ECLI:NL:RBOBR:2015:3690

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2015
Publicatiedatum
26 juni 2015
Zaaknummer
C/01/280880 / FA RK 14-3596_2
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag van de moeder afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 19 juni 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag van de moeder. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, waarbij zij benadrukt dat gezamenlijk gezag het wettelijk uitgangspunt is. De rechtbank stelt dat een kind recht heeft op gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders, en dat een wijziging van het gezag alleen kan plaatsvinden als er een onaanvaardbaar risico is voor het kind. In dit geval was het verzoek van de moeder voornamelijk gericht op het verkrijgen van onbelemmerde hulpverlening voor de minderjarige, zonder inmenging van de vader. De rechtbank oordeelt echter dat er alternatieve oplossingen zijn, zoals het verlenen van vervangende toestemming aan de moeder om beslissingen te nemen over de hulpverlening, zonder dat het gezamenlijk gezag hoeft te worden gewijzigd. De rechtbank wijst erop dat de huidige wettelijke regeling en jurisprudentie gericht zijn op het minimaliseren van inmenging in het familie- en gezinsleven. De rechtbank concludeert dat de belangen van het kind niet vereisen dat het gezag wordt gewijzigd, en dat de vader, hoewel betrokken, een stap terug moet doen om de hulpverlening voor het kind mogelijk te maken. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK OOST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/280880 / FA RK 14-3596_2
Uitspraak : 19 juni 2015
Beschikking betreffende gezag in de zaak van

[verzoekster],

wonende te [woonplaats],
advocaat mr. F.A. van den Heuvel,
tegen

[verweerder],

wonende te [woonplaats],
advocaat mr. ing. P.M.A.C. van de Laak,
partijen, ook wel aan te duiden als respectievelijk de moeder en de vader.
Deze beschikking is een vervolg op de beschikking van deze rechtbank van
30 oktober 2014, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelezen moet worden beschouwd.
De verdere procedure
Bij beschikking van 30 oktober 2014 heeft de rechtbank de raad voor de kinderbescherming verzocht onderzoek te doen naar de vraag of een wijziging van het gezamenlijk gezag in het belang van de minderjarige is.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken zoals vermeld in de beschikking van
30 oktober 2014, alsmede van de navolgende nadien ontvangen stukken:
  • het rapport van de raad voor de kinderbescherming, gedateerd 29 januari 2015, toegezonden bij brief van 30 januari 2015;
  • de brief van mr. Van den Heuvel, gedateerd 13 februari 2015;
  • een reactie, met bijlagen, op het rapport van de raad voor de kinderbescherming van mr. Van de Laak, ingekomen ter griffie op 27 februari 2015.
De zaak is opnieuw behandeld ter zitting van 19 mei 2015. Verschenen zijn partijen bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming is [vertegenwoordiger van de raad]
verschenen.
De verdere beoordeling
Ter beoordeling staat nog het verzoek van de moeder om alleen te worden belast met het gezag over de minderjarige [naam minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] (hierna: [X]).
Artikel 1:251a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of één van hen kan bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
  • er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of,
  • wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Teneinde te kunnen bepalen of er sprake is van één van de situaties als hiervoor geschetst heeft de rechtbank bij beschikking van 30 oktober 2014 de raad voor de kinderbescherming verzocht onderzoek te doen en te rapporteren op basis van de navolgende vragen:
is er een onaanvaardbaar risico dat [X] klem of verloren zou raken tussen de ouders en is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of,
is wijziging van het gezag anderszins in het belang van [X] noodzakelijk.
De raad voor de kinderbescherming (hierna; de raad) komt in zijn rapport tot de conclusie dat een wijziging van het gezamenlijk gezag in een eenhoofdig gezag in het belang van [X] is. De raad is van mening dat [X] nog steeds veel last heeft en stress ervaart van de vechtscheiding tussen haar ouders. [X] is een beschadigd en getraumatiseerd meisje en de raad heeft zorgen over haar sociaal-emotionele ontwikkeling. Voor [X] is hulpverlening geïndiceerd en [X] geeft aan dat zij die hulpverlening ook wil.
Vader lijkt mee te willen werken aan die hulpverlening. Hij voelt zich echter zodanig betrokken bij [X], dat hij zich bemoeit met de hulpverlening. [X] heeft daar last van en vader heeft onvoldoende oog voor de belangen van [X]. Hij zou een stapje terug moeten doen en [X] de ruimte moeten geven om zaken uit het verleden aan te pakken, doch hij sluit onvoldoende aan bij de behoefte en de belevingswereld van zijn kinderen.
De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op het rapport van de raad.
De moeder heeft de rechtbank laten weten het eens te zijn met het advies van de raad.
De vader is van mening dat hij niet serieus wordt genomen. De vader ziet het advies als een nieuwe poging om hem volledig buiten spel te zetten. Volgens de vader wordt door de moeder steeds weer opnieuw negatieve en misleidende informatie over hem verspreidt, waarbij hij verwijst naar correspondentie tussen de moeder en derden.
De rechtbank overweegt als volgt.
De wijziging van het gezamenlijk ouderlijk gezag in een eenhoofdig gezag is een inmenging in het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven. Aan de huidige wettelijke regeling met betrekking het ouderlijk gezag ligt ten grondslag die inmenging zo beperkt mogelijk te houden. Een kind heeft recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding van beide ouders. Het hebben van gezamenlijk ouderlijk gezag over een kind is eveneens een onderdeel van die gelijkwaardigheid. Gelijkwaardigheid verplicht echter niet tot een strikt gelijke verdeling van de zorg- en opvoeding. Ook de omstandigheid dat de communicatie tussen de ouders slecht is of in het geheel ontbreekt, brengt niet met zich mee dat het ouderlijk gezag moet worden toebedeeld aan één van de ouders. Als bij gezamenlijk gezag de beslissingen over aangelegenheden die het kind betreffen door één ouder worden genomen, is voortzetting van het gezamenlijk gezag nog steeds mogelijk. Slechts indien de ouders zodanig met elkaar omgaan dat continuering van het gezamenlijk gezag voor het kind een onaanvaardbaar risico inhoudt dat het kind klem en verloren raakt tussen de ouders en verbetering niet te verwachten is, dan wel het een wijziging anderszins in het belang van het kind is, is er reden om het gezag te wijzigen zoals volgt uit eerder genoemd artikel 1:251a BW.
De rechtbank is van oordeel dat aan dit criterium niet is voldaan, noch dat een wijziging van het gezag anderszins in het belang van [X] is. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
Naast [X] is er nog een ander minderjarig kind van partijen, Max. Noch de moeder, noch de raad achten het noodzakelijk dat ten aanzien van Max het gezag moet worden gewijzigd. Ondanks het feit dat de ouders niet met elkaar communiceren is er derhalve kennelijk geen aanleiding om te veronderstellen dat Max klem zit tussen zijn ouders of dat gezagswijziging anderszins in zijn belang wordt geacht.
Uit het onderzoek van de raad en hetgeen namens de raad ter zitting is verklaard, volgt dat de gezagswijziging hoofdzakelijk is bedoeld om een onbelemmerde hulpverlening voor [X] mogelijk te maken, in die zin dat vader zich niet met de hulpverlening zal bemoeien. Ook uit het inleidend verzoekschrift van de moeder blijkt dat de reden voor het verzoek tot gezagswijziging is gelegen in de invloed die de vader uitoefent op hulpverleners door met hen in contact te treden over de behandeling. Andere aspecten met betrekking tot de gezamenlijke gezagsuitoefening worden niet genoemd.
Op grond van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een gezagswijziging zoals door de moeder verzocht te ingrijpend is. Dit spreekt te meer omdat er in de jurisprudentie mogelijkheden zijn geschapen om het gezamenlijk gezag in stand te laten en de volledige beslissingsbevoegdheid bij één ouder te leggen. Dit kan worden gerealiseerd door te bepalen dat een ouder alle bevoegdheden die uit het ouderlijk gezag voortvloeien over de dagelijkse verzorging en opvoeding van de minderjarige delegeert aan de andere ouder voor de duur van de minderjarigheid. De voorbereidingen tot beslissingen, anders dan die van spoedeisend belang en die verder strekken dan de dagelijkse verzorging en opvoeding, zullen door de ouders gezamenlijk worden getroffen. Indien dat niet lukt neemt de andere ouder de beslissing, onverlet het recht van de ene ouder om de door andere ouder genomen beslissing in het kader van artikel 1:253a BW voor te leggen aan de rechter.
Zoals hiervoor al overwogen strekt het verzoek van de moeder niet verder dan een gezagswijziging noodzakelijk om hulpverlening voor [X] te kunnen starten. Een volledige delegatie zoals omschreven, is naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval dan ook niet strikt noodzakelijk.
Het belang van [X] vereist echter dat de vader zich in het geheel niet met de hulpverlening bemoeit, hoe zeer ook begrijpelijk is dat de vader zich betrokken voelt bij [X]. De rechtbank merkt daarbij op dat de vader ook ter zitting blijk heeft gegeven betrokken te zijn bij [X], doch niet kan inzien dat in het belang van [X] het noodzakelijk is dat hij als ouder een stap terug moet doen om die hulpverlening mogelijk te maken.
Naar het oordeel van de rechtbank past het in de lijn van voornoemde jurisprudentie en de intentie van de wetgever om de inmenging in het familie- en gezinsleven zo beperkt mogelijk te houden om een vergaande maatregel als wijziging van gezamenlijk gezag in eenhoofdig gezag slechts toe te wijzen, indien niet anderszins tot een oplossing kan worden gekomen. Een dergelijke andere oplossing is naar het oordeel van de rechtbank in de situatie van partijen voorhanden. Indien de moeder vervangende toestemming verkrijgt om, met betrekking tot de hulpverlening van [X] gericht op het verwerken van de negatieve gevolgen van de vechtscheiding tussen haar ouders, alle beslissingen zelf te nemen met uitsluiting van de vader en dat de moeder de vader na beëindiging van die hulpverlening informeert over de resultaten daarvan, wordt tegemoet gekomen aan de noodzaak voor een onbelemmerde hulpverlening aan [X].
De rechtbank is van oordeel dat het geven van vervangende toestemming een minder vergaande maatregel is dan een algehele wijziging van het gezag, terwijl het effect met betrekking tot de hulpverlening aan [X] gelijk is. De rechtbank zal derhalve dienovereenkomstig beslissen.
De proceskosten worden tussen partijen gecompenseerd zoals hierna te melden.
De beslissing
De rechtbank:
verleent de moeder vervangende toestemming om over de hulpverlening, gericht op het verwerken van de negatieve gevolgen van de vechtscheiding tussen haar ouders, aan de minderjarige [naam minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], alle beslissingen alleen te nemen met uitsluiting van de vader en hem na beëindiging hiervan over de resultaten te informeren;
wijst het verzoek van de moeder om haar alleen te belasten met het ouderlijk gezag over voornoemde minderjarige af;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.P.M. van Reijsen, rechter, tevens kinderrechter,
en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 19 juni 2015
Conc: awe
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden,binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op
andere wijze bekend is geworden.