Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[verdachte],
De tenlastelegging.
De formele voorvragen.
Het standpunt van de officier van justitie.
(bijlage)
Rechtbank Oost-Brabant
In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met een zevenjarig meisje, heeft de rechtbank Oost-Brabant op 19 juni 2015 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De zaak kwam aanhangig na een dagvaarding op 6 mei 2015, en de zitting vond plaats op 5 juni 2015. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De tenlastelegging betrof ontuchtige handelingen met een minderjarige, gepleegd in de periode van 1 april 2014 tot en met 9 juni 2014.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster en het vermeende slachtoffer inconsistenties vertoonden en dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte de feiten had gepleegd. De rechtbank merkte op dat de verklaringen van de aangeefster en het slachtoffer mogelijk beïnvloed waren door de ruchtbaarheid die aan de zaak was gegeven. De verdachte ontkende de beschuldigingen en voerde aan dat het onmogelijk was om de handelingen te hebben gepleegd zoals beschreven, vooral tijdens een rit op de scooter.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De benadeelde partij, het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, en de kosten van de verdachte werden op nihil begroot. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Oost-Brabant, met mr. E.M.J. Raeijmaekers als voorzitter.