ECLI:NL:RBOBR:2015:3682

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 juni 2015
Publicatiedatum
25 juni 2015
Zaaknummer
15_536
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank inzake geheimhoudingsplicht en Wob-verzoeken met betrekking tot individuele belastingplichtigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 29 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Financiën over de afwijzing van een verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser had verzocht om informatie over een verleende ontheffing en de daarbij behorende documenten, die betrekking hadden op zijn persoonlijke belastingaangelegenheden. De rechtbank oordeelde dat de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Invorderingswet (Iw) van toepassing was, wat betekent dat informatie over individuele belastingplichtigen niet openbaar gemaakt kan worden, tenzij er sprake is van een algemeen belang. De rechtbank stelde vast dat het verzoek van eiser om informatie over de ontheffing en de bijbehorende stukken onder de geheimhoudingsplicht viel, omdat deze informatie specifiek betrekking had op hem als individu.

De rechtbank oordeelde verder dat het verzoek om het beleid met betrekking tot de ontheffingsplicht niet kon worden herleid tot concrete personen of zaken, en dus niet onder de reikwijdte van de Wob viel. De rechtbank concludeerde dat zij onbevoegd was om te oordelen over het besluit van de staatssecretaris met betrekking tot de ontheffing van de geheimhoudingsplicht, en dat eiser in dat geval alleen een vordering bij de burgerlijke rechter kon instellen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees erop dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvond, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/536

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. T.I.P. Jeltema),
en

de staatssecretaris van Financiën, de directeur van Belastingen MKB, verweerder

(gemachtigden: mr. J.M.J.F. Jansen en mr. P.J.H. Schalkwijk).

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) afgewezen.
Bij besluit van 28 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden van beroep dateren van
18 februari 2015.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2015. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiser was samen met zijn broer [broer] erfgenaam in de nalatenschap van zijn vader, wijlen [vader]. De broer van eiser is inmiddels overleden. In de nalatenschap van wijlen eisers broer is een vereffenaar benoemd. Tussen eiser en de vereffenaar van de nalatenschap lopen juridische procedures. In een van de procedures heeft de vereffenaar vertrouwelijke stukken ingebracht, waaronder onder meer eisers IB-belastingaangifte. De vereffenaar heeft eiser verteld dat eisers privéstukken aan hem zijn verstrekt door de ontvanger van de Belastingdienst.
Op 21 augustus 2014 heeft eiser middels een klachtenbrief bij verweerder verzocht om in het kader van de Wob een afschrift te ontvangen van de aan de ontvanger verstrekte ontheffing waaruit blijkt dat alle informatie die betrekking heeft op de nalatenschap van wijlen [vader] en personen die tot de nalatenschap behoren, verstrekt mag worden aan de vereffenaar.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers verzoek afgewezen. De ontheffing van de geheimhouding is telefonisch verleend. Verweerder is niet in het bezit van een document dat ziet op de ontheffing. De Wob is daardoor niet van toepassing op de onderhavige kwestie. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aanvullend gesteld dat aan de ontheffing van de geheimhoudingsplicht op grond van artikel 67, derde lid, van de Invorderingswet (Iw) en de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) geen schriftelijk beleid ten grondslag ligt.
Eiser heeft - kort weergegeven - aangevoerd dat zijn verzoek zeer beperkt is opgevat. Als toepassing is gegeven aan de ontheffingsmogelijkheid van artikel 67, derde lid, van de Iw is er een verzoek geweest van een derde, in dit geval de vereffenaar. Gelet op de terughoudende toepassing van artikel 67, derde lid, Iw ligt het in de rede dat als ontheffing is verleend dat deze ontheffing schriftelijk is verleend. Uit de ontheffing dient te blijken wat de reikwijdte is van de ontheffing en welke stukken verstrekt mogen worden. Er dient een belangafweging plaats te vinden waarbij de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit een grote rol spelen. Alle documenten die in verband staan met het verlenen van de ontheffing dienen te worden verstrekt.
Verweerder heeft zich in het verweerschrift en ter zitting op het standpunt gesteld dat de ontheffing niet is vastgelegd in een schriftelijk stuk noch op andere wijze. Er is daarom geen document dat op grond van de Wob voor verstrekking in aanmerking kan komen. Voorts stelt verweerder dat, indien de ontheffing schriftelijk zou zijn verleend, het document niet verstrekt had mogen worden op grond van artikel 67, derde lid, Iw. Tegen een ontleende ontheffing op grond van artikel 67, derde lid, Iw staat geen beroep bij de rechtbank open op grond van artikel 8:5 Awb in samenhang met de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak.
3. De rechtbank oordeelt als volgt.
Artikel 67 Iw luidt:
1. Het is een ieder verboden hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van deze wet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan noodzakelijk is voor de uitvoering van deze wet of voor de heffing van enige rijksbelasting (geheimhoudingsplicht).
2. De geheimhoudingsplicht geldt niet indien:
a. enig wettelijk voorschrift tot de bekendmaking verplicht;
b. bij regeling van Onze Minister is bepaald dat bekendmaking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak van een bestuursorgaan;
c. bekendmaking plaatsvindt aan degene op wie de gegevens betrekking hebben voorzover deze gegevens door of namens hem zijn verstrekt.
3. In andere gevallen dan bedoeld in het tweede lid kan Onze Minister ontheffing verlenen van de geheimhoudingsplicht.
De geheimhoudingsplicht van artikel 67 Iw betreft informatie die betrekking heeft op individuele belastingplichtigen, op concrete personen of zaken. Het verzoek van eiser om informatie over de concreet verleende ontheffing en daarmee samenhangende stukken die te maken hebben met de persoon van eiser vallen onder de reikwijdte van dit artikel. Het verzoek van eiser om het beleid te verstrekken ten aanzien van de ontheffingsplicht van artikel 67 Iw, is niet te herleiden tot concrete personen of zaken, en valt er daarom niet onder. De rechtbank onderscheidt hierna de informatie betreffende de ontheffing van de geheimhoudingsplicht en de verstrekking van het beleid ten aanzien van de ontheffing van de geheimhoudingsplicht.
4. Ontheffing van de geheimhoudingsplicht
Op 1 januari 2008 is artikel 67 van de Iw gewijzigd, evenals het gelijkluidende artikel 67 van de Awr. In de Nota naar aanleiding van het verslag van de Wijziging van de Awr en van enige andere wetten, in het kader van het versterken van de fiscale rechtshandhaving en het verkorten van beslistermijnen, is het volgende opgemerkt:
"De Wob, die uitgaat van het algemene belang van openbaarheid van informatie, is echter niet bedoeld voor het verstrekken van gegevens van individuele belastingplichtigen, tenzij hiermee een algemeen belang gemoeid is. Openbaarmaking op grond van de Wob impliceert namelijk dat de gegevens openbaar zijn voor een ieder, niet alleen voor de verzoeker. Dat zal gewoonlijk niet de bedoeling zijn van belastingplichtigen die een verzoek doen om openbaarmaking van gegevens over hun eigen belastingaangelegenheden. Die belastingplichtigen zijn meer gebaat bij een verzoek om informatieverstrekking op grond van de hiervoor genoemde bepalingen van de Awb, de IW of de Wbp. Ingeval er geen wettelijke bepaling tot gegevensverstrekking verplicht, gelden voor gegevens van individuele belastingplichtigen de fiscale geheimhoudingsbepalingen. Met de voorgestelde wijziging van de ontheffingsbepalingen zijn de fiscale geheimhoudingsbepalingen meer specifiek geregeld waardoor ze voorrang hebben boven meer algemene regels van de Wob, zoals volgens de parlementaire geschiedenis van de Wob ook de bedoeling was." (Kamerstukken II 2005/06, 30 322, nr. 7, blz. 26-27).
In de memorie van toelichting op vorenbedoelde wijziging is voorts opgemerkt:
"Een effect van het feit dat de reikwijdte van het ontheffingenstelsel sterk beperkt wordt, is dat de spanning tussen de Wob en de fiscale geheimhoudingsplicht ten aanzien van gegevens van individuele belastingplichtigen naar verwachting zal verminderen. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (bestuurs)rechtspraak van de Raad van State kwam naar voren dat bij verzoeken van derden om informatie over individuele belastingplichtigen weliswaar primair de geheimhoudingsplicht van artikel 67, eerste lid, AWR geldt maar via de ontheffingsbepaling van het huidige artikel 67, tweede lid, AWR uiteindelijk toch mede de Wob van toepassing is. Volgens de Raad van State moeten bij de toepassing van de bevoegdheid om ontheffing te verlenen de maatstaven van de Wob zoveel mogelijk worden toegepast. (…) Gezien de ruime, onbeperkte ontheffingsbepaling van het huidige artikel 67, tweede lid, AWR brengt dit mee dat een afwijzing van een verzoek om ontheffing van de geheimhoudingsplicht gemotiveerd moet worden met onder meer een of meerdere uitzonderingsgronden van de Wob. Deze ontwikkeling draagt in zich dat, naarmate in de rechtspraak Wob-verzoeken geheel of gedeeltelijk worden gehonoreerd, de fiscale geheimhoudingsplicht wordt uitgehold. Afdoende anonimisering is namelijk lang niet altijd mogelijk doordat insiders regelmatig uit de omstandigheden van het geval kunnen afleiden om welke belastingplichtige het gaat. Bovendien geldt de geheimhoudingsplicht in principe ook voor geanonimiseerde gegevens. Doordat de voorgestelde ontheffingsbepaling van het derde lid van artikel 67 nog slechts een beperkt aantal verstrekkingen betreft, te weten bepaalde verstrekkingen aan belastingplichtigen zelf, verstrekkingen aan bestuursorganen die (nog) niet zijn opgenomen in de ministeriële regeling en verstrekkingen in incidentele of onvoorziene gevallen, is geen sprake meer van een ruime, onbeperkte ontheffingsbepaling die ruimte laat voor verschillende uitleg. De voorgestelde ontheffingsbepaling ziet enkel op de hiervoor genoemde situaties. De verwachting is daarom dat de toepassing van de Wob op informatie over individuele belastingplichtigen wordt uitgesloten." (Kamerstukken II 2005/06, 30 322, nr. 3, blz. 20-21).
Uit bovenstaande citaten volgt volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat met de wijziging is beoogd te voorkomen dat door toepassing van de Wob afbreuk zou kunnen worden gedaan aan de goede werking van onder meer artikel 67 van de Awr (zie onder meer de uitspraken van 14 april 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM1041 en 23 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1625).
Deze gevolgtrekking geldt naar het oordeel van de rechtbank evenzeer ten aanzien van het gelijkluidende artikel 67 van de Iw. Derhalve is artikel 67 van de Iw een bijzondere openbaarmakingsregeling met een uitputtend karakter, die prevaleert boven de Wob.
In zoverre het bestreden besluit betrekking heeft op informatie over de ontheffing is de rechtbank onbevoegd te oordelen. Dit volgt uit artikel 8:5 Awb gelezen in samenhang met de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak waarin is bepaald, behoudens uitzonderingen die hier niet ter zake doen, dat geen beroep kan worden ingesteld tegen besluiten genomen op grond van de Iw. Met inachtneming van artikel 8:71 van de Awb oordeelt de rechtbank daarom dat eiser uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan instellen.
5. Verstrekking van het beleid ten aanzien van de ontheffing
Verweerder heeft in het bestreden besluit en ter zitting aangegeven dat er ter zake geen vormvereisten zijn, er geen beleid wordt gevoerd en dat er dus ook geen document is waarin dat beleid is neergelegd.
Uit de WOB vloeit geen verplichting voort om informatie die niet is neergelegd in documenten, openbaar te maken. Uit de rechtspraak van de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2011:BU4568) blijkt wel de verplichting dat het bestuursorgaan inzichtelijk moet maken op welke wijze het bestuursorgaan naar de betreffende documenten heeft gezocht. Ter zitting heeft verweerder uiteengezet dat is nagevraagd of er beleid wordt gevoerd ten aanzien van de ontheffing van de geheimhoudingsplicht en wie daarvoor benaderd is. Verweerder heeft uitgelegd dat de vraag of er ontheffing verleend wordt puur wordt beoordeeld aan de hand van de individuele omstandigheden van het geval. Aldus heeft verweerder aan deze verplichting voldaan. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, er wel een document is waarin het beleid is neergelegd.
Het beroep tegen de weigering informatie over het beleid te openbaren is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank is onbevoegd kennis te nemen van het bij haar ingestelde beroep voor zover dat ziet op het besluit over de ontheffing van de geheimhoudingsplicht
Het beroep tegen het besluit over het verstrekken van het beleid ten aanzien de geheimhoudingsplicht is ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L.W.M. Viering, rechter, in aanwezigheid van B.C.T. Rabou-Coort LLB, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.