ECLI:NL:RBOBR:2015:3669

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 juni 2015
Publicatiedatum
25 juni 2015
Zaaknummer
01/879181-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met geweld in vereniging en het voorhanden hebben van hennep

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 26 juni 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een ripdeal in Helmond op 16 april 2013. De verdachte werd beschuldigd van diefstal met geweld in vereniging en het voorhanden hebben van hennep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen een gewelddadige overval had gepleegd waarbij slachtoffers onder bedreiging van een vuurwapen werden gedwongen om hennep af te geven. Tijdens de overval werd er geschoten, wat leidde tot ernstig letsel bij een van de slachtoffers. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zeven jaar op, waarbij ook schadevergoeding aan de slachtoffers werd bevolen. De rechtbank constateerde dat er sprake was van onherstelbaar vormverzuim met betrekking tot het vernietigen van DNA-sporen, maar oordeelde dat dit niet leidde tot bewijsuitsluiting. De rechtbank vond voldoende bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten, mede op basis van getuigenverklaringen en forensisch bewijs. De verdachte werd ook verantwoordelijk gehouden voor het voorhanden hebben van een aanzienlijke hoeveelheid hennep, wat in strijd is met de Opiumwet. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/879181-14
Datum uitspraak: 26 juni 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1993],
wonende te [adres 1].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 juni 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 mei 2014.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 12 juni 2015 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 16 april 2013 te Helmond, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (in/uit pand [adres 2]) een of meer hoeveelheid/hoeveelheden (soft)drugs, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of diens mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) (zakelijk weergegeven) uit: - het ten overstaan van (een of meer van) genoemde perso(o)n(en) trekken van een pistool, althans een vuurwapen, en/of dat pistool, althans vuurwapen, richten en/of gericht houden op genoemde [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] en/of
- het drukken en/of gedrukt houden van (de loop van) een pistool, althans een vuurwapen, tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of het daarbij, althans vervolgens, roepen van de woorden: "Geld, geld" en/of "wiet, wiet" en/of "stil blijven staan, niet bewegen", althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- het slaan en/of ten val brengen van die [slachtoffer 1] en/of het met een pistool, althans een vuurwapen, schieten op het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
- het met een pistool, althans een vuurwapen, schieten in de richting van genoemde [slachtoffer 4], en/of
- het slaan en/of schoppen van die [slachtoffer 2], zulks terwijl het plegen van voormeld feit zwaar lichamelijk letsel voor genoemde [slachtoffer 1], te weten (een) schotverwonding(en) en/of darmletsel en/of een breuk van de 4e lendenwervel, ten gevolg heeft gehad;
2. hij op of omstreeks 29 april 2014 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad -(in perceel [adres 1]) een hoeveelheid van (in totaal) 1234 gram of daaromtrent, en/of -(in perceel [adres 3]) een hoeveelheid van (in totaal) 1784 gram of daaromtrent,
in elk geval (telkens) (een) hoeveelheid/hoeveelheden van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 aangevoerd, dat hij van de vader van verdachte heeft vernomen dat de zus van verdachte voor dit feit, voor zover dit betrekking heeft op de in het pand [adres 3] te 's-Hertogenbosch aangetroffen hennep, reeds een geldboete zou zijn opgelegd. Gelet hierop heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte voor dit feit.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgt.
De rechtbank verstaat het verweer van de raadsman als te zijn gestoeld op het bepaalde in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht. Een dergelijke situatie doet zich hier naar het oordeel van de rechtbank niet voor. Een vervolging van de zus van verdachte – zo al aannemelijk geworden – staat immers niet in de weg aan een vervolging van verdachte voor hetzelfde feit. Reeds daarom wordt het verweer verworpen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn ook geen overige omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan derhalve worden ontvangen in de vervolging.
Voorts zijn er zijn geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs. [1]
Inleiding.
Op 16 april 2013 om 20.18 uur werd via het alarmnummer 112 een melding gedaan, dat in de woning aan de [adres 2] te Helmond een persoon in zijn rug zou zijn geschoten. [2]
In deze woning is woonachtig [slachtoffer 5]. De neergeschoten persoon betreft [slachtoffer 1]. Er werd bij hem een schotwond door de buik geconstateerd (inschot op rechterachterzijde rug, uitschot op linkerachterzijde rug), een breuk van de 4e lendenwervel, darmletsel (perforatie dikke darm; rechter deel dikke darm en stukje dunne darm verwijderd bij operatie) en een wond op het hoofd. [3] In de woning waren ten tijde van de aankomst van de politie naast [slachtoffer 1] onder meer aanwezig [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2]. [4] Het zou hier gaan om een zogenaamde ripdeal. [5]
De daders, drie Marokkanen, zouden zijn gevlucht met een grijze Peugeot. [6]
Het vorenstaande is op de tenlastelegging onder feit 1 ten laste gelegd als – kort gezegd – diefstal met geweld in vereniging gepleegd. Tevens wordt verdachte onder feit 2 verweten dat hij op 29 april 2014 in de panden [adres 1] en [adres 3], beiden te 's-Hertogenbosch, een hoeveelheid hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 vrijspraak bepleit. Ten aanzien van feit 2 heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de in het pand aan de [adres 1] te 's-Hertogenbosch op de slaapkamer van verdachte aangetroffen plastic tas met 1074,8 bruto gram hennep. Hij heeft vrijspraak bepleit voor het overige onder feit 2 ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank.

Feit 1

De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte als één van de drie Marokkanen betrokken is geweest bij de diefstal van softdrugs met geweld in vereniging (ripdeal). De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het navolgende.
i.
Algemene lijn aanloop incident en de gebeurtenissen tijdens en na de hennepdeal op 16 april 2013 in de [adres 2] te Helmond.
De personen die betrokken zijn in de aanloop naar het feit, of zelf in de woning aanwezig waren ten tijde daarvan, hebben allemaal meerdere verklaringen afgelegd, een aantal keer bij de politie maar ook bij de rechter-commissaris. Het gaat dan om de verklaringen van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 3], [slachtoffer 6], [slachtoffer 2], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4]. Uit die verklaringen kan de volgende algemene lijn worden ontwaard.
Ene [naam 1] vroeg aan [slachtoffer 6] of hij een kilo weed kon regelen. [naam 1] is zijn dealer. [slachtoffer 6] kon die kilo niet leveren en daarom belde hij [slachtoffer 3] op. [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6] hebben elkaar vervolgens ontmoet en zijn op zondag 14 april 2013 naar de woning van [slachtoffer 5] gereden. Ze gingen naar die woning toe, omdat ze [slachtoffer 2] nodig hadden voor de weed. [slachtoffer 2] is een vriend van [slachtoffer 5]. Ze hebben [slachtoffer 2] een bericht gestuurd en [slachtoffer 2] is vervolgens die avond ook naar de woning van [slachtoffer 5] gekomen. Het lukte [slachtoffer 2] echter niet om de weed te regelen. [slachtoffer 3] heeft vervolgens [slachtoffer 1] gebeld met de vraag of hij een kilo weed kon regelen. [slachtoffer 1] heeft vervolgens [slachtoffer 4] gebeld en deze kon wel een kilo weed regelen. Daarna heeft [slachtoffer 1] [slachtoffer 5] of [slachtoffer 3] gebeld met het bericht dat hij die kilo kon regelen. [7]
Er moest eerst een tester worden geleverd, kennelijk om de kwaliteit van de weed te kunnen testen. [slachtoffer 6] zou [slachtoffer 3] op zondag al hebben gevraagd om een tester. [slachtoffer 4] heeft een “voorbeeld eraf gehaald” en aan [slachtoffer 1] meegegeven. Op maandag 15 april 2013 is [slachtoffer 1] op verzoek van [slachtoffer 5] naar hem toe gegaan om een gram wiet af te geven om deze te laten testen door de kopers. [slachtoffer 5] en [slachtoffer 3] waren toen in de woning. [slachtoffer 2] was er ook. [8]
Rond 22:00 uur zijn twee Marokkaanse mannen naar de woning van [slachtoffer 5] gekomen. [slachtoffer 3] heeft hun de tester gegeven. Het waren twee van de drie Marokkanen die op de dag van de schietpartij er ook waren. Kennelijk was alles in orde, want de volgende dag 16 april 2013 vond de daadwerkelijke deal plaats. [9]
De deal zou om 18:00 uur plaatsvinden. De Marokkanen kwamen tussen 19:00 uur en 19:15 uur en ze waren met z’n drieën. [slachtoffer 1] was er nog niet, dus werd hij gebeld met de vraag hoe laat hij er zou zijn. [slachtoffer 5] en zijn vrouw [persoon 1] hadden, iets na 19:00 uur en kort voor de komst van de Marokkanen, de woning verlaten om naar het ziekenhuis te gaan. [slachtoffer 5] stapte toen per ongeluk niet in zijn eigen auto, maar in een grijze Peugeot 106.
Toen hij vervolgens naar zijn eigen auto liep, zag hij drie jongens van Marokkaanse afkomst lopen. Die liepen in de richting van zijn woning. [10]
Rond 20:00 uur à 20:15 uur werd er aangebeld. [slachtoffer 3] deed de deur open. [slachtoffer 1] kwam samen met [slachtoffer 4] de woning binnen. Zij hebben de tas met weed bij zich. [11]
De zaak met weed werd op tafel gelegd. Er werd gevraagd om een schaar of mes en [slachtoffer 3] haalde uit de keuken een mesje, waarmee de zak werd opengesneden. Twee van de Marokkanen voelden in de zak. Door een van de Marokkanen werd gezegd dat ook onder in de zak moest worden gevoeld. [12]
Toen pakte één van de Marokkanen een vuurwapen en richtte dat op het hoofd van [slachtoffer 1]. Er werd geroepen: “Geld! Geld! Wiet! Wiet!” en “Stil blijven staan, niet bewegen”. Vervolgens werd het vuurwapen op [slachtoffer 4] gericht en weer terug naar [slachtoffer 1]. [slachtoffer 4] vluchtte vervolgens via de keuken naar buiten en over de schutting heen. Onderweg hoorde hij een schot afgaan. Dat schot ging binnen af tijdens een worsteling tussen [slachtoffer 1] en (een of meer van) de Marokkanen, waarbij hij ook werd geslagen. [slachtoffer 1] werd door het schot geraakt. Hij belandde op de grond. [slachtoffer 2] verklaart nog mishandeld te zijn door (een van de) drie Marokkanen bij de deur. Er zou op hem ingeslagen zijn. De drie Marokkanen vluchtten daarna naar buiten met medeneming van de zaak weed. [13]
Buiten troffen [slachtoffer 4] en de Marokkanen elkaar wederom. De Marokkanen stonden toen bij de auto. [slachtoffer 4] verklaart daarover dat een van de Marokkanen bij de auto stond, hem zag aankomen, zijn pistool over het dak van de auto heen trok en een schot loste. Ook [slachtoffer 3], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verklaren later buiten nog een schot te hebben gehoord. Een buurtbewoner, [getuige 1], wonende [adres 4], is getuige van het voorval buiten en heeft het over 3 jongens die de woning aan de [adres 2] verlieten en een zwarte zak bij zich hadden, en een blonde jongen die vervolgens door één van de drie jongens werd beschoten. [14]
Op enig moment na het schietincident ging de telefoon van [slachtoffer 2] af in het bijzijn van de inmiddels ter plaatse gekomen politie. Op het scherm stond de naam ‘[naam 2].’ en een 06-nummer ([telefoonnummer 1]). [slachtoffer 2] zei letterlijk: “dit is de dader, nu belt hij al”. [15]
Forensisch onderzoek op de plaats delict [adres 2] en in de woning [adres 5].
Naar aanleiding van het schietincident werd op 16 april 2013 een forensisch onderzoek naar sporen verricht. In de woonkamer werd een henneptop aangetroffen. Deze werd bemonsterd en voorzien van SIN nummer AAEL2542NL. Tevens werd een beschadigde tafel aangetroffen. Er werden verschillende houtsplinters gezien die vermoedelijk waren ontstaan door een schotbeschadiging. Boven deze schotbeschadiging werd een schotbeschadiging in het systeemplafond aangetroffen. Ongeveer onder deze schotbeschadiging werd een kogelpunt aangetroffen. Deze kogelpunt werd veiliggesteld onder SIN AAEL2541NL. Nabij een kinderstoel werd een huls aangetroffen, met als indruk op de hulsbodem “Geco 9mm para”. Deze huls werd veiliggesteld onder SIN AAEL2525NL. De aangetroffen huls kwam qua kaliber overeen met de aangetroffen kogelpunt. [16]
In de woning [adres 5] was de vitrage ter hoogte van een inschotopening beschadigd. In de vitrage werd een manteldeel aangetroffen. Dit manteldeel werd veiliggesteld onder SIN nummer AAEX9406NL. Op de vensterbank werd nog een loodprop gevonden, die onder SIN nummer AAEX9409NL werd veiliggesteld. Nabij een schilderij werd een manteldeel aangetroffen, dat kreeg SIN nummer AAEX9407NL. De kogel was kennelijk van buiten naar binnen geschoten. [17]
Forensisch onderzoek aan de pet.
[slachtoffer 5] heeft verklaard dat volgens hem twee van de drie Marokkanen dezelfde petjes droegen. Volgens [slachtoffer 3] had dader 2 op dinsdag (16 april 2013) of maandag (15 april 2013) een petje op. Ook volgens [slachtoffer 1] droeg de schutter een baseball-petje. [18]
Door [slachtoffer 1] is aan de Forensisch Technische Ondersteuning van de politie (FTO) een pet overhandigd die mogelijk afkomstig was van een van de daders. Deze pet zou [slachtoffer 1] van zijn broer [persoon 2] hebben ontvangen, die op zijn beurt deze van de vader van [slachtoffer 5], [persoon 3], had ontvangen. [slachtoffer 5] had deze pet in zijn woning gevonden. [19]
De aangetroffen pet is vervolgens veiliggesteld. Het betreft een zwart gekleurde pet van het merk Gucci. Aan de binnenzijde van de pet aan de zijde van de voorkant heeft vervolgens bemonstering plaatsgevonden. Het monster kreeg het SIN nummer AAFV2690NL toebedeeld. [20]
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft dit monster onderworpen aan DNA-onderzoek en de resultaten van zijn onderzoek in een tweetal rapporten neergelegd.
Uit het NFI-rapport van 19 juni 2013 volgt dat de bemonstering AAFV2609NL#1 een DNA-mengprofiel van minimaal 3 personen bevat, waarvan minimaal één man. Het ging om een relatief grote hoeveelheid celmateriaal in de bemonstering. Deze combinatie van afgeleide DNA-kenmerken is vergeleken met de Nederlandse DNA-databank. Hierbij is een match gevonden met het DNA-profiel van [medeverdachte 1] (REJ333). [21]
Het NFI-rapport van 21 maart 2014 bevat een evaluatie van de wetenschappelijke bewijswaarde van hiervoor genoemde bevindingen. Uit dit rapport volgt dat hypothese I dat de bemonstering AAFV2609NL#1 celmateriaal bevat van [medeverdachte 1] en twee of drie willekeurige onbekende personen (niet verwant aan elkaar en niet aan [medeverdachte 1]) extreem veel waarschijnlijker is (>1.000.000) dan hypothese II dat deze bemonstering celmateriaal bevat van drie of vier willekeurige onbekende personen (niet verwant aan elkaar of aan [medeverdachte 1]). [22]
Onderzoeken naar aanleiding van het aantreffen van de grijze Peugeot 106.
Naar aanleiding van de verklaringen van getuigen over een grijze Peugeot, klein model, type 106, waarmee de daders van de schietpartij waren vertrokken en de DNA-match met [medeverdachte 1] ten aanzien van de pet, werd er verder onderzoek gedaan in deze richting.
Intern onderzoek (raadplegen bedrijfsprocessensysteem) leerde dat:
- op 25 februari 2013, omstreeks 04.30 uur, [medeverdachte 1] als een van drie inzittenden werd gecontroleerd in een personenauto merk Peugeot, type 106, kleur grijs met [kenteken 1];
- dit voertuig op naam stond van [persoon 4], de zus van [medeverdachte 1];
- zij aangifte had gedaan van diefstal van de Peugeot tussen 16 en 17 april 2013;
- de Peugeot op 29 april 2013 in Kessel (Limburg) werd teruggevonden. [23]
Er is daarna onderzoek verricht aan het voertuig, waaruit bleek dat:
  • er geen braaksporen waren;
  • er hennepresten op de achterbank lagen;
  • er op de bestuurdersstoel een huls werd aangetroffen van merk GECO, kaliber 9 mm Para; die werd veiliggesteld onder SIN nummer AAFK4825NL;
  • in het zekeringenvakje een patroon werd aangetroffen van het merk GECO, kaliber 9mm Para; die werd veiliggesteld onder SIN nummer AAGF1811NL;
  • er drie sigarettenpeuken werden aangetroffen; deze kregen SIN nummers AAFK4824NL, AAFK4823NL en AAFK4822NL.
Bij de teruggave van haar auto verklaarde [persoon 4] dat haar broertje (rechtbank: [medeverdachte 1]) vaak gebruik maakt van de auto. [25]
Het NFI heeft vervolgens onderzoek gedaan aan de aangetroffen sigarettenpeuken.
Het NFI-rapport van 30 mei 2013 houdt in dat verband in dat van de sigarettenpeuk met nummer AAFK4824NL een DNA-profiel werd verkregen, dat een match had met het DNA-profiel van [verdachte] (DNA-profiel cluster 15540 dat opgenomen was in de DNA-databank). [26]
In het NFI-rapport van 12 mei 2015 is gerelateerd dat van de sigarettenpeuk met nummer AAFK4822NL#01 een DNA-profiel is verkregen van minimaal twee personen, te weten [medeverdachte 1] en minimaal één onbekende persoon. De bevindingen van dit vergelijkend DNA-onderzoek zijn meer dan een miljoen keer waarschijnlijker als hypothese I, dat de bemonstering celmateriaal bevat van [medeverdachte 1] en een willekeurige onbekende derde juist is, dan als hypothese II, dat de bemonstering celmateriaal bevat van twee willekeurige onbekende personen, juist is. [27]
Verder is van de sigarettenpeuk met nummer AAFK2823NL#01 een DNA-hoofdprofiel verkregen dat matcht met dat van [verdachte]; de matchkans is kleiner dan 1 op 1 miljard; er waren ook nog DNA-nevenkenmerken van [medeverdachte 1] (matchkans niet berekend). [28]
Verweer raadsman met betrekking tot bewijsuitsluiting van DNA-onderzoeksresultaten.
De raadsman heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat er in het voorbereidend onderzoek een onherstelbaar vormverzuim is begaan als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Op 26 juni 2013 is door het openbaar ministerie aan het NFI opdracht gegeven om het DNA-spoor SIN AAFK4824NL te vernietigen. Nu verdachte eerst op 29 april 2014 is aangehouden en daarna bekend is geworden met het aanvankelijke DNA-spoor, heeft verdachte nimmer gebruik kunnen maken van zijn recht op tegenonderzoek. Een dergelijk tegenonderzoek is onmogelijk geworden. Er is daarom tevens sprake van schending van het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM. Een en ander dient naar de opvatting van de verdediging tot bewijsuitsluiting te leiden.
Ook de resultaten van het DNA-onderzoek van reeds genoemd NFI-rapport van 12 mei 2015 kunnen in de visie van de raadsman niet voor het bewijs worden gebezigd. Omdat het verkregen DNA-hoofdprofiel is verkregen nadat een eerdere sigarettenpeuk een match op verdachte gaf (waarbij vormen onherstelbaar zijn verzuimd) heeft men uiteindelijk een nader DNA-onderzoek uitgevoerd. Daarmee zijn het
fruits of the poisonous treegeworden.
Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Onder verwijzing naar artikel 151a, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering in verbinding met artikel 13 van het besluit DNA-onderzoeken in strafzaken moet worden vooropgesteld dat het celmateriaal veiliggesteld onder AAFK4824NL in beginsel bewaard had moeten worden, teneinde later een eventueel (nader) (tegen)onderzoek mogelijk te kunnen maken. Het staat op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van het strafdossier (p. 1070) vast dat geen gevolg gegeven is aan dit voorschrift, dat op 26 juni 2013 door het openbaar ministerie aan het NFI ten onrechte de opdracht is gegeven om het speekselspoor op de sigarettenpeuk met SIN nummer AAFK4824NL te vernietigen in verband met ‘oplegging’ van de zaak en dat de verdediging door de vernietiging van het spoor gedurende het vooronderzoek noch het eindonderzoek in deze zaak in staat is geweest om een tegenonderzoek te doen verrichten.
Een en ander betekent dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De wet verbindt aan dit vormverzuim geen gevolgen. In zo een geval ligt ter beoordeling van de rechtbank voor de vraag of aan het vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Daarbij moet rekening worden gehouden met de in het tweede lid van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd. De eerste factor is "het belang dat het geschonden voorschrift dient". De tweede factor is "de ernst van het verzuim". Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. De derde factor is "het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt". Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
Bewijsuitsluiting, zoals door de verdediging verzocht, kan als op grond van artikel 359a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering voorzien rechtsgevolg uitsluitend aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen, en komt slechts in aanmerking indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Bij de vraag of bewijsuitsluiting het rechtsgevolg zou moeten zijn, komt – naast andere beoordelingsaspecten die te dezen niet aan de orde zijn – voorts betekenis toe aan de vaststelling of en zo ja in hoeverre door het verzuim aan het bij artikel 6 EVRM gewaarborgde recht van de verdachte op een eerlijk proces is tekortgedaan. Toepassing van bewijsuitsluiting kan dan noodzakelijk zijn ter verzekering van het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
Het hiervoor weergegeven beslissingsstramien brengt de rechtbank tot de volgende beoordeling.
Aan een deugdelijk uitgevoerd DNA-onderzoek pleegt een grote overtuigingskracht te worden toegekend. Het resultaat van zo'n onderzoek kan de verdachte niet alleen belasten maar ook ontlasten. Daarmee is het belang van het voorschrift, dat na afloop van een DNA-onderzoek zoveel celmateriaal als noodzakelijk is voor een eventueel later te verrichten nader (tegen)onderzoek wordt bewaard, gegeven. Dat belang doet zich steeds meer gelden naar gelang het resultaat van het DNA-onderzoek in belastende zin doorslaggevender in de zaak tegen de verdachte wordt en minder naar gelang er meer en ander belastend bewijsmateriaal voorhanden komt. In deze zaak is het resultaat van het DNA-onderzoek aan het vernietigde spoor niet het enige en evenmin het doorslaggevende bewijsmiddel en is er ander bewijsmateriaal voorhanden waaruit het daderschap van de verdachte kan worden gedestilleerd.
De ernst van het verzuim schuilt hierin dat zijdens de opsporingsautoriteiten prematuur en te lichtvaardig aan het onderzoeksinstituut (het NFI) de opdracht is gegeven het celmateriaal te vernietigen, terwijl daar ten tijde van het geven van die opdracht geen goede redenen voor waren; in ieder geval gaf de stand van het opsporingsonderzoek toentertijd voor een vernietiging geen aanleiding. Goede redenen waarom het celmateriaal moest worden vernietigd zijn door het openbaar ministerie ter terechtzitting niet aangevoerd en ook overigens niet uit het strafdossier gebleken.
Wat betreft het nadeel dat door het verzuim aan de verdediging is toegebracht, wordt het volgende overwogen. Het enkele feit dat onderzoeksmateriaal niet meer beschikbaar is voor nader (tegen)onderzoek, betekent niet zonder meer dat daardoor rechtens te respecteren nadeel aan de verdediging is berokkend en evenmin dat niet langer van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM kan worden gesproken. Bij de vraag of sprake is van een schending van artikel 6 EVRM gaat het immers om de beoordeling van de procedure in zijn geheel, inclusief de manier van bewijsvoering. Of sprake is van een dergelijke schending hangt dus af van de vraag in hoeverre de verdediging de onderzoeksresultaten heeft kunnen toetsen en betwisten; het in artikel 6 EVRM besloten liggende beginsel van “equality of arms”. Voor het eerlijk verloop van het proces is in hoofdzaak vereist dat de verdediging adequaat aan de procedure voor de rechter kan deelnemen. Dat toetsen en betwisten kan op twee manieren: de verdediging kan de validiteit van het resultaat van het DNA-onderzoek aanvechten ofwel de verdediging kan voor het aantreffen van het belastende DNA-materiaal een (alternatieve) verklaring dan daderschap van de verdachte aanvoeren.
Van de zijde van de verdediging is niet aangevoerd dat en waarom het ontbreken van het onderzoeksmateriaal en de mogelijkheid van een tegenonderzoek er in dit geval toe leidt dat de verdachte zich niet behoorlijk tegen de tenlastelegging kan verdedigen, terwijl dat ook niet direct valt in te zien. De rechtbank neemt daarbij in ogenschouw dat de verdediging geen concrete omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan getwijfeld moet worden aan de deugdelijkheid van het verrichte DNA-onderzoek en de betrouwbaarheid van het daaruit verkregen onderzoeksresultaat. Dergelijke omstandigheden zijn evenmin uit het strafdossier naar voren gekomen. In dat licht bezien verdient het opmerking dat de verdediging tot op de dag van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen de verdachte nimmer daadwerkelijk om een tegenonderzoek heeft verzocht. Evenmin heeft de verdediging om het verhoor verzocht van de deskundige die het DNA-onderzoek heeft verricht teneinde deze omtrent de gang van zaken bij het onderzoek, omtrent de betekenis van het onderzoeksresultaat of omtrent de door haar zelf in de pleitnota nader geformuleerde punten nader te ondervragen.
Bovendien heeft de verdediging voldoende gelegenheid gehad om tegen de onderzoeksresultaten in te brengen wat zij van belang acht. Zo heeft de verdediging onder meer aangevoerd dat verdachte – gezien de resultaten van het DNA-onderzoek ten aanzien van spoor AAFK4824NL – weliswaar mogelijk ooit in de Peugeot 106 zou kunnen hebben gezeten, maar niet op 16 april 2013.
Ten slotte stelt de rechtbank – in het kader van de eerlijkheid van de procesvoering en de vraag of de verdachte door het verzuim daadwerkelijk nadeel is toegebracht – vast dat het resultaat van het DNA-onderzoek aan het gewraakte spoor in de zaak tegen de verdachte niet van doorslaggevende betekenis is en dat de rechtbank het daderschap van de verdachte tevens op andere bewijsmiddelen baseert.
De hiervoor beschreven weging en waardering van de in aanmerking te nemen beoordelingsfactoren brengt de rechtbank tot de slotsom dat weliswaar sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, maar dat hier niet de consequentie van bewijsuitsluiting behoeft te worden verbonden. De rechtbank zal, vooral gelet op het beperkte nadeel van het verzuim, in deze zaak volstaan met de constatering dat een vormverzuim is begaan.
Nadat het spoor AAFK4824NL was vernietigd, heeft vervolgens in een later stadium van het opsporingsonderzoek DNA-onderzoek plaatsgevonden ten aanzien van speekselsporen op de twee in de Peugeot 106 aangetroffen andere sigarettenpeuken (AAFK4822NL en AAFK4823NL). Deze DNA-sporen zijn vervolgens vergeleken met het DNA-profiel van de verdachte zoals dat was opgeslagen in de DNA-databank. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, vermag de rechtbank niet in te zien waarom die onderzoeksresultaten als onrechtmatig dienen te worden beschouwd. Er is slechts sprake geweest van DNA-onderzoeken ten aanzien van andere aangetroffen biologische sporen (‘doorrechercheren’) zonder dat hier op enige wijze het resultaat van het DNA-onderzoek aan het vernietigde spoor aan ten grondslag heeft gelegen. Hier is dus evenmin sprake van een situatie die bewijsuitsluiting wettigt.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Vergelijkend munitieonderzoek [adres 2] en grijze Peugeot 106.
Het NFI heeft een vergelijkend munitieonderzoek gedaan dat ziet op de aangetroffen huls in de woning (AAEL2525NL) en de aangetroffen huls in de Peugeot 106 (AAFK4825NL).
De conclusie van het NFI is dat de bevindingen van het vergelijkend onderzoek zeer veel waarschijnlijker zijn wanneer hypothese I, dat de hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen, juist is, dan wanneer hypothese II, dat de hulzen zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken, juist is. [29]
Het NFI heeft verder geconcludeerd dat de hulzen vermoedelijk zijn verschoten met een semi-automatisch werkend pistool van het kaliber 9mm Parabellum, merk Zastava. [30]
De politie ziet hierin een verklaring voor het feit dat er twee keer geschoten is op de plaats delict, maar dat slechts één patroonhuls is teruggevonden. [31]
Onderzoek naar de historische verkeersgegevens van telefoonnummer [telefoonnummer 1].
[slachtoffer 6] verklaart dat het telefoonnummer van [naam 1] eindigt op [nummer] [32] en [slachtoffer 2] verklaart dat het nummer [telefoonnummer 1] aan [naam 1] (opgeslagen als ‘[naam 2]’) toebehoort en wijst deze persoon aan als een van de daders van de schietpartij/ripdeal. [33]
De politie heeft vervolgens de historische verkeersgegevens van dat telefoonnummer opgevraagd en het resultaat van dat onderzoek is neergelegd in een proces-verbaal onderzoek telecommunicatie. Uit dit onderzoek kan het volgende worden afgeleid. Het [telefoonnummer 1] was van 19 oktober 2012 tot en met 16 april 2013 actief en daarna niet meer. Het telefoonnummer had op 15 april 2013 te 18:12 uur gedurende 110 seconden contact met het telefoonnummer in gebruik bij [slachtoffer 3] ([telefoonnummer 2]). Op 15 en 16 april 2013 was er alleen contact met het telefoonnummer in gebruik bij [slachtoffer 2] ([telefoonnummer 3]). [34]
Het voorgaande bevestigt de verklaringen dat het contact tussen de kopers en de verkopers via het telefoonnummer van [slachtoffer 2] is verlopen.
Uit onderzoek van de mastgegevens is gebleken dat de telefoon met [telefoonnummer 1]:
  • veruit het vaakst op de zendmast 54203 bij perceel [adres 6] te 's-Hertogenbosch aanstraalde;
  • op 15 april 2013 te 22:35 uur en 22:37 uur aanstraalde op zendmasten te Helmond, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank aansluit bij de verklaring van [slachtoffer 3] dat op 15 april rond 22:00 uur op de [adres 2] te Helmond een tester werd opgehaald door twee Marokkanen;
  • op 16 april rond het tijdstip van de schietpartij (19:24 uur en 19:58 uur) zendmasten te Helmond aanstraalde in de nabijheid van [adres 2] (700 meter), hetgeen naar het oordeel van de rechtbank lijkt te corresponderen met het aanstralen van zendmasten door de telefoon van [slachtoffer 3] op momenten waarvan het vast lijkt te staan dat hij op die momenten zich bevond in de woning [adres 2] te Helmond op 16 april 2013;
  • op 16 april 2013 om 20:33 uur een mast in Eindhoven aanstraalt en dit tevens de laatste oproep is die met het nummer is gedaan die naar het nummer van [slachtoffer 2], hetgeen naar het oordeel van de rechtbank lijkt te sporen met de verklaring van [slachtoffer 2] dat hij een oproep van naar zijn zeggen de dader kreeg na afloop van de schietpartij;
  • op overige momenten in de bevraagde periode (8 oktober 2012 tot en met 8 oktober 2013) geen masten in Helmond aanstraalt.
ARS-gegevens grijze Peugeot 106 met [kenteken 1].
Van de grijze Peugeot 106 met [kenteken 1] zijn gegevens opgevraagd bij ARS, opdat de route van deze auto op 15 april 2013 (het ophalen van de tester) en 16 april 2013 (de ripdeal) kon worden gereconstrueerd.
Gebleken is dat de bestuurder van het voertuig [kenteken 1] op 15 april 2013 tussen 21:59 uur en 22:31 uur vanuit 's-Hertogenbosch via Eindhoven naar Helmond reed, in Eindhoven de afslag naar de A50 in de richting Nijmegen nam, waarna werd gekeerd, en vanaf 22:48 uur vanuit Helmond wederom richting Eindhoven reed (23:00 uur; industrieterrein Ekkersrijt). [36]
Bij het vergelijken van deze gegevens met de verkeersgegevens van de telefoonaansluiting [telefoonnummer 1] blijkt dat de verplaatsing van het voertuig nagenoeg gelijk loopt met de verplaatsing van het telefoontoestel met [telefoonnummer 1]. [37]
De bestuurder van het voertuig vertrok op 16 april 2013 tussen 18:47 uur en 19:17 uur uit 's-Hertogenbosch en reed langs de Zuid Willemsvaart, de N279, via Veghel richting Helmond. Vanaf 20:21 uur vertrok hij weer uit Helmond in de richting van Eindhoven (20:37 uur). Vanaf 20:21 uur reed hij vanuit Helmond, A270, naar Eindhoven, Leenderweg, aansluiting A2/A67 (20:37 uur) [zowel de A2 als de A67 is rijrichting Kessel, waar het voertuig werd achtergelaten]. [38]
Bij het vergelijken van deze gegevens met de verkeersgegevens voornoemd van de telefoonaansluiting [telefoonnummer 1] bleek ook nu dat de verplaatsing van het voertuig nagenoeg gelijk loopt met de verplaatsing van genoemd telefoontoestel met aansluiting [telefoonnummer 1]. [39]
Uit gegevens van het verkeershandhavingsteam bleek dat een Peugeot, type 107 [de rechtbank beschouwt dit als een kennelijke verschrijving en leest: Peugeot 106], accent 1.1, kleur grijs, [kenteken 1], op 16 april 2013, omstreeks 20.29 uur, op de Hugo van der Goeslaan te Eindhoven een rood verkeerslicht heeft genegeerd. Deze constatering komt exact overeen voor wat betreft het tijdstip en de plaats met de gegevens van ARS en telecom. [40]
Na de pleegdatum werd het [kenteken 1] kennelijk nog in totaal driemaal geregistreerd door camera’s van ARS, te weten op 17 april 2013 te Esbeek, op 26 april 2013 te Sprang-Capelle en op 29 april 2013 te Veghel. Weliswaar heeft de rechtbank voor deze drie registraties in het dossier geen verklaring aangetroffen, maar naar haar oordeel doet dit niets af aan de betrouwbaarheid van de overige ARS-registraties van het kenteken. De drie registraties staan in beginsel op zichzelf. De andere registraties zijn opeenvolgende treffers op een na onderzoek vastgestelde route. Daarbij komt nog, zoals ook de officier van justitie ter terechtzitting heeft aangevoerd, dat het voertuig bij aantreffen reeds bijna twee weken geparkeerd stond op het Veersepad te Kessel en dat op er boven op het voertuig mosachtige aanslag werd aangetroffen, vermoedelijk afkomstig van de boom waaronder de auto geparkeerd stond. Volgens de verbalisant die de auto aantrof stond het voertuig er kennelijk al geruime tijd. [41]
Onderzoek naar overeenkomstige telefoonnummers aan de hand van een vergelijking met de mastgegevens op de rijroute van de Peugeot volgens ARS.
Uit een mastvergelijkend onderzoek is gebleken dat:
ten aanzien van 15 april 2013 (ophalen tester)
- de gebruiker van het [telefoonnummer 1], waarvan gesteld wordt dat deze aan [naam 1], een van de daders, toebehoort, op 15 april 2013 na 21:23 uur vertrekt uit 's-Hertogenbosch en zich naar Helmond verplaatst; om 22:35 uur en 22:37 uur bevindt het telefoonnummer zich in Helmond; [42]
- de Peugeot 106 zich tussen 22:31 uur en 22:48 uur in Helmond bevindt; [43]
ten aanzien van 16 april 2013 (ripdeal)
- de gebruiker van het [telefoonnummer 1] na 18:39 uur uit 's-Hertogenbosch vertrekt en zich verplaatst naar Helmond, alwaar het nummer zich te 19:24 uur en 19:58 uur bevindt; om 20:33 uur bevindt het nummer zich in Eindhoven, in het dekkingsgebied van de mast Geert Grootestraat; deze mast ligt in de onmiddellijke nabijheid van de Hugo van der Goeslaan te Eindhoven; [44]
- de Peugeot 106 om 20:21 uur (3 minuten na de melding van de schietpartij om 20:18 uur op [adres 2] te Helmond) vanuit Helmond naar Eindhoven rijdt; de Peugeot wordt om 20:25 uur op de Eisenhowerlaan, om 20:26 uur op de Insulindelaan en om 20:27 uur op de Jeroen Boschlaan gesignaleerd richting de Leenderweg (20:37 uur); [45] in de tussentijd, rond 20:29 uur, wordt de Peugeot geflitst op de Hugo van der Goeslaan te Eindhoven. [46]
Vervolgens werden van de zendmasten in de omgeving van [adres 2] te Helmond en de zendmasten in de omgeving Hugo van der Goeslaan te Eindhoven gegevens opgevraagd en met elkaar vergeleken. Dat levert dan een aantal telefoonnummers op, waarvan er twee relevant voor de zaak lijken te zijn: [telefoonnummer 4] en [telefoonnummer 5]. Naar die nummers wordt vervolgens nader onderzoek gedaan en dat levert dan ook nog het [telefoonnummer 6] op.
De historische verkeersgegevens van deze nummers werden vervolgens opgevraagd en verwerkt in een proces-verbaal bevindingen mastvergelijkingen 22BRZ13429.
Ten aanzien van telefoonnummer [telefoonnummer 5] is het volgende gebleken: [47]
  • het nummer kon niet zelf in het dekkingsgebied van de bevraagde masten (omgeving [adres 2] en Hugo van der Goeslaan) worden geplaatst;
  • het nummer had op 16 april 2013 te 20:08 uur contact met [telefoonnummer 6] dat zich op dat moment bevond in het dekkingsgebied van de bevraagde masten in Helmond;
  • het nummer had op 16 april 2013 te 20:20 contact met nummer [telefoonnummer 4] dat zich op dat moment eveneens in dat dekkingsgebied te Helmond bevond;
  • het nummer had op 16 april 2013 te 20:27 uur contact met nummer [telefoonnummer 4] dat zich dan bevindt in het dekkingsgebied van de bevraagde masten te Eindhoven;
  • het nummer wordt op verschillende data in januari 2013 en april 2013 gebeld door het [telefoonnummer 1] (nummer van [naam 1]); het laatste contact tussen deze twee nummers is op 15 april 2013 te 18:10 uur;
  • het nummer wordt geplaatst in de nabijheid van de plaats waar de Peugeot in Kessel werd achtergelaten;
  • na 16 april 2013 21:10 uur zijn er geen contacten meer tussen dit nummer en de nummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 6].
Ten aanzien van telefoonnummer [telefoonnummer 4] is het volgende gebleken: [48]
  • het nummer legt op 23 januari 2013 contact met [slachtoffer 6];
  • het nummer heeft zeer regelmatig contact met [telefoonnummer 5];
  • het nummer heeft in maanden januari en februari veel contact met [telefoonnummer 6];
ten aanzien van 15 april 2013:
  • de gebruiker van het nummer bevond zich op 15 april 2013 (ophalen tester) tussen 20:30 en 21:31 uur in 's-Hertogenbosch; geen contact verder tot 23:18 uur;
  • het is mogelijk dat de gebruiker van het nummer op 15 april 2013 in Helmond is geweest tussen 21:31 uur en 23:18 uur (opmerking rechtbank: de tester werd omstreeks 22:00 uur opgehaald in Helmond);
ten aanzien van 16 april 2013:
  • de gebruiker van het nummer vertrekt op deze datum om 18:24 uur uit 's-Hertogenbosch en verplaatst zich naar Helmond, alwaar hij zich om 20:20 uur bevindt in het dekkingsgebied van de masten nabij [adres 2] te Helmond (opmerking rechtbank: de eerste 112-melding van de schietpartij is van 20:18 uur);
  • vervolgens is er op dat tijdstip telefonisch contact met het nummer [telefoonnummer 5] waarna hij in de richting van Eindhoven rijdt;
  • het nummer bevindt zich om 20:27 uur in Eindhoven in het dekkingsgebied van de masten bij de Hugo van der Goeslaan alwaar de Peugeot door het rode licht reed om 20:29 uur;
  • via Eindhoven verplaatst de gebruiker van het nummer zich in de richting van Kessel, alwaar de Peugeot werd achtergelaten en tijdens de rit is er nog herhaaldelijk contact met nummer [telefoonnummer 5].
Ten aanzien van [telefoonnummer 6] is het volgende gebleken: [49]
  • vanaf 12 januari 2013 is er een zeer regelmatig contact met [telefoonnummer 5] (gesprekken en sms-berichten);
  • het nummer heeft op 13 februari, 13 en 15 april 2013 contact met het [telefoonnummer 1] (nummer van [naam 1]);
  • het nummer blijkt in januari en februari 2013 contacten te hebben met [telefoonnummer 4];
ten aanzien van 15 april 2013:
  • de gebruiker van het nummer verplaatst zich vanuit 's-Hertogenbosch naar het dekkingsgebied van de masten nabij [adres 2], alwaar hij om 22:42 uur en 22:44 uur aanstraalt;
  • deze verplaatsing vindt plaats na een contact met [telefoonnummer 1] om 21:20 uur.
ten aanzien van 16 april 2013:
  • de gebruiker van het nummer verplaatst zich vanuit 's-Hertogenbosch naar het dekkingsgebied van de masten nabij [adres 2], alwaar hij om 20:07 uur voor het eerst aanstraalt en 20:12 uur voor het laatst;
  • de gebruiker van het nummer verplaatst zich vervolgens naar Eindhoven alwaar hij om 20:25 uur de mast Eisenhowerlaan/Koudenhoven aanstraalt (opmerking rechtbank: uit de ARS-gegevens volgt dat de Peugeot zich om 20:25 uur op de Eisenhowerlaan bevindt).
Onderzoek naar een verband tussen nummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 4].
Uit de onderzoeksresultaten naar de telecom- en ARS-gegevens is vervolgens voldoende aannemelijk geworden dat deze twee mobiele nummers in gebruik zijn bij één en dezelfde persoon. Uit het in dit kader opgemaakte proces-verbaal van bevindingen m.b.t. het verband tussen [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 4] is namelijk het volgende gebleken:
  • beide mobiele nummers zijn na 16 april niet meer actief;
  • beide mobiele nummers worden op 16 april, rond 22:41 uur, aldus na de schietpartij, opvolgend kort gebeld door hetzelfde nummer afkomstig uit België;
  • in de periode van 1 januari 2013 tot en met 16 april 2013 komt het 69 keer voor dat een gesprek of sms op het ene nummer binnen 5 minuten wordt opgevolgd door een gesprek of sms van het andere nummer; dit zijn geen onderlinge gesprekken tussen de nummers, maar telkens met derden;
  • beide mobiele nummers hebben nooit onderling contact gehad en zijn nooit op hetzelfde tijdstip gebruikt;
  • in die reeksen van opvolgende contacten bevinden beide nummers zich in hetzelfde gebied; niet alleen in 's-Hertogenbosch, maar ook in Eindhoven;
  • dus dat beide nummers bij gebruik binnen een kort tijdsbestek in elkaars omgeving verkeren;
  • beide nummers op 16 april zich in dezelfde tijdspanne vanuit 's-Hertogenbosch naar Helmond verplaatsen en vervolgens vanuit Helmond naar Eindhoven;
  • beide nummers 42 gemeenschappelijke contacten hebben, waaronder twee telefoonnummers die zouden kunnen worden gekoppeld aan het [adres 1] te 's-Hertogenbosch en op naam staan van [persoon 5] en [verdachte];
  • beide mobiele nummers hebben contact met [slachtoffer 6].
Identificatie gebruiker nummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 4].
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit onderzoek dat [verdachte] gebruiker is van deze mobiele nummers. Hiervoor acht de rechtbank het navolgende van belang.
In periode van 5 oktober 2012 tot en met 24 december 2013 is [verdachte] twee keer in- en uitgeschreven tussen adressen [adres 3] en de [adres 1], beiden te ’s-Hertogenbosch. [52] Uit onderzoek van de historische verkeersgegevens van het nummer [telefoonnummer 4] is gebleken dat deze zich in de periode van 1 januari 2013 tot en met 12 december 2013 tussen 10:00 uur en 18:00 uur hoofdzakelijk in het gebied bevond waar [adres 1] deel van uit maakt. [53] Uit onderzoek van de historische verkeersgegevens van het [telefoonnummer 1] is gebleken dat ook deze zich in de periode van 8 oktober 2012 tot en met 8 oktober 2013 tussen 10:00 uur en 18:00 uur hoofdzakelijk ophield in de nabijheid van het gebied waar [adres 1] deel van uit maakt. [54] Bovendien is gebleken dat beide nummers contacten hebben met de ouders en de zussen van [verdachte]. [55] In de periode van 15 december 2012 tot en met 9 januari 2013 is er meerdere keren contact met het [telefoonnummer 1] en in de periode van 21 januari 2013 tot en met 30 april 2013 met het [telefoonnummer 4]. [56]
Op 7 februari 2013 werden na een achtervolging drie personen aangehouden, te weten [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. De telefoon van [medeverdachte 3] werd onderzocht, in het bijzonder de geheugenkaart/simkaart. In de telefoon werd een contact aangetroffen onder de naam: ‘[verdachte]’, met [telefoonnummer 4]. [57]
In de zaak BRZ13424 met onderzoeksnaam DERA is een drietal gesprekken, die werden gevoerd met het [telefoonnummer 1], opgenomen in februari 2013 en door de politie in januari 2014 uitgeluisterd. In verschillende gesprekken werd de stem van [verdachte] door de verbalisant herkend. Deze verbalisant heeft de verdachte meermalen gesproken en hij beschrijft waaraan hij de stem van de verdachte herkent, namelijk de lage intonatie en de slome (
laid back) uitspraak, het vaak gebruiken van het woord ‘uhmm’, de straattaal van de verdachte en het gebruik van het woord ‘jonge’ in zijn zinnen. [58]
[slachtoffer 6] heeft op 26 april 2013 verklaard dat het nummer van [naam 1] eindigt op [nummer] en volgens [slachtoffer 2] was ene [naam 2] een van de daders en die gebruikte nummer [telefoonnummer 1].
Identificatie gebruiker [telefoonnummer 6].
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit onderzoek dat [medeverdachte 1] gebruiker is van dit mobiele nummer. Hiervoor acht de rechtbank het navolgende van belang.
Uit onderzoek van de historische verkeersgegevens van [telefoonnummer 6] bleek dat deze zich in de periode van 1 januari 2013 tot en met 12 december 2013 tussen 10:00 uur en 18:00 uur hoofdzakelijk ophield in een geografisch gebied waar het [adres 7] te 's-Hertogenbosch onder valt, zijnde het gestelde verblijfadres van [medeverdachte 1]. [59]
Uit onderzoek van de historische verkeersgegevens in combinatie met de ARS-gegevens van de Peugeot 106 op 15 en 16 april 2013 blijkt dat het [telefoonnummer 6] en de Peugeot 106 zich binnen dezelfde tijdlijn verplaatsen vanuit 's-Hertogenbosch naar Helmond en rond de tijdstippen die verband houden met het ophalen van de tester en de schietpartij. [60]
Na het raadplegen van de persoonsgegevens van [medeverdachte 1] bleek dat er een registratie was vermeld waarbij hij op 7 februari 2013, omstreeks 01:40 uur, is aangetroffen op de bestuurdersstoel van een zwarte Volkswagen Polo, voorzien van [kenteken 2]. Uit de mastgegevens blijkt vervolgens dat de mobiele telefoon met [telefoonnummer 6] om 01:41 uur de mast aanstraalde op zeer korte afstand van de controlelocatie. [61]
Zoals hiervoor reeds is weergegeven werden op 7 februari 2013 na een achtervolging drie personen aangehouden, te weten [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. De telefoon van [medeverdachte 2] werd onderzocht, in het bijzonder de geheugenkaart/simkaart. In de telefoon werd een contact aangetroffen onder de naam: [medeverdachte 1] met [telefoonnummer 6]. Er werden ook nog sms-contacten aangetroffen met het [telefoonnummer 6] met (onder meer) als inhoud:
  • 6 februari 2013 te 23:35: Ewa wat ben je aan het doen [naam 3];
  • 6 februari 2013 te 23:38: Ben thuis komm langs me dan;
  • 6 februari 2013 te 23:52: Ewa waar.
In het kader van een ander politieonderzoek met de onderzoeksnaam BRZ183 werden gesprekken afgeluisterd en opgenomen rond een verdachte genaamd [medeverdachte 5]. Er wordt een aantal tapgesprekken opgevoerd tussen enerzijds [medeverdachte 5] en een NN-man die [naam 3] genoemd wordt. Het nummer van deze [naam 3] wordt gegeven aan een andere NN-man die daarom vraagt en dan wordt het [telefoonnummer 7] gegeven. Datzelfde nummer wordt vervolgens naar ene [persoon 6] doorgestuurd door [naam 3] zelf. Daarna wordt gehoord dat [persoon 6] een gesprek heeft met iemand die zij [naam 4] noemt, die aangeeft bij haar op gezoek te komen en ten slotte is er nog een gesprek tussen [persoon 6] en [persoon 7] waarin [persoon 6] zegt dat [medeverdachte 1] net bij haar op visite was en dat [naam 3] om tien uur bij haar weg ging. [63] Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat [naam 3] de bijnaam van [medeverdachte 1] is.
Samenvatting verdenkingen uit ARS- en telecomgegevens.
De rechtbank vat de resultaten van de hierboven weergegeven ARS- en telecomgegevens als volgt samen.
De gebruiker van [telefoonnummer 5] werd op 16 april 2013 te 20.20 uur gebeld (direct na de schietpartij) door de gebruiker van [telefoonnummer 4] ([verdachte]) waarna hij uit 's-Hertogenbosch vertrok en via Eindhoven naar Limburg reed, in de nabijheid van Kessel, alwaar de Peugeot 106, [kenteken 1], werd achtergelaten, kennelijk om de inzittenden van dit voertuig op te halen.
De gebruiker van [telefoonnummer 4] ([verdachte]) reed op 16 april 2013 na 18.24 uur vanuit 's-Hertogenbosch naar Helmond, in de directe omgeving van de [adres 2], alwaar hij te 20.20 uur (direct na de schietpartij) belde naar [telefoonnummer 5], waarna hij via Eindhoven naar Limburg reed, in de nabijheid van Kessel, waar de Peugeot 106 werd achtergelaten.
De gebruiker van [telefoonnummer 6] ([medeverdachte 1]) had op 15 april 2013 te 21.20 uur contact met [naam 1] ([telefoonnummer 1]) ([verdachte]), waarna hij uit 's-Hertogenbosch vertrok naar Helmond. De gebruiker van dit nummer bevond zich te 22.42 uur en 22.44 uur in de direct omgeving van de [adres 2], kennelijk om de tester op te halen.
De gebruiker van [telefoonnummer 6] ([medeverdachte 1]) vertrok op 16 april 2013 na 18.37 uur vanuit 's-Hertogenbosch naar Helmond, in de directe omgeving van de [adres 2], alwaar hij zich ten tijde van de schietpartij bevond (20.07 uur en 20.08 uur). Vervolgens verplaatste de gebruiker zich naar Eindhoven. Deze verplaatsing verliep parallel met de verplaatsing van de gebruiker van [telefoonnummer 4] ([verdachte]).
Gelet hierop acht de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat beide personen ([medeverdachte 1] en [verdachte]) op dat moment zich in hetzelfde voertuig verplaatsen.
Door [slachtoffer 6] beschreven ‘[naam 1]’ is [verdachte].
[slachtoffer 6] heeft de persoon die hij ‘[naam 1]’ noemt omschreven. Het is volgens hem een jongen met een Marokkaanse nationaliteit die 22 jaar oud is en een tenger postuur heeft. Het zou een dealer zijn die geregeld onder de Lambooybrug in 's-Hertogenbosch zou verkopen. Hij woont in de buurt van de muziekwijk ([adres 8]) te 's-Hertogenbosch en hij reed onder meer in een oud model Mercedes, kleur blauw/groen, een zwarte Peugeot 206 en een Ford Mondeo, model station. [64]
Uit het interne bevragingssysteem van de politie is gebleken dat er op 29 oktober 2013 een auto werd gecontroleerd op [adres 9] te 's-Hertogenbosch (straat waarvan de Lambooybrug deel uit maakt). Op dat moment zaten [verdachte] en [medeverdachte 1] in de auto. Op 26 oktober 2011 werd [verdachte] gecontroleerd als passagier in een blauwe Mercedes 190D met [kenteken 3]. Op 4 september 2013 werd [verdachte] gecontroleerd als bestuurder van diezelfde Mercedes. Het kenteken was afgegeven ten name van [persoon 8], de vader van verdachte. Op 11 november 2012 en 7 oktober 2013 werd [verdachte] gecontroleerd als bijrijder in een Ford Mondeo en op 29 januari 2014 werd [verdachte] gecontroleerd als inzittende in een andere grijze Ford Mondeo. [65]
[verdachte] heeft volgens zijn GBA-historie ingeschreven gestaan en staat thans wederom ingeschreven op het adres [adres 3] te ’s-Hertogenbosch. Deze straat grenst aan de muziekbuurt in de wijk Hambaken.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat [verdachte] de persoon is die [slachtoffer 6] omschrijft als [naam 1].
Kenmerkend geluid bij praten [verdachte].
[slachtoffer 5] heeft op 18 april 2013 verklaard dat het hem opviel dat één van de drie Marokkanen met zijn tong na iedere zin een soort kliktoon maakte. [66] Ook [slachtoffer 6] heeft verklaard dat één van de drie een klikgeluid maakte. [67]
Tijdens het verhoor van [verdachte] op 30 april 2014 viel het verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op dat verdachte verschillende keren een soort klikgeluid maakte. [68] [verdachte] werd daarmee tijdens dat verhoor geconfronteerd. [verdachte] verklaarde dat hij dat klikgeluid maakt als gevolg van het roken en dat hij daar af en toe last van heeft. [69]
Met [slachtoffer 5] is op 11 december 2013 een fotoconfrontatie gehouden. Bij de foto 28-02 ([verdachte]) verklaarde [slachtoffer 5]: “hij was volgens mij degene met dat rare t-tje, anders lijkt die er heel veel op” (de getuige maakt geluid hetgeen overeenkomt met het uitspreken van ‘tst tst’). “Ja, die met dat rare t-tje was dat, zeker, als die het niet is dan lijkt hij er zoveel op”. [70]
De verdediging heeft – met verwijzing naar het rapport van deskundige prof. dr. Van Koppen van 2 februari 2015 – aangevoerd dat er voor de verkeerde (foto)confrontatie is gekozen. Er had met de getuige in plaats van een opsporingsconfrontatie een foto-Osloconfrontatie gehouden moeten worden. Bovendien is gebleken dat de verbalisanten die de confrontatie met [slachtoffer 5] uitvoerden, actief bij het opsporingsonderzoek waren betrokken. Volgens Van Koppen doet het afbreuk aan de zin van deze exercitie en de bewijswaarde daarvan. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de resultaten van de opsporingsconfrontatie niet kunnen leiden tot bewijs van betrokkenheid van [verdachte] bij het feit.
De rechtbank stelt voorop dat het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek (
Stb. 2002, 46), waarin de eisen zijn opgenomen waaraan een bewijsconfrontatie moet voldoen, niet onverkort gelden voor een opsporingsconfrontatie, waarvan in casu sprake is.
Wat ook zij van de opmerkingen van deskundige Van Koppen, er staat naar het oordeel van de rechtbank geen rechtsregel in de weg aan het bezigen van de resultaten van een opsporingsconfrontatie voor het bewijs, mits deze als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft – in weerwil van het oordeel van de deskundige Van
Koppen – geen reden gevonden om aan de resultaten van de opsporingsconfrontatie te twijfelen. Naar het oordeel van de rechtbank dienen de resultaten van de opsporingsconfrontatie niet los te worden gezien van de overige bewijsmiddelen die betrekking hebben op de identificatie van [verdachte] als één van de drie daders. Nu naast [slachtoffer 5] ook [slachtoffer 6] heeft verklaard dat één van de daders een soort klikgeluid maakte tijdens het praten en [verdachte] dat ook zelf heeft bevestigd, maakt dit de herkenning van [verdachte] door [slachtoffer 5] tijdens de opsporingsconfronatie, waarbij hij direct het verband legde tussen de persoon op de foto en één van de daders die het klikgeluid maakte, juist meer betrouwbaar. Bovendien vindt de conclusie van de opsporingsconfrontatie, te weten: de verdachte is één van de daders van de ripdeal, in voldoende mate steun in de ARS- en de telecomgegevens alsmede de resultaten van de DNA-onderzoeken.
Alternatieve scenario’s
De verdediging heeft ten aanzien van elk van de onderzoekslijnen, dat wil zeggen de resultaten van het onderzoek naar de historische verkeersgegevens van het aan de verdachte toegeschreven telefoonnummer, de resultaten van het DNA-onderzoek en de resultaten van het onderzoek naar de ARS-gegevens van de Peugeot 106, aangevoerd dat andere scenario’s dan het daderschap van de verdachte de resultaten van die onderzoekslijnen kunnen verklaren.
De rechtbank gaat aan dit betoog voorbij. Wat er ook zij van de vraag of de resultaten van elke onderzoekslijn op zichzelf voldoende redengevend zouden kunnen zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat de verdachte één van de daders van de ripdeal is geweest, waar het om gaat is dat deze resultaten van deze onderzoekslijnen in onderling verband en samenhang bezien wél die vereiste redengevendheid opleveren en wel in een zodanige graad dat elke vorm van toevalligheid redelijkerwijs moet worden uitgesloten. Dat deze combinatie van resultaten in een ander scenario haar verklaring vindt dan dat de verdachte één van de mededaders van de ripdeal is geweest, wordt als volstrekt onaannemelijk terzijde geschoven, de mogelijkheid dat de verdachten door drugsrivalen “er in zijn geluisd” daaronder begrepen.
Nog daargelaten dat het strafdossier geen enkele aanwijzing bevat voor een andere dadergroep dan de verdachten, moet in dit verband worden opgemerkt dat de verdachte dan toch bij uitstek de persoon is om duidelijkheid te verschaffen ten aanzien van de vraag of de door de verdediging geopperde scenario’s zich daadwerkelijk zouden hebben kunnen voorgedaan. De verdachte heeft er evenwel voor gekozen om het zwijgen ertoe te doen en daarmee de rechtbank elke mogelijkheid ontnomen om zijn stellingen, zo daar een begin van aannemelijkheid voor gevonden zou kunnen worden, nader te (doen) onderzoeken.
Zwijgrecht.
De rechtbank acht – zoals gezegd – de resultaten van de DNA-onderzoeken, de ARS- en telecomgegevens en de getuigenverklaringen, in onderling verband en samenhang bezien, in sterke mate redengevend voor het bewijs, mede vanwege het feit dat verdachte hiervoor geen enkele andere redengevende ontzenuwende verklaring heeft gegeven, aangezien hij zich telkens heeft beroepen op zijn zwijgrecht.
Het zwijgen van verdachte kan niet op enig moment een zelfstandig bewijsmiddel worden. Dat blijkt uit EHRM 8 februari 1996, LJN AC0232, NJ 1996/725 (Murray tegen het Verenigd Koninkrijk). Er moet reeds voldoende bewijsmateriaal aanwezig zijn, wil de rechter voor het bewijs redengevende conclusies kunnen trekken uit het stilzwijgen van de verdachte omtrent een punt waar juist die verdachte opheldering over kan geven, zulks ter ondersteuning van het beschikbare bewijsmateriaal of andere gevolgtrekkingen van de rechter.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in de onderhavige zaak voldaan aan de ondergrens die het EHRM stelt om aan verdachte zijn zwijgen tegen te (kunnen) werpen. Er is immers, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, voldoende bewijs aanwezig dat verdachte als één van de drie daders in verband brengt met de ripdeal op 16 april 2013. De rechtbank legt de omstandigheid dat verdachte zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen dan ook in zijn nadeel uit bij de weging en waardering van het voorhanden bewijsmateriaal.
Conclusie.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als één van de drie daders betrokken is geweest bij de ripdeal op 16 april 2013 in het pand [adres 2] te Helmond.

Feit 2.

Opzettelijk voorhanden hebben hennep.
Op 29 april 2014 vond een doorzoeking plaats in (onder meer) de woning van (de ouders van) verdachte aan de [adres 1] in 's-Hertogenbosch. [verdachte] werd in dit pand op 29 april 2014 aangehouden. [71] In de slaapkamer van verdachte werd een zwarte plastic tas aangetroffen met daarin verpakt een stof dat qua kleur, geur en samenstelling leek op hennep. Deze zwarte plastic tas met inhoud werd onder nummer H014.12.8 in beslag genomen. [72]
Op 30 april 2014 werd de inhoud van de zwarte plastic (BRZ429.H014.12.8) tas gewogen en indicatief getest. Gezien werd dat de stof positief reageerde op de aanwezigheid van hennep. Het betrof 1074,8 bruto gram hennep. [73]
De rechtbank overweegt dat hennep een middel is als bedoeld in de bij de Opiumwet bedoelde lijst II.
De rechtbank hanteert als uitgangspunt dat – behoudens contra-indicaties – verdachte verantwoordelijk kan worden geacht voor hetgeen zich in zijn slaapkamer bevond en dat hij van de daarin aanwezige goederen ook wetenschap had. Gelet op de plaats van het aantreffen van de hennep en het ontbreken van contra-indicaties dat iemand anders dan de verdachte voor die hennep verantwoordelijk is, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze hennep (afgerond 1074 bruto gram) opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de overige aangetroffen hennep in het pand [adres 1] te 's-Hertogenbosch alsook de in het pand [adres 3] te 's-Hertogenbosch aangetroffen hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad. In het onderhavige geval valt niet uit te sluiten dat die betreffende hoeveelheden hennep aan (een) ander(en) dan verdachte toebehoorden. Immers verschillende personen hadden toegang tot de plaatsen waar die hennep werd aangetroffen en verdachte was daar ten tijde van het aantreffen niet fysiek aanwezig. Het dossier bevat geen andere bewijsmiddelen op grond waarvan het opzettelijk aanwezig hebben van deze hennep door verdachte kan worden gebaseerd.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
(1.) op 16 april 2013 te Helmond, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (in/uit pand [adres 2]) een hoeveelheid softdrugs, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of diens mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) (zakelijk weergegeven) uit: - het ten overstaan van (een of meer van) genoemde perso(o)n(en) trekken van een pistool, en/of dat pistool richten en/of gericht houden op genoemde [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] en
- het roepen van de woorden: "Geld, geld" en "wiet, wiet" en "stil blijven staan, niet bewegen" en
- het slaan en ten val brengen van die [slachtoffer 1] en het met een pistool schieten op het lichaam van die [slachtoffer 1] en
- het met een pistool schieten in de richting van genoemde [slachtoffer 4] en
- het slaan van die [slachtoffer 2], zulks terwijl het plegen van voormeld feit zwaar lichamelijk letsel voor genoemde [slachtoffer 1], te weten een schotverwonding en darmletsel en een breuk van de 4e lendenwervel, ten gevolg heeft gehad.
(2.) op 29 april 2014 te ’s-Hertogenbosch opzettelijk aanwezig heeft gehad (in perceel [adres 1]) een hoeveelheid van 1074 gram (of daaromtrent)
hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
De motivering van de beslissing.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft ervoor gekozen om geen strafmaatverweer te voeren.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan een zogenaamde ripdeal. De slachtoffers werden onder schuilnamen benaderd om een partij hennep af te nemen. Vervolgens is verdachte samen met [medeverdachte 1] en een onbekend gebleven derde verdachte naar de woning van de broer van één van de slachtoffers gegaan kennelijk met geen andere intentie dan het wegnemen (rippen) van de hennep. Er werd door hen een vuurwapen meegenomen dat ook daadwerkelijk verschillende malen is gebruikt. Getuige met name het letsel van [slachtoffer 1] zijn verdachte en de medeverdachten er niet voor teruggeschrokken ernstig geweld toe te passen. De rechtbank rekent het verdachte en de medeverdachte bovendien in ernstige mate aan dat zij ook buiten de woning in een woonwijk op klaarlichte dag hebben geschoten. Dat er niet meer (onschuldige) slachtoffers zijn gevallen is dan ook niet aan de verdachten te danken. En dit alles kennelijk uit puur winstbejag.
Verder heeft verdachte ruim een kilo hennep voorhanden gehad. Ook dit feit rekent de rechtbank verdachte aan, omdat van algemene bekendheid is dat dit verdovende middel gevaren oplevert voor de gezondheid van gebruikers ervan.
Verdachte werd volgens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie reeds eerder voor onder meer vermogens- en geweldsfeiten veroordeeld. Ook dit zal de rechtbank in het nadeel van verdachte betrekken.
Gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde, is de rechtbank, evenals de officier van justitie, van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank zal ook voor wat betreft de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf aansluiting zoeken bij de strafeis van de officier van justitie. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde straf in overeenstemming is met de ernst van het bewezen verklaarde.
Ter zitting zijn geen persoonlijke omstandigheden aangevoerd of aannemelijk geworden die tot strafverlaging aanleiding geven.
De rechtbank zal aldus aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
De vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Benadeelde partij [slachtoffer 1] voornoemd heeft een civiele vordering ingediend ten bedrage van € 5.350,00, bestaande uit € 350,00 voor materiële schade (kosten eigen risico) en
€ 5.000,00 voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten.
Benadeelde partij [slachtoffer 2] voornoemd heeft een civiele vordering ingediend ten bedrage van € 1.500,00 voor immateriële schade.
Voor wat betreft de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie geconcludeerd tot integrale toewijzing daarvan. De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] dient in haar visie gematigd te worden tot een bedrag van € 1.000,00. Voorts heeft de officier van justitie ten aanzien van beide vorderingen oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ingevolge het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht verzocht.
De raadsman heeft betoogd dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun afzonderlijke civiele vorderingen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Voor wat betreft de door benadeelde partij [slachtoffer 1] gevorderde kosten eigen risico
(€ 350,00) acht de rechtbank deze, als voldoende onderbouwd en niet betwist, voor toewijzing vatbaar.
Bij de beantwoording van de vraag of de door de benadeelde partijen afzonderlijk gevorderde immateriële schadevergoedingen toewijsbaar zijn, betrekt de rechtbank het feit dat beide benadeelde partijen aanwezig zijn geweest om een hennepdeal te sluiten. Hoewel dit vanzelfsprekend geen rechtvaardiging vormt voor het jegens hen gepleegde geweld, is de omstandigheid dat zij zich hebben begeven in het criminele circuit, waarvan iedereen bekend is dat geweld niet wordt geschuwd, hen wel in zekere zin aan te rekenen. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt dit gegeven niet zonder meer een integrale toewijzing van de gevorderde immateriële schadevergoedingen. De rechtbank acht in beide gevallen daarom halvering van de gevorderde immateriële schadevergoeding op zijn plaats. Gelet hierop acht de rechtbank voor benadeelde partij [slachtoffer 1] een immateriële schadevergoeding van
€ 2.500,00 toewijsbaar en voor benadeelde partij [slachtoffer 2] een immateriële schadevergoeding van € 750,00.
De toegewezen schadevergoeding van benadeelde partij [slachtoffer 1] zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partijen tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Omdat verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij ten opzichte van de benadeelde partijen ingevolge artikel 6:102, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek telkens hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
De rechtbank zal voor de toegewezen bedragen telkens tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan de slachtoffers bevordert. Ten aanzien van de civiele vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] zal de rechtbank ook dit toegewezen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank telkens bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichtingen tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partijen komen te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichtingen tot betaling aan de Staat komen te vervallen.
De rechtbank zal de civiele vorderingen van de benadeelde partijen voor wat betreft het overige deel telkens afwijzen.
Motivering ten aanzien van de in beslag genomen goederen.
De rechtbank stelt vast dat er thans nog beslag rust op een vijftal tassen en zakken met hennep.
De rechtbank zal ingevolge het bepaalde in artikel 13a van de Opiumwet deze in het dictum nader te noemen in beslag genomen tassen en zakken met hennep onttrekken aan het verkeer.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 27, 36f, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 13a van de Opiumwet.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
ten aanzien van feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om de diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straf:
gevangenisstrafvoor de duur van
7 jaar;
beveelt dat de tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de aan verdachte opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf;
legt op de volgende
maatregelen:
maatregel van schadevergoeding van € 2.850,00 subsidiair 38 dagen hechtenis;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het [slachtoffer 1] van een bedrag van € 2.850,00, bestaande uit € 350,00 voor materiële schade en € 2.500,00 voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 38 dagen hechtenis; bepaalt dat verdachte niet gehouden is tot betaling voor zover dit bedrag door (een van)
zijn mededader(s) is betaald;
bepaalt dat de toepassing van deze vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van
€ 2.850,00, bestaande uit € 350,00 voor materiële schade en € 2.500,00 voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat verdachte niet gehouden is tot betaling voor zover dit bedrag door (een van)
zijn mededader(s) is betaald;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil;
veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
wijst de vordering voor het overige af;
maatregel van schadevergoeding van € 750,00 subsidiair 15 dagen hechtenis;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het [slachtoffer 2] van een bedrag van € 750,00, voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis; bepaalt dat verdachte niet gehouden is tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald;
bepaalt dat de toepassing van deze vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde
betalingsverplichting niet opheft;
beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van
€ 750,00, voor immateriële schade;
bepaalt dat verdachte niet gehouden is tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil;
veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
wijst de vordering voor het overige af;
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen goederen, te weten: - een zak met hennep (82,95 gram bruto) (goednummer 786836);
- een plastic tas met hennep (1074,8 gram bruto) (goednummer 786845);
- een AH-zak met hennep (77,05 gram bruto) (goednummer 786878);
- een zak met hennep (154,9 gram bruto) (goednummer 786364);
- een zak met hennep (1629,3 gram bruto) (goednummer 786366).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. M.A. Waals en mr. H.H.E. Boomgaart, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 26 juni 2015.

Voetnoten

1.In de voetnoten wordt - tenzij anders vermeld - verwezen naar het proces-verbaal van de Bovenregionale Recherche Zuid Nederland, met onderzoeksnummer 22BRZ13429 (BRZ429) – dossier ‘Helmond’ (afgesplitst dossier), afgesloten op 1 september 2014 (hierna te noemen: eindproces-verbaal).
2.Proces-verbaal bevindingen, eindproces-verbaal, p. 512-513.
3.Aanvraagformulier medische informatie, eindproces-verbaal, p. 1487.
4.Verklaringen [slachtoffer 3], eindproces-verbaal, p. 1498 en verklaring [slachtoffer 2], eindproces-verbaal, p. 1526.
5.Verklaring [slachtoffer 4], eindproces-verbaal, p. 486.
6.Proces-verbaal van bevindingen, eindproces-verbaal, p. 514; proces-verbaal bevindingen [kenteken 1]/familierelaties, eindproces-verbaal, p. 494.
7.Verklaring [slachtoffer 6], eindproces-verbaal, p. 1219 en 1224; verklaring [slachtoffer 3], eindproces-verbaal, p. 1497; verklaring [slachtoffer 6], eindproces-verbaal, p. 1224; verklaring [slachtoffer 1], eindproces-verbaal, p. 492; verklaring [slachtoffer 4], eindproces-verbaal, p. 485.
8.Verklaring [slachtoffer 1], eindproces-verbaal, p. 492; verklaring [slachtoffer 3], eindproces-verbaal, p. 1498; verklaring [slachtoffer 2], eindproces-verbaal, p. 1529.
9.Verklaring [slachtoffer 3], eindproces-verbaal, p. 1498 en 1505; verklaring [slachtoffer 2], eindproces-verbaal, p. 1528.
10.Verklaring [slachtoffer 1], eindproces-verbaal, p. 492; verklaring [slachtoffer 3], eindproces-verbaal, p. 1498; verklaring [slachtoffer 5], eindproces-verbaal, p. 1274
11.Verklaring [slachtoffer 3], eindproces-verbaal, p. 1499.
12.Verklaring [slachtoffer 3], eindproces-verbaal, p. 1499; verklaring [slachtoffer 1], eindproces-verbaal, p. 492.
13.Verklaring [slachtoffer 1], eindproces-verbaal, p. 491-492; verklaring [persoon 9], eindproces-verbaal, p. 485; verklaring [slachtoffer 3], eindproces-verbaal, p. 1498; verklaring [slachtoffer 2], eindproces-verbaal, p. 1526 en 1554; proces-verbaal van bevindingen, eindproces-verbaal, p. 543.
14.Verklaring [slachtoffer 4], eindproces-verbaal, p. 485; verklaring [slachtoffer 3], eindproces-verbaal, p. 1521; verklaring [slachtoffer 1], eindproces-verbaal, p. 491; verklaring [slachtoffer 2], eindproces-verbaal, p. 1376; verklaring [getuige 1], eindproces-verbaal, p. 1456.
15.Proces-verbaal van bevindingen, eindproces-verbaal, p. 542-543.
16.Proces-verbaal sporenonderzoek, eindproces-verbaal, p. 1098-1099.
17.Proces-verbaal sporenonderzoek, eindproces-verbaal, p. 1097.
18.Verklaring [slachtoffer 5], eindproces-verbaal, p. 1265; verklaring [slachtoffer 1], eindproces-verbaal, p. 1402.
19.Verklaring [slachtoffer 1], eindproces-verbaal, p. 1403; verklaring G.J. [slachtoffer 1], eindproces-verbaal, p. 1408; verklaring [slachtoffer 5], eindproces-verbaal, p. 1265.
20.Proces-verbaal sporenonderzoek, eindproces-verbaal, p. 1052-1053.
21.Rapport ‘DNA-onderzoek naar aanleiding van een schietincident in Helmond op 16 april 2013’ van het NFI van 19 juni 2013, opgemaakt en ondertekend door ing. F. van Gennip, pagina 1 en 2 van 4.
22.Rapport ‘Evaluatie van de wetenschappelijke bewijswaarde van bevindingen van vergelijkend DNA-onderzoek naar aanleiding van een schietincident in Helmond op 16 april 2013’ van het NFI van 21 maart 2014, opgemaakt en ondertekend door ing. V. van Marion, pagina 1-3 van 3, eindproces-verbaal, p. 1718-1720.
23.Proces-verbaal bevindingen [kenteken 1]/familierelaties, eindproces-verbaal, p. 495-496; proces-verbaal van bevindingen, eindproces-verbaal, p. 505.
24.Proces-verbaal van bevindingen, eindproces-verbaal, p. 505-506; proces-verbaal uitslag sporenonderzoek, eindproces-verbaal, p. 1069.
25.Proces-verbaal van bevindingen, eindproces-verbaal, p. 507.
26.Rapport ‘Resultaten DNA-onderzoek’ van het NFI van 30 mei 2013, opgemaakt en ondertekend door ing. A.P.M. van Dijk, eindproces-verbaal, p. 1082.
27.Rapport ‘DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een gesignaleerd voertuig in Kessel op 29 april 2013’ van het NFI van 12 mei 2015, opgemaakt en ondertekend door dr. J.H.A. Nagel, pagina 1 en 2 van 5.
28.Idem noot 27, pagina 3 van 5.
29.Rapport ‘Munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Helmond op 16 april 2013’ van het NFI van 17 januari 2014, opgemaakt en ondertekend door ing. M.E. Bestebreurtje, eindproces-verbaal, p. 1153 en 1154.
30.Idem noot 29, eindproces-verbaal, p. 1155.
31.Proces-verbaal raamdossier forensisch onderzoek, eindproces-verbaal, p. 1569.
32.Verklaring [slachtoffer 6], eindproces-verbaal, p. 1227.
33.Proces-verbaal van bevindingen, eindproces-verbaal, p. 543; proces-verbaal van bevindingen, eindproces-verbaal, p. 549; verklaringen [slachtoffer 2], eindproces-verbaal, p. 1379 en 1533.
34.Proces-verbaal onderzoek telecommunicatie, eindproces-verbaal, p. 534.
35.Proces-verbaal onderzoek telecommunicatie, eindproces-verbaal, p. 534-537.
36.Proces-verbaal van bevindingen, eindproces-verbaal, p. 555-557.
37.Proces-verbaal van bevindingen, eindproces-verbaal, p. 558.
38.Proces-verbaal van bevindingen, eindproces-verbaal, p. 559-561.
39.Proces-verbaal van bevindingen, eindproces-verbaal, p. 561.
40.Proces-verbaal van bevindingen, eindproces-verbaal, p. 562.
41.Proces-verbaal van bevindingen, eindproces-verbaal, p. 505.
42.Proces-verbaal onderzoek telecommunicatie, eindproces-verbaal, p. 535.
43.Proces-verbaal van bevindingen, p. 556.
44.Proces-verbaal onderzoek telecommunicatie, eindproces-verbaal, p. 536; proces-verbaal bevindingen mastvergelijkingen 22BRZ13429, eindproces-verbaal, p. 730.
45.Proces-verbaal van bevindingen, p. 560.
46.Proces-verbaal van bevindingen, p. 560; proces-verbaal bevindingen mastvergelijkingen 22BRZ13429, eindproces-verbaal, p. 730.
47.Proces-verbaal bevindingen mastvergelijkingen 22BRZ13429, eindproces-verbaal, p. 732-733.
48.Proces-verbaal bevindingen mastvergelijkingen 22BRZ13429, eindproces-verbaal, p. 736.
49.Proces-verbaal bevindingen mastvergelijkingen 22BRZ13429, eindproces-verbaal, p. 740.
50.Proces-verbaal van bevindingen, eindproces-verbaal, p. 560.
51.Proces-verbaal bevindingen m.b.t. het verband tussen [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 4], eindproces-verbaal, p. 754, 755 en 757.
52.GBA-uitdraai d.d. 30 januari 2014, eindproces-verbaal, p. 843.
53.Proces-verbaal van bevindingen, eindproces-verbaal, p. 838; proces-verbaal onderzoek telecommunicatie, eindproces-verbaal, p. 846-847 en 849.
54.Proces-verbaal van bevindingen, eindproces-verbaal, p. 839; proces-verbaal onderzoek telecommunicatie, eindproces-verbaal, p. 846-847 en 850.
55.Proces-verbaal van bevindingen, eindproces-verbaal, p. 838.
56.Proces-verbaal van bevindingen, eindproces-verbaal, p. 837.
57.Proces-verbaal van bevindingen, eindproces-verbaal, p. 852.
58.Proces-verbaal van bevindingen, eindproces-verbaal, p. 869.
59.Proces-verbaal onderzoek telecommunicatie, eindproces-verbaal, p. 846-847 en 848.
60.Proces-verbaal van bevindingen identificatie [telefoonnummer 6], eindproces-verbaal, p. 782 en proces-verbaal bevindingen, eindproces-verbaal, p. 555-562.
61.Proces-verbaal van bevindingen identificatie [telefoonnummer 6], eindproces-verbaal, p. 784.
62.Proces-verbaal van bevindingen, eindproces-verbaal, p. 787-788.
63.Proces-verbaal van bevindingen, eindproces-verbaal, p. 812 en tapgesprekken, eindproces-verbaal, p. 814-815, 816-817, 818, 820-821, 822-823.
64.Verklaring [slachtoffer 6], eindproces-verbaal, p. 1234-1237.
65.Proces-verbaal verdenkingen [verdachte], eindproces-verbaal, p. 115-117.
66.Verklaring [slachtoffer 5], eindproces-verbaal, p. 1264.
67.Verklaring [slachtoffer 6], eindproces-verbaal, p. 1221.
68.Proces-verbaal bevindingen ‘klik’ geluid [verdachte], eindproces-verbaal, p. 968.
69.Verklaring verdachte [verdachte], eindproces-verbaal, p. 242.
70.Proces-verbaal van bevindingen, eindproces-verbaal, p. 571-573.
71.Proces-verbaal aanhouding, eindproces-verbaal, p. 184.
72.Proces-verbaal beslagdossier H014, [adres 1] te 's-Hertogenbosch, eindproces-verbaal, p. 1857.
73.Proces-verbaal beslagdossier H014, [adres 1] te 's-Hertogenbosch, eindproces-verbaal, p. 2004.