In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 27 januari 2015 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van een terbeschikkinggestelde, die eerder ter beschikking was gesteld na een arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch op 6 november 2001. De terbeschikkingstelling was voor het laatst verlengd op 24 januari 2014. De officier van justitie heeft op 2 december 2014 een vordering ingediend tot verlenging van de terbeschikkingstelling met twee jaar, wat behandeld werd tijdens een openbare zitting op 13 januari 2015. De rechtbank heeft de terbeschikkinggestelde, de officier van justitie en deskundigen gehoord, en het dossier bevatte onder andere adviezen van de inrichting waar de terbeschikkinggestelde verblijft.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de terbeschikkingstelling is opgelegd vanwege ernstige delicten, waaronder bedreiging met verkrachting en poging tot feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De deskundigen hebben aangegeven dat de terbeschikkinggestelde een hoge mate van externe controle nodig heeft om terugval in ongewenst gedrag te voorkomen. Ondanks de wens van de terbeschikkinggestelde om te blijven in de huidige inrichting, is er geen indicatie dat het delictgevaar binnen een jaar voldoende verminderd kan worden om de terbeschikkingstelling te beëindigen.
De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de terbeschikkingstelling met twee jaar te verlengen toegewezen, en is niet ingegaan op het verzoek van de verdediging om de verlenging met slechts één jaar te beperken. De rechtbank oordeelt dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen de verlenging van de terbeschikkingstelling voor de duur van twee jaar eist, gezien de problematiek van de terbeschikkinggestelde en zijn recente terugval.