ECLI:NL:RBOBR:2015:3462

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 juni 2015
Publicatiedatum
16 juni 2015
Zaaknummer
01/845740-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging en zware mishandeling van politieambtenaren met gevangenisstraf en behandelverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 17 juni 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling van vier politieambtenaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte werd vrijgesproken van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling, maar werd wel schuldig bevonden aan de bedreiging van de politieambtenaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door met een mes te dreigen en zijn hond tegen de agenten op te hitsen, hen in ernstige mate had bedreigd.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Aan het voorwaardelijk deel van de straf werd een behandelverplichting gekoppeld, waarbij de verdachte zich moest houden aan verschillende voorwaarden, waaronder deelname aan een behandeling voor zijn problematiek. De vorderingen van de benadeelde partijen, de politieambtenaren, tot schadevergoeding werden afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat er geen schade was geleden die voor vergoeding in aanmerking kwam.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdachte had eerder geweldsdelicten gepleegd en verkeerde onder invloed van alcohol tijdens de feiten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte gemotiveerd was voor behandeling en dat dit positief zou kunnen bijdragen aan zijn gedrag in de toekomst. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bescherming van hulpverleners en de rol van de overheid in het ondersteunen van hen die slachtoffer zijn van geweld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845740-14
Datum uitspraak: 17 juni 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1979],
verblijvende bij [adres 1].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 januari 2015 en 3 juni 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 december 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 01 oktober 2014 te Oss ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om politieambtenaar [verbalisant 1] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van voornoemde [verbalisant 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287/302/45 Wetboek van Strafrecht)
en/of
hij op of omstreeks 01 oktober 2014 te Oss de politieambtenaren [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] en/of [verbalisant 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling door hen opzettelijk dreigend een mes voor te houden en/of met dat mes een stekende beweging te maken;
(artikel 285 Wetboek van Strafrecht)
2. hij op of omstreeks 01 oktober 2014 te Oss de politieambtenaren [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] en/of [verbalisant 4] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk dreigend zijn hond tegen hen opgehitst door te roepen 'pak ze, pak ze';
(artikel 285 Wetboek van Strafrecht)
3. hij op of omstreeks 01 oktober 2014 te Oss [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik sla het vel van je gezicht af. Ik maak je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(artikel 285 Wetboek van Strafrecht)

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak.

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 (poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling) en feit 3 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Meer specifiek overweegt de rechtbank ten aanzien van feit 1 dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat verdachte met het mes in zijn hand zodanig dicht bij de politieambtenaar is geweest dat door zijn handelen een aanmerkelijke kans heeft bestaan op zwaar lichamelijk letsel bij of de dood van die politieambtenaar.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1. op 01 oktober 2014 te Oss de politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en [verbalisant 3] en [verbalisant 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door hen opzettelijk dreigend een mes voor te houden
2. op 01 oktober 2014 te Oss de politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en [verbalisant 3] en [verbalisant 4] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk dreigend zijn hond tegen hen opgehitst door te roepen 'pak ze, pak ze'
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

Nadere bewijsoverweging

Met betrekking tot feit 2 overweegt de rechtbank dat, anders dan door de verdediging is bepleit, het geven van een commando ‘pak ze’ aan een hond van het ras Bordeaux Dog, onder de gegeven omstandigheden, een bedreiging met zware mishandeling inhoudt.
De politieambtenaren waren bekend met de aanwezigheid van de hond, verdachte was verbaal reeds agressief tegen de politieambtenaren en duidelijk hoorbaar voor hen gaf hij een aanvalscommando aan zijn hond.
Daarmee kon verdachte bij de politieambtenaren de redelijke vrees doen ontstaan dat zij door de hond zouden worden aangevallen, met potentieel zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel en de vordering van de benadeelde partijen.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie acht feit 1 (poging tot zware mishandeling en bedreiging met enig misdrijven tegen het leven gericht, meermalen gepleegd) en feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
Geëist wordt een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie (3) jaren en reclasseringstoezicht met de daarbij in het reclasseringsrapport d.d. 7 mei 2015 genoemde bijzondere voorwaarden.
De vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1] dient geheel te worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. De vorderingen van de benadeelde partijen [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4] dienen te worden toegewezen tot een bedrag van € 250,= eveneens met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van het meer gevorderde dienen laatstgenoemde benadeelde partijen niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun vordering.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de bedreiging van vier politieambtenaren.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor geweldsfeiten werd veroordeeld.
Voorts verkeerde verdachte tijdens het plegen van de feiten onder invloed van alcohol waarvan hij de negatieve werking op zijn gedrag kende of moest begrijpen. Desondanks heeft hij die stof toch gebruikt.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat uit het omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebracht rapport door A.M.J. de Kuiper (GZ-psycholoog) d.d. 25 november 2014 blijkt dat de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verminderde mate aan hem kunnen worden toegerekend. Verdachte heeft zich onmiddellijk na de schorsing van zijn voorlopige hechtenis laten opnemen in forensische kliniek Stevig, onderdeel van Dichterbij te Oostrum. Uit het door de reclassering op 7 mei 2015 over de persoon van de verdachte uitgebrachte voortgangsverslag blijkt, dat verdachte vanaf het moment van zijn plaatsing bij Stevig zeer gemotiveerd is voor behandeling. Redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hierdoor het gedrag van verdachte zich ten goede zal keren.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van na te noemen duur.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf evenwel voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De rechtbank zal dezelfde straf opleggen als de door de officier van justitie gevorderde straf, ook al spreekt de rechtbank verdachte vrij van de poging tot zware mishandeling als (deels) ten laste gelegd onder feit 1. De gevorderde straf is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde.
De vorderingen van de benadeelde partijen [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4].Voor hulpverleners of andere functionarissen met een publieke taak die worden gehinderd in hun werk en slachtoffer zijn van verbaal of fysiek geweld, geldt dat zij mogen rekenen op onvoorwaardelijke steun van de overheid. Deze steun komt met name tot uiting in de strafeis van het openbaar Ministerie en de op te leggen straf door de rechtbank voor de bewezen feiten. Zij kan echter niet tot uiting komen bij het bepalen van het recht op vergoeding van materiële en immateriële schade. Daarvoor gelden andere maatstaven.
Voor de beoordeling of de politieambtenaren [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4] recht hebben op schadevergoeding, is het volgende van belang.
De politieambtenaren zijn de aangevers in deze zaak. Zij hebben met een ambtsedig proces-verbaal de feitelijke gebeurtenis en de context daarvan bepaald en hebben daarmee een grote invloed gehad op de positie van hun vordering. De rechtbank heeft in deze geen twijfels over de inhoud van de verklaringen van de vier politieambtenaren. Zij hebben, voor zover de rechtbank dat kan en mag beoordelen op professionele wijze gereageerd op de bedreiging met het mes en de poging tot zware mishandeling. Het betrof in deze de aanhouding van een agressieve man die een aanvalscommando aan zijn (grote) hond gaf en die met een groot formaat mes, op enige meters afstand van de politieambtenaren heeft gestaan.
De politieambtenaren waren met vier in aantal, voorzien van tal van geweldsmiddelen. Het bedwingen en aanhouden van deze man is met behulp van de reguliere bewapening, zijnde pistool en pepperspray volgens de voorschriften gebeurd. De rechtbank merkt op dat deze professionele standaards meerdere malen worden getraind tijdens de integrale beroepsvaardigheidstraining, waaraan elke politieambtenaar deelneemt. Het ter hand nemen van het vuurwapen is weliswaar een ingrijpend middel, doch passend in de reguliere aanpak door politiemensen. De emotionele belasting, zoals aangegeven door de politieambtenaren in hun vordering, is op zich geen reden voor het toekennen van de vordering. Naar de mening van de rechtbank hoort het reguleren van de bij en na dit politieoptreden vrijkomende emoties bij het professionele handelingsrepertoire van politiemensen.
In onderhavige zaak is niet gebleken van enige schade bij de politieambtenaren.
De rechtbank zal de vorderingen derhalve afwijzen.

Beslag.De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit een voorwerp is met betrekking tot welke feit 1 is begaan en dit voorwerp ten tijde van het begaan van dat feit aan verdachte toebehoorde.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24, 27, 33, 33a, 57, 285.

DE UITSPRAAK

T.a.v. feit 3:Vrijspraak.

T.a.v. feit 1 en 2:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

T.a.v. feit 1:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegdT.a.v. feit 2:bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegdVerklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf.

T.a.v. feit 1, feit 2:Gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27Wetboek van Strafrecht waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3jaren.

Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:

- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:

- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering;
- ter behandeling opgenomen blijft bij Stevig te Oostrum, onderdeel van Dichterbij en in die instelling zal verblijven voor zover en zolang de leiding van de instelling zulks in het kader van de behandeling noodzakelijk acht, met een maximale duur van één jaar en dat veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de leiding van die instelling zullen worden gegeven;
- aansluitend aan de behandeling bij Stevig te Oostrum een ambulante behandeling zal ondergaan voor persoonlijkheidsproblematiek en verslavingsproblematiek, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.;
- zijn medewerking zal verlenen aan controles op het gebruik van alcohol en/of drugs voor zover en zolang door de reclassering noodzakelijk wordt geacht en zich houden aan de aanwijzingen van de reclassering aangaande het gebruik van alcohol en of drugs, voor zover en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- dat veroordeelde zich zal melden bij de reclassering, Leger des Heils Brabant-Zeeland, Dr. Cuijperslaan 80 te Eindhoven gedurende een door die reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht,
waarbij de Reclassering Nederland, Regio 's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te ’s-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

T.a.v. feit 1, feit 2:Afwijzing van de civiele vorderingen.

Wijst af de vorderingen van de benadeelde partijen [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4].
Veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten van verdachte tot op heden begroot op nihil.

Verbeurdverklaring van het onder verdachte inbeslaggenomen mes.

Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis metingang van heden.

Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. E.C.P.M. Valckx en mr. B. Poelert, leden,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Wentholt, griffier,
en is uitgesproken op 17 juni 2015.
Mr. Poelert is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.