. Met het besluit van 21 oktober 2014 is het nog resterende deel van de Legger 2013 (behoudens de eerder genoemde 3 waterlopen en de stuw) ingetrokken.
2.1
Op basis van de stukken en het verhandelde op beide zittingen stelt de rechtbank het volgende vast.
  • De beroepen van eisers tegen bestreden besluit 1 beperken zich tot de vaststelling van drie waterlopen, te weten de BS39, de BS60 en de BS64 en het opnemen van een in de BS39 geplaatste cascadestuw in de Legger.
  • De beroepsgronden van eisers in de zaken SHE 14/4214 en SHE 14/4419 hebben betrekking op zowel de drie waterlopen, te weten de BS39, de BS60 en de BS64 en het opnemen van een in de BS39 geplaatste cascadestuw als op de waterlopen en effecten in het overige beheersgebied van het waterschap.
  • Het bestreden besluit 1 is nog van kracht ten aanzien van de vaststelling van de drie waterlopen BS39, BS60 en de BS64 en het opnemen van de cascadestuw in de Legger en het gebied waarin deze drie waterlopen en de cascadestuw in zijn gelegen.
  • Voor het overige beheersgebied van het waterschap is het bestreden besluit 1 ingetrokken en gold tot het bestreden besluit 2 (tijdelijk) de vorige legger. Het bestreden besluit 2 is dus niet van toepassing op het gebied waar de drie genoemde watergangen en de cascadestuw zijn gelegen en geldt naast bestreden besluit 1.
2.2
Gelet op de omvang van het beroep van eisers tegen bestreden besluit 1, hebben de beroepen in de zaken SHE 13/4078 en SHE 13/4181 géén betrekking op de gedeeltelijke intrekking van het bestreden besluit 1 en hebben de beroepen in de zaken SHE 13/4078 en SHE 13/4181 evenmin van rechtswege betrekking op bestreden besluit 2 ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. De rechtbank is van oordeel dat de beroepen van eisers in de zaken SHE 14/4214 en SHE 14/4419 tegen bestreden besluit 2 niet-ontvankelijk zijn om de volgende redenen.
De beroepen zijn ingesteld tegen een besluit tot vaststelling van de legger genomen na 1 juli 2014. Tegen besluiten tot vaststelling van de legger staat na 1 juli 2014 geen beroep meer open. Op 1 juli 2014 is namelijk de wet van 18 december 2013 tot wijziging van de Waterwet en enkele andere wetten (Wet wijziging waterwet) met betrekking tot artikel IV van deze wet in werking getreden. Ingevolge de Wet wijziging waterwet zijn besluiten ingevolge artikel 5.1 van de Waterwet (waarin de verplichting tot vaststelling van een legger is opgenomen) toegevoegd aan artikel 1 van Bijlage 2 bij de Awb en kan tegen een dergelijk besluit geen beroep worden ingesteld. In artikel IV van de Wet wijziging waterwet is bepaald dat deze wet in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat bij Besluit van 4 april 2014 (Stb. 2014, nr. 155) is vastgesteld met ingang van 1 juli 2014. Dat betekent dat tegen de vaststelling van een legger met ingang van 1 juli 2014 geen beroep meer openstaat. Gelet op de Memorie van Toelichting (TK 33503, nr. 3 pag. 16) is de achterliggende gedachte dat de legger in beginsel de waterstaatkundige besluitvorming en wettelijke eisen volgt en als zodanig geen zelfstandig rechtsgevolg heeft. Er is dus geen rechtsbescherming nodig omdat deze rechtsbescherming reeds wordt geboden tegen wijzigingen van de waterstaatkundige situatie door middel van een projectplan. Hiertegen staat wel beroep open.
Daarnaast is hierboven vastgesteld dat het bestreden besluit 2 geen betrekking heeft op de drie waterlopen, te weten de BS39, de BS60 en de BS64 en de in de BS39 geplaatste cascadestuw in de Legger. Eisers hebben ook niet aannemelijk gemaakt dat de vaststelling van de legger voor het overige beheersgebied enige invloed heeft op deze drie waterlopen, de cascadestuw dan wel het gebied waarin deze waterlopen en stuw zijn gelegen en waar de beroepen in de zaken SHE 13/4078 en SHE 13/4181 reeds betrekking op hebben. Niet valt in te zien welk belang eisers hebben met betrekking tot de BS39, de BS60 en de BS64 en de in de BS39 geplaatste cascadestuw in de beroepen SHE 14/4214 en SHE 14/4419 geformuleerde gronden.
4. De beroepen tegen bestreden besluit 1 zijn wel ontvankelijk omdat dit besluit is genomen voor 1 juli 2014. Met betrekking tot bestreden besluit 1 overweegt de rechtbank het volgende.
5.1
Eisers zijn in de eerste plaats van mening dat de doorstroomprofielen van de BS60, BS39 en BS64 veel kleiner zijn dan waaraan deze naar de mening van eisers moeten voldoen ten aanzien van onder meer talud, bodembreedte en diepgang tussen de onderliggende duikers. Hierdoor worden de randvoorwaarden welke voor deze waterlopen zijn vastgesteld en vastgelegd met enige regelmaat en ruimschoots overschreden. Door de verhoging van de grondwaterstanden ontstaat wateroverlast en gewasschade en waterschade aan het rijksmonument [adres] . Zij baseren zich hiertoe op de DHV-rapportage van 8 oktober 2002, de in 2003 met verweerder gesloten vaststellingsovereenkomst en naar een door Tauw B.V. opgemaakte hydrologische beoordeling van het bestreden besluit 1 vergeleken met de vorige legger. Hierin heeft Tauw B.V. een aantal wijzigingen ontdekt in het bestreden besluit 1 ten opzichte van de vorige legger met betrekking tot de profielen van een aantal watergangen. Eisers klagen dat voor deze wijzigingen geen voorafgaand projectplan is vastgesteld. Deze wijzigingen zijn volgens eisers niet opgenomen in het projectplan Beerze-Campina.
5.2
Volgens verweerder proberen eisers ten onrechte in kader van deze procedure de waterhuishouding Kinderbos opnieuw aan de orde stellen. Verweerder stelt dat de Legger 2013 niet de oorzaak is van de door eisers gesignaleerde problemen. Verweerder heeft zich in eerste instantie op het standpunt gesteld dat de legger- en doorstroomprofielen niet gewijzigd zijn ten opzichte van de profielen van de vorige legger. Voor de geografische ligging van oppervlaktewaterlichamen is in de legger uitgegaan van de feitelijke situatie. Voor de vorm en afmetingen is eveneens uitgegaan van de feitelijke situatie. Voor de vorm en afmetingen is in de legger het functionele profiel opgenomen. Dit is een combinatie van hydraulisch nood-zakelijk, ecologisch functioneel in het terrein aanwezig en in goede staat van onderhoud. Er is hierbij gebruik gemaakt van de gemeten en berekende profielen uit de leggers die het waterschap tussen 2007 en 2011 voor het gehele beheergebied heeft vastgesteld. Bij nieuwe verbeteringswerken is uitgegaan van de ontwerp-profielen die zijn vastgelegd in projectplannen van het waterschap en verleende vergunningen.
Tijdens de zitting op 17 december 2013 heeft verweerder erkend dat bij de vaststelling van het bestreden besluit 1 een methodische fout is gemaakt, als gevolg waarvan alle leggerprofielen in het gehele beheersgebied onjuist zijn opgenomen in bestreden besluit 1 zonder voorafgaande projectplannen. Verweerder heeft dit ontdekt mede naar aanleiding van het door eisers overgelegde rapport van Tauw B.V.
5.3
Gelet op de erkenning van verweerder is de rechtbank van oordeel dat de beroepsgrond van eisers slaagt. Als gevolg van de methodische fout van verweerder voorziet het bestreden besluit 1 in de wijziging van een waterstaatkundig werk zonder voorafgaand projectplan of vergunning. Daargelaten dat dit niet verweerders bedoeling is geweest, heeft verweerder de effecten van deze niet beoogde wijzigingen niet onderzocht. Reeds hierom slaagt het beroep van eisers. De overige stellingen van eisers kunnen daarom buiten beschouwing worden gelaten.
6.1
Eisers hebben voorts gesteld dat de cascadestuw niet is opgenomen in de vorige legger. Uit het rapport van Tauw B.V. blijkt volgens hen dat deze cascadestuw leidt tot een ongewenste extra opstuwing in de bovenstroomse watergang BS60 waardoor hier frequent onvoldoende drooglegging en grondwateroverlast optreedt. De cascadestuw en het smalle dwarsprofiel van BS39 bovenstrooms van deze bodemval zijn de belangrijkste oorzaken van frequent optredende hoge waterstanden met onvoldoende drooglegging in de BS60.
6.2
Ter zitting van 17 december 2013 heeft verweerder uitdrukkelijk erkend dat de cascadestuw niet is opgenomen in de vorige legger. Ter zitting van 19 mei 2015 heeft verweerder weliswaar gesteld dat de cascadestuw eerder zou zijn vergund maar heeft verweerder dit naar aanleiding van de betwisting van dit standpunt door eisers op geen enkele wijze onderbouwd met stukken.
6.3
Naar het oordeel van de rechtbank moet het, gelet op de erkenning van verweerder, ervoor worden gehouden dat de cascadestuw illegaal is geplaatst. De vorige legger is onherroepelijk en van de rechtmatigheid hiervan moet worden uitgegaan. Aldus voorziet het bestreden besluit 1 in het opnemen van een waterstaatkundig werk zonder voorafgaand besluit waartegen rechtsbescherming heeft opengestaan. Bovendien heeft verweerder in het kader van het nemen van het bestreden besluit 1 geen onderzoek verricht naar de effecten van de cascadestuw. De rechtbank merkt hierbij ten overvloede op dat verweerder in de procedures omtrent de vaststelling van het projectplan Beerze-Kampina omtrent de vermelding van de genoemde stuw in de vorige legger onjuiste informatie heeft verstrekt aan de rechtbank en de Afdeling terwijl de vermelding van de stuw in de vorige legger in de betreffende procedures nadrukkelijk in geschil was. Dit siert verweerder niet. Deze beroepsgrond slaagt.
7.1
De beroepen met zaaknummers SHE 13/4078 en SHE 13/4181 zijn gegrond en het bestreden besluit 1, voor zover dit niet reeds is ingetrokken, komt voor vernietiging in aanmerking.
7.2
De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat partijen overleg hebben gehad over verplaatsing van de cascadestuw bovenstrooms aan de instroom van de BS60 in de BS39 als gevolg waarvan het door eisers veronderstelde negatieve effect van de cascadestuw mogelijk wordt opgeheven. Een dergelijke verplaatsing vereist een nieuw projectplan en de rechtbank kan niet overzien hoeveel tijd hiermee is gemoeid.
7.3
De rechtbank draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en de volgende aanwijzingen.
  • Verweerder dient de profielen voor de drie waterlopen, te weten de BS39, de BS60 en de BS64 opnieuw vast te stellen met inachtneming van de situatie zoals vastgelegd in de vorige legger.
  • Indien verweerder besluit tot het opnemen van een in de BS39 geplaatste cascadestuw in de nieuwe legger dient verweerder aan te tonen door middel van schriftelijk bewijs dat ten behoeve van deze cascadestuw in het verleden de wettelijk vereiste toestemming is verleend in de vorm van een besluit dan wel hiertoe eerst een nieuw legaliserend besluit te nemen.
De rechtbank wijst partijen in dit verband op het volgende. Indien verweerder er niet in slaagt om de wettelijk vereiste toestemming voor het plaatsen van de cascadestuw aan te tonen, dan wel indien verweerder niet alsnog voorafgaand aan het opnemen in de legger van de betreffende stuw een legaliserend besluit neemt, is het opnemen van de in de BS39 geplaatste cascadestuw op de huidige locatie onrechtmatig.
7.4
De rechtbank ziet geen aanleiding een termijn te verbinden aan het vaststellen van een nieuwe legger omdat met de vernietiging van het bestreden besluit 1 de vorige legger weer van toepassing is op het gebied waarin de drie waterlopen BS39, BS60 en de BS64 zijn gelegen.
8.1
Omdat de rechtbank de beroepen SHE 13/4078 en SHE 13/4181 gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers de door hen betaalde griffierechten in deze twee procedures vergoedt.
8.2
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 490,00 (1 punt voor het verschijnen ter zitting van de gemachtigde van eisers met een waarde per punt van
€ 490,00 en een wegingsfactor 1). De door eisers in de zaken SHE 4214 en SHE 14/4419 gevorderde vergoeding van deskundigenkosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat eisers in deze zaken niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank ziet evenwel wel aanleiding om te bepalen dat verweerder eisers een vergoeding voor gemaakte deskundigenkosten moet toekennen in de zaken SHE 13/4078 en SHE 13/4181. Ingevolge artikel 1, onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb uitsluitend betrekking hebben op de kosten van een getuige of deskundige die door een partij is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht. Eisers hebben een rapport van Tauw B.V. overgelegd en een deskundige van Tauw B.V. heeft de tweede zitting bijgewoond. Gelet op de overgelegde offerte zien de kosten niet alleen op het maken van een rapport en het bijwonen van de zitting. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de vergoeding voor deze kosten in goede justitie te bepalen op € 1.160,90 (10 uur x het wettelijk bepaalde maximale uurtarief van € 116,09) met toepassing van artikel 2, eerste lid onder a, van het Bpb en artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen SHE 14/4214 en SHE 14/4419 niet-ontvankelijk;
  • verklaart de beroepen SHE 13/4078 en SHE 13/4181 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit 1;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de volgende aanwijzingen
o Verweerder dient de profielen voor de drie waterlopen, te weten de BS39, de BS60 en de BS64 opnieuw vast te stellen met inachtneming van de situatie zoals vastgelegd in de vorige legger.
o Indien verweerder besluit tot het opnemen van een in de BS39 geplaatste cascadestuw in de nieuwe legger dient verweerder aan te tonen door middel van schriftelijk bewijs dat ten behoeve van deze cascadestuw in het verleden de wettelijk vereiste toestemming is verleend in de vorm van een besluit dan wel hiertoe eerst een nieuw legaliserend besluit te nemen.
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,00 aan eisers en € 165,00 aan eiser 1 te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.650,90.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. H.F.M.W. van Rijswick, leden, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.