ECLI:NL:RBOBR:2015:3706

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2015
Publicatiedatum
26 juni 2015
Zaaknummer
01/997503-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van bedrieglijke bankbreuk en feitelijke leidinggeving

In deze strafzaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 30 juni 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die in dienst was van een bedrijf dat kort voor en na het faillissement overboekingen heeft verricht. De verdachte werd primair vervolgd als feitelijk leidinggever en subsidiair als medepleger van bedrieglijke bankbreuk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet als feitelijk leidinggever kan worden aangemerkt, omdat hij handelde in opdracht van zijn werkgever en niet opzettelijk de rechten van de schuldeisers heeft benadeeld. De officier van justitie vorderde een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet. De verdachte werd vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. De uitspraak is gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 15 april 2014, 27 januari 2015 en 16 juni 2015, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie en de verdediging. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de overboekingen had uitgevoerd met bedrieglijke intenties.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/997503-12
Datum uitspraak: 30 juni 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1965],
wonende te [adres 1].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 april 2014, 27 januari 2015 en 16 juni 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 februari 2014.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 15 april 2014 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1 primair.
[bedrijf 1], verder te noemen 'de B.V.', op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 september 2010 tot en met 2 november 2010, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de maand september 2010 tot en met de maand november 2010 in de gemeente(n) Budel en/of Helmond en/of Eindhoven en/of Veldhoven, althans in Nederland, terwijl de B.V. bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank 's-Hertogenbosch van 19 oktober 2010 in staat van faillissement is verklaard, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van de B.V., een of meer bate(n) niet heeft verantwoord en/of een of meer goed(eren) aan de boedel heeft onttrokken en/of ter gelegenheid van zijn faillissement of op een tijdstip waarop hij wist dat het faillissement niet kon worden voorkomen, een van zijn schuldeisers, te weten [bedrijf 2], op enige wijze heeft bevoordeeld, door
* op na te noemen tijdstip(pen) de/het na te noemen (gira(a)l(e)) bedrag(en) aan geld (telkens) (al dan niet ter voldoening van een opeisbare vordering van [bedrijf 2] op de B.V.) over te maken, althans te doen of laten overmaken vanaf [rekeningnummer 1] ten name van en/of toebehorende aan de B.V. naar de [rekeningnummer 2] ten name van [bedrijf 2]:
= op of omstreeks 28 september 2010 een (giraal) bedrag aan geld groot EUR 9.900,- (D-022 9/10) en/of
= op of omstreeks 6 oktober 2010 een (giraal) bedrag aan geld groot EUR 6.000,- (D-024 6/10) en/of
= op of omstreeks 7 oktober 2010 een (giraal) bedrag aan geld groot EUR 3.800,- (D-024 6/10) en/of
= op of omstreeks 14 oktober 2010 een (giraal) bedrag aan geld groot EUR 3.300,- (D-024 9/10) en/of
= op of omstreeks 18 oktober 2010 een (giraal) bedrag aan geld groot EUR 4.000,- (D-024 10/10) en/of
= op of omstreeks 2 november 2010, twee, althans een gira(a)l(e) bedrag(en) aan geld groot EUR 3.000,- en/of EUR 3.750,- (D-029) en/of
* op of omstreeks 15 oktober 2010 een (giraal) bedrag aan geld groot EUR 12.000,- over te maken, althans te doen of laten overmaken vanaf [rekeningnummer 1], toebehorende aan de B.V., naar [rekeningnummer 3] van [bedrijf 3] (D-024 10/10) en/of
* op na te noemen tijdstip(pen) de navolgende betaling(en) in verband met (een) vordering(en) van de B.V. op (een) debiteur(en) van de B.V. (telkens) (al dan niet ter voldoening van een opeisbare vordering van [bedrijf 2] op de B.V.) te doen of laten plaatsvinden op een rekening die (ten tijde van die betaling(en)) (telkens) ten name stond van [bedrijf 2], in elk geval niet ten name stond van de B.V., en aldus doende die betaling(en) (telkens) te verzwijgen voor de curator:
= op of omstreeks 13 oktober 2010, een (girale) betaling groot EUR 3.427,20 (D-024 9/10) en/of
= op of omstreeks 18 oktober 2010, een (girale) betaling groot EUR 3.693,76 (D-024 10/10) en/of
= op of omstreeks 1 november 2010, een (girale) betaling groot EUR 3.168,38 (D-029) en/of
= op of omstreeks 2 november 2010, een (girale) betaling groot EUR 3.659,25 (D-029),
hebbende hij, verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot die/dat strafbare feit(en) en/of (telkens) feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);
(art. 341 aanhef en onder a jo art. 51 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 september 2010 tot en met 2 november 2010, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de maand september 2010 tot en met de maand november 2010 in de gemeente(n) Budel en/of Helmond en/of Eindhoven en/of Veldhoven, althans in Nederland, terwijl [bedrijf 1], verder te noemen 'de B.V.', bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank 's-Hertogenbosch van 19 oktober 2010 in staat van faillissement is verklaard, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van de B.V., een of meer bate(n) niet heeft verantwoord en/of een of meer goed(eren) aan de boedel van de B.V. heeft onttrokken en/of ter gelegenheid van zijn faillissement of op een tijdstip waarop hij wist dat het faillissement niet kon worden voorkomen, een van zijn schuldeisers, te weten [bedrijf 2], op enige wijze heeft bevoordeeld, door
* op na te noemen tijdstip(pen) de/het na te noemen (gira(a)l(e)) bedrag(en) aan geld (telkens) (al dan niet ter voldoening van een opeisbare vordering van [bedrijf 2] op de B.V.) over te maken, althans te doen of laten overmaken vanaf [rekeningnummer 1] ten name van en/of toebehorende aan de B.V. naar de [rekeningnummer 2] ten name van [bedrijf 2]:
= op of omstreeks 28 september 2010 een (giraal) bedrag aan geld groot EUR 9.900,- (D-022 9/10) en/of
= op of omstreeks 6 oktober 2010 een (giraal) bedrag aan geld groot EUR 6.000,- (D-024 6/10) en/of
= op of omstreeks 7 oktober 2010 een (giraal) bedrag aan geld groot EUR 3.800,- (D-024 6/10) en/of
= op of omstreeks 14 oktober 2010 een (giraal) bedrag aan geld groot EUR 3.300,- (D-024 9/10) en/of
= op of omstreeks 18 oktober 2010 een (giraal) bedrag aan geld groot EUR 4.000,- (D-024 10/10) en/of
= op of omstreeks 2 november 2010, twee, althans een gira(a)l(e) bedrag(en) aan geld groot EUR 3.000,- en/of EUR 3.750,- (D-029) en/of
* op of omstreeks 15 oktober 2010 een (giraal) bedrag aan geld groot EUR 12.000,- over te maken, althans te doen of laten overmaken vanaf [rekeningnummer 1], toebehorende aan de B.V., naar [rekeningnummer 3] van [bedrijf 3] (D-024 10/10) en/of
* op na te noemen tijdstip(pen) de navolgende betaling(en) in verband met (een) vordering(en) van de B.V. op (een) debiteur(en) van de B.V. (telkens) (al dan niet ter voldoening van een opeisbare vordering van [bedrijf 2] op
de B.V.) te doen of laten plaatsvinden op een rekening die (ten tijde van die betaling(en)) (telkens) ten name stond van [bedrijf 2], in elk geval niet ten name stond van de B.V., en aldus doende die betaling(en) (telkens) te verzwijgen voor de curator:
= op of omstreeks 13 oktober 2010, een (girale) betaling groot EUR 3.427,20 (D-024 9/10) en/of
= op of omstreeks 18 oktober 2010, een (girale) betaling groot EUR 3.693,76 (D-024 10/10) en/of
= op of omstreeks 1 november 2010, een (girale) betaling groot EUR 3.168,38 (D-029) en/of
= op of omstreeks 2 november 2010, een (girale) betaling groot EUR 3.659,25 (D-029);
(art. 341 aanhef en onder a jo art. 47 Wetboek van Strafrecht)
art 341 ahf/ond a ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie vordert vrijspraak van het primair ten laste gelegde, nu verdachte niet kan worden aangemerkt als feitelijk leidinggever. Zij acht het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van bedrieglijke bankbreuk wettig en overtuigend bewezen en vordert een taakstraf voor de duur van 100 uur, subsidiair 50 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman is van mening dat bij verdachte, die ook naar zijn mening niet als feitelijk leidinggever kan worden aangemerkt, geen opzet bestond ten aanzien van hetgeen hem wordt verweten en heeft ten aanzien van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde vrijspraak bepleit.

Vrijspraak.

Bij vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 19 oktober 2010 is het faillissement van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1]) uitgesproken (D-001). In deze strafzaak zijn [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte] als verdachten aangemerkt.
[medeverdachte 1] was - indirect, via [bedrijf 2] en [bedrijf 4] - formeel bestuurder van dit bedrijf, [verdachte] was verantwoordelijk voor de boekhouding en [medeverdachte 2], die als bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 5] een aanzienlijk financieel belang had in [bedrijf 1], trad op als adviseur van [bedrijf 1] en werd, getuige de mailwisseling in het dossier, nauwgezet en tot op detailniveau betrokken bij zowel de financiële alsook de operationele gang van zaken binnen [bedrijf 1]. Zo werd hij geïnformeerd over en betrokken bij beslissingen variërend van de lichtbakreclame en incidentele betalingen van posten tot de (ontwikkeling van de) liquiditeitspositie van [bedrijf 1] in de aanloop naar het faillissement. [verdachte] heeft dienaangaande ook bevestigd dat [medeverdachte 2] voor hem een medeondernemer was omdat hij mede het beleid bepaalde alsmede indirect betrokken was bij de besluitvorming aldus dat [medeverdachte 1] voorafgaand aan te nemen besluiten in contact trad met [medeverdachte 2] (p. 516).
Kort voor en na voornoemde faillissementsdatum, te weten in de periode van 28 september 2010 tot en met 2 november 2010, zijn geldbedragen overgeboekt van de bankrekening van [bedrijf 1] naar de bankrekening van [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2]) en naar de derdengeldrekening van [bedrijf 3], zijnde het advocatenkantoor van [medeverdachte 2]. Deze overboekingen zijn onder meer gebleken uit de bankafschriften van [bedrijf 1] en die van [bedrijf 2] (D-022, D-024 en D-029). [verdachte] verrichtte feitelijk deze boekingen.
Uit de door boekhouder [verdachte] aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] per e-mail toegezonden liquiditeitsprognoses en begrotingen kan worden opgemaakt dat de financiële situatie van [bedrijf 1] reeds enkele maanden vóór die overboekingen slecht was en gezien het verloop van de liquiditeitsprognoses allengs verder afkalfde. In dit verband wijst de rechtbank ook op de verklaring van [verdachte] dat [bedrijf 1] al rond maart 2010 financieel in redelijk zwaar weer zat en het passen en meten was wat wel en niet kon worden betaald (p. 498). Op 30 augustus 2010 deelde [verdachte] per e-mail aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] mede dat ze in september zouden vastlopen en dat het misschien raadzaam was een gezamenlijke afspraak in te plannen, waarop [medeverdachte 2] liet weten dat hij een afspraak zou laten inplannen en [medeverdachte 1] liet weten dat het misschien handig was om eerst samen even te overleggen om de strategie te bepalen (D-062)
Op 6 september 2010 vond vervolgens overleg plaats ten kantore van [medeverdachte 2] waarbij werd besloten om de (sub)licentieovereenkomst tussen [bedrijf 1] als licentienemer en [bedrijf 2] als licentiegever [1] op te zeggen, welke opzegging vervolgens door [medeverdachte 2] schriftelijk is bevestigd (D-019). Ingevolge artikel 6.1 van die overeenkomst kwamen door deze opzegging vanaf dat moment de rechten uit de tot dan door [bedrijf 1] afgesloten overeenkomsten toe aan [bedrijf 2]. Verder werd besloten om de tenaamstelling van de telefoonabonnementen van [bedrijf 1] te zetten op naam van [bedrijf 2]. In de weken erna werd besloten om de bankrekening van [bedrijf 1] (waarop de debiteurenbetalingen worden ontvangen) op naam te doen stellen van [bedrijf 2] (D-065, D-066 en D-026). Op dat moment was het faillissement van [bedrijf 1] voorzienbaar voor [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte].
Verdachte heeft als boekhouder in dienst van [bedrijf 1] de in de tenlastelegging genoemde overboekingen uitgevoerd. Hij heeft dit gedaan in zijn hoedanigheid van werknemer van [bedrijf 1] en nadat hij hiertoe instructies dan wel opdracht had gekregen van zijn werkgever.
Gelet op de rol van verdachte in het geheel is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat verdachte niet kan worden aangemerkt als feitelijk leidinggever dan wel als opdrachtgever, zodat verdachte van het onder primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken.
Dan is het de vraag of verdachte als pleger dan wel als medepleger van bedrieglijke bankbreuk kan worden aangemerkt. Hiervoor is noodzakelijk dat bewezen kan worden dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de hem verweten verboden gedragingen.
Zoals reeds gezegd, heeft verdachte als werknemer in opdracht van zijn werkgever de in de tenlastelegging genoemde girale geldbedragen overgeboekt. Verdachte heeft daarbij ten opzichte van zijn leidinggevende [medeverdachte 1] aangegeven dat hij zich afvroeg of deze overboekingen wel een juiste juridische grondslag hadden, waarna hem werd medegedeeld dat deze juridische grondslag bestond (‘
Op uw vraag of dit bij mij vragen opriep, kan ik u mededelen dat dit inderdaad het geval was. In dat kader heb ik destijds opheldering gevraagd bij [medeverdachte 1]. Hierop deelde hij mij mede dat er een pandrecht gevestigd was door [bedrijf 2] op vorderingen van [bedrijf 1] en dat wij daarom niets verkeerd deden en dat dit later ook meegenomen en uitgelegd zou worden aan de curator van [bedrijf 1]’, p. 506).
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verdachte] op de juistheid van die mededeling mogen afgaan en kon van hem – als werknemer en gegeven de betrokkenheid van jurist [medeverdachte 2] – niet worden gevergd dat hij nader onderzoek deed alvorens de hem gegeven instructies uit te voeren. Gelet op dit alles is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk, ook niet in voorwaardelijke zin, de overboekingen heeft uitgevoerd ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [bedrijf 1].
De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder primair en onder subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het onder primair en onder subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.G. Vos, voorzitter,
mr. W. Schoorlemmer en mr. M. Senden, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 30 juni 2015.

Voetnoten

1.Op grond waarvan [bedrijf 1] recht had op het gebruik van het handels, woord- en beeldmerk “[medeverdachte 1]”.