ECLI:NL:RBOBR:2015:3465

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 februari 2015
Publicatiedatum
16 juni 2015
Zaaknummer
01/820575-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen en opzetheling van gestolen goederen op Eindhoven Airport

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 4 februari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen en opzetheling. De verdachte werd op 15 januari 2013 op Eindhoven Airport gecontroleerd door de douane, waar een geldbedrag van € 8.422,95 en twee voertuigidentificatie-plaatjes van een gestolen vrachtwagen werden aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat het geld en de identificatieplaten afkomstig waren van misdrijf. De verdachte had wisselende verklaringen afgelegd over de herkomst van het geld en de identificatieplaten, wat de rechtbank als ongeloofwaardig beschouwde. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzetheling had gepleegd door de voertuigidentificatieplaten voorhanden te hebben zonder toestemming van de rechtmatige eigenaar. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier weken op, wat zwaarder was dan de eis van de officier van justitie, en verklaarde het in beslag genomen geldbedrag verbeurd. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de reguliere handel.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/820575-13
Datum uitspraak: 04 februari 2014
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1977],
wonende te [adres 1].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 januari 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 augustus 2013.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 januari 2013 op Eindhoven Airport (als uitreizend
passagier in de vertrekhal), in de gemeente Eindhoven, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
- van een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (tot een bedrag van 8285
euro), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de
vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans
heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat voorwerp was en/of
voormeld voorwerp voorhanden heeft gehad, terwijl hij,verdachte, en/of zijn
mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat
dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
en/of
- een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (tot een bedrag van 8285 euro)
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of
omgezet, althans van voormeld voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl
hij,verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs
had(den) moeten vermoeden, dat voormeld voorwerp -onmiddellijk of middellijk-
afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
hij op of omstreeks 15 januari 2013 te Eindhoven (op Eindhoven Airport), in
elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, twee voertuigidentificatie-plaatjes (voorzien van het
chassisnummer YV2A4CFA03B337471) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of
heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het
verwerven of het voorhanden krijgen van die voertuigidentificatie-plaatjes
wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door
misdrijf verkregen goed(eren) betrof;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 en feit 2:

Verdachte is op 15 januari 2013 op Eindhoven Airport als uitreizend passagier gecontroleerd door de douane en bij hem is aangetroffen een geldbedrag van in totaal
€ 8.422,95. Ook was hij in het bezit van twee voertuigidentificatie-plaatjes van een vrachtwagen die als gestolen stond gesignaleerd.
De voertuig identificatie plaatjes zijn afkomstig van een vrachtwagen die tussen 11 en 14 januari 2013 in België werd gestolen, vermoedelijk binnen de periode waarvan verdachte – zij het zonder die periode precies te benoemen – heeft aangegeven in België te hebben verbleven.
Het is op zichzelf genomen reeds hoogst opmerkelijk dat dergelijke plaatjes verwijderd zijn van het voertuig waartoe zij behoren en met behulp waarvan de identiteit van het voertuig wordt vastgesteld. In ieder geval binnen de groep van autohandelaren, waartoe verdachte behoort, kan geacht worden van algemene bekendheid te zijn dat het verwijderen van dergelijke plaatjes het bepalen van de identiteit van een voertuig (nagenoeg) onmogelijk maakt, en daarom niet is toegestaan.
Verdachte heeft in zijn verhoor op 16 januari 2013 verklaard dat hij bij het laatste door hem bezochte bedrijf, op een bedrijventerrein, de voertuigidentificatie-plaatjes had gekregen van een medewerker van dat bedrijf die hem had gevraagd de plaatjes mee te nemen naar Litouwen voor [persoon 1]. Verdachte wist niet aan te geven waar dat bedrijventerrein ligt en kon ook geen naam noemen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij niet wist dat voornoemde plaatjes in de bij hem aangetroffen schoudertas zaten.
De rechtbank is van oordeel dat deze laatste verklaring volstrekt ongeloofwaardig is, gelet op wat hij hierover eerder heeft verklaard omtrent het verkrijgen ervan en houdt het er zondermeer voor dat verdachte heeft geweten dat hij de voertuig identificatie plaatjes bij zich had.
Nu verdachte deze plaatjes voorhanden heeft gekregen zonder toestemming van de rechtmatige eigenaar, en hij blijkens het voorgaande op dat moment moet hebben geweten dat het voorwerpen betreft die van misdrijf afkomstig zijn is opzetheling door verdachte bewezen.
Verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over de herkomst van het bij hem aangetroffen geldbedrag. Tijdens het verhoor tot inverzekeringstelling heeft hij enerzijds verklaard dat hij het geld van zijn kennis, ene [persoon 1], uit Litouwen had ontvangen. Anderzijds heeft verdachte verklaard, ook ter terechtzitting van 21 januari 2014, dat het geld van hem is en dat hij dit geldbedrag in de periode voor zijn aanhouding heeft gespaard van zijn bedrijfsinkomsten.
Voorts heeft verdachte een onaannemelijke en oncontroleerbare verklaring afgelegd over zijn reisdoel en het verloop van zijn reis. Verdachte heeft verklaard dat hij een vrachtwagen van het merk Renault, type Premium, wilde kopen en dat hij hiervoor in Frankrijk, België en Nederland heeft gekeken. Verdachte kan niet specifiek aangeven waar, wanneer en bij welke bedrijven hij dat heeft gedaan. In Frankrijk zou hij, zo verklaarde hij ter zitting, bij Dijon een bedrijf hebben bezocht, daar een geschikte vrachtwagen hebben zien staan en die hebben willen kopen, maar niet hebben willen wachten tot maandag om het geld op een bankrekening te storten zoals de verkoper wilde. Tegenover de politie heeft hij enkel verklaard dat de auto technisch niet in orde was en dat daarom de koop niet was doorgegaan. Vervolgens zou hij tevergeefs in België en Nederland op zoek zijn geweest.
Dat het in de huidige economie en met het huidige aanbod van vrachtwagens zelfs in drie verschillende landen niet gelukt zou zijn om een vrachtwagen te kopen, acht de rechtbank een zeer onwaarschijnlijke verklaring. Bovendien had hij in Frankrijk een geschikte vrachtwagen gezien. Hierbij komt nog dat verdachte niet heeft kunnen aangeven hoe lang en waar hij in België heeft verbleven, ook niet kort na zijn aanhouding.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de verklaring van verdachte omtrent het kopen van een vrachtwagen niet op enigerlei wijze verifieerbaar en controleerbaar is. Zijn verklaring is ongeloofwaardig. De combinatie van het bezit van voertuigidentificatieplaatjes, afkomstig van een enkele dagen eerder gestolen trekker, en een groot geldbedrag in contanten, de omstandigheid dat hij dit pas bij controle door de douane meldde, de veiligheidsrisico’s van het voorhanden hebben van een groot geldbedrag, het gebrek aan concrete en verifieerbare feiten in zijn verklaring en het wisselende verklaren, maakt dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte wist dat het geld dat hij voorhanden had van misdrijf afkomstig was.
Ten aanzien van het plegen van de feiten is het de rechtbank bij haar beoordeling van de zaak niet gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met een ander of met anderen, zodat verdachte van het ten laste gelegde medeplegen wordt vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
Ten aanzien van feit 1.
op 15 januari 2013 op Eindhoven Airport (als uitreizend passagier in de vertrekhal), in de gemeente Eindhoven, een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (tot een bedrag van 8285 euro) voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist, dat voormeld voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Ten aanzien van feit 2.
op 15 januari 2013 te Eindhoven (op Eindhoven Airport), twee voertuigidentificatie-plaatjes (voorzien van het chassisnummer YV2A4CFA03B337471) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die voertuigidentificatie-plaatjes wist, dat het door misdrijf verkregen goederen betroffen.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie vordert een gevangenisstraf voor de duur van twee weken en verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen en aan opzetheling.
Heling, zeker van gestolen vrachtwagens of onderdelen daarvan, is een ernstig strafbaar feit. Heling bevordert diefstal en zorgt bovendien voor een illegaal circuit van goedkope goederen, waardoor de reguliere, eerlijke handel wordt verstoord en schade wordt toegebracht. Verdachte heeft bij het plegen van de feiten gehandeld uit puur winstbejag. Daarbij komt dat de bij verdachte aangetroffen VIN-plaatjes afkomstig zijn van een waardevolle vrachtwagen, merk Volvo, die zeer kort daarvoor in België werd gestolen.
Ook had verdachte een geldbedrag voorhanden van ruim achtduizend euro dat ook van misdrijf afkomstig was en waarmee hij Nederland wilde uitreizen.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van vier weken.
De rechtbank zal een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt en de officier van justitie bij de eis met name onvoldoende oog heeft gehad voor de ernst van de door verdachte begane strafbare feiten in vergelijking tot vergelijkbare zaken.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit een voorwerp is met betrekking tot welke het onder 1 bewezen verklaarde is begaan.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 33, 33a, 57, 416, 420bis.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde onder 1 en 2 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1:
witwassen;
Ten aanzien van feit 2:
opzetheling.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
Ten aanzien van feit 1, feit 2:
Gevangenisstraf voor de duur van 4 wekenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het
Wetboek van Strafrecht;

Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten:

een geldbedrag van in totaal
8.422,95 euro.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.Th. van Vliet, voorzitter,
mr. W.M. Weerkamp en mr. J.G. Vos, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 4 februari 2014.