Op 26 januari 2015 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een ambtenaar die beschuldigd werd van het aannemen van giften. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wederrechtelijk voordeel had verkregen van € 20.000,- door het aannemen van giften van een persoon, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze giften hem werden gegeven om hem te bewegen om in strijd met zijn plichten te handelen. De officier van justitie had aanvankelijk een bedrag van € 20.500,- gevorderd, maar wijzigde deze vordering naar € 18.000,-. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat het geld als lening was verkregen en dat hij het bedrag inmiddels had terugbetaald. De rechtbank stelde vast dat de vordering tijdig was ingediend en dat er voldoende bewijs was dat de verdachte het bedrag had verkregen door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor hij was veroordeeld. De rechtbank legde de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van € 18.000,- ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak volgde na een onderzoek ter terechtzitting op 8 mei 2013 en 15 december 2014, waarbij de rechtbank de verklaringen van de verdachte en de getuige [persoon 1] tegen elkaar afwoog. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet kon aantonen dat het geld als lening was verkregen, en dat de ontnemingsvordering terecht was ingesteld.