ECLI:NL:RBOBR:2015:3358

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 juni 2015
Publicatiedatum
12 juni 2015
Zaaknummer
SHE 15/8
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wijziging persoonsgegevens in basisregistratie personen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. K.L. Sett, had verzocht om wijziging van zijn persoonsgegevens in de basisregistratie personen (BRP). Dit verzoek werd afgewezen door verweerder, wat leidde tot een beroep van de eiser. De rechtbank heeft het procesverloop en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek van eiser om wijziging van zijn persoonsgegevens voortkwam uit een eerdere afwijzing van verweerder op 15 juli 2014. Eiser had documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn verzoek, waaronder een Chinees paspoort en notariële certificaten. Verweerder had echter betwist dat deze documenten voldoende bewijs boden dat de persoonsgegevens van eiser feitelijk onjuist waren. De rechtbank oordeelde dat de gegevens in de BRP betrouwbaar moeten zijn en dat het bewijs voor wijziging van deze gegevens onomstotelijk moet zijn.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat hij dezelfde persoon was als degene die in de overgelegde documenten werd genoemd. De rechtbank benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor de beoordeling van de aanvraag bij verweerder ligt en dat de gelegaliseerde status van documenten niet automatisch betekent dat de inhoud ervan juist is. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 11 juni 2015, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/8

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. K.L. Sett),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch, verweerder
(gemachtigde: J.L.M. van den Broek).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om wijziging van zijn persoonsgegevens in de basisregistratie personen (BRP) afgewezen.
Bij besluit van 19 augustus 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende feiten als vaststaand aan.
Op 2 augustus 1999 zijn de persoonsgegevens van eiser voor het eerst opgenomen in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) van de gemeente [plaatsnaam]. Eiser heeft zich toen, komende uit China, gevestigd in die gemeente. De toen opgenomen persoonsgegevens zijn opgenomen aan de hand van een door de gemeente afgenomen verklaring onder ede. Eiser heeft toen ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente aangewezen ambtenaar onder ede verklaard dat de opgenomen gegevens de juiste gegevens waren. Bij het afleggen van deze verklaring was een tolk Chinees/Mandarijn aanwezig. De verklaring is op schrift gesteld en op 4 augustus 1999 door eiser ondertekend. Bij het afleggen van de verklaring onder ede heeft eiser verklaard dat hij geen akte of enig ander document, opgemaakt door de autoriteiten van het land waar hij onderdaan van is, kan overleggen.
Bij binnenkomst in Nederland heeft eiser een verblijfsvergunning op asiel gerelateerde gronden aangevraagd. De aanvraag is afgewezen.
Op 15 juni 2007 is aan eiser een verblijfsvergunning op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet (Ranov) verleend. Daarbij is eiser de mogelijkheid geboden tot identiteitsherstel, waarvan eiser geen gebruik heeft gemaakt. Daarom is bij het verlenen van de verblijfsvergunning uitgegaan van de persoonsgegevens zoals eiser deze destijds in de asielprocedure heeft verstrekt en zoals eiser vanaf zijn eerste inschrijving in de GBA stond ingeschreven.
Op 7 maart 2012 is eiser naar [woonplaats] verhuisd en zijn de gegevens zoals die in de GBA van de gemeente [plaatsnaam] waren opgenomen, en nadien niet gewijzigd, overgenomen door verweerder.
Op 7 mei 2014 heeft eiser verweerder meegedeeld dat zijn persoonsgegevens onjuist in de BRP zijn vermeld en gevraagd zijn persoonsgegevens als volgt te wijzigen:
Voornaam:
[naam 1]wijzigen in
[naam 2];
Geboortedatum:
[geboortedatum 1] 1983wijzigen in
[geboortedatum 2] 1973;
Plaats van geboorte:
[geboorteplaats 1](China) wijzigen in
[geboorteplaats 2](China).
Bij zijn verzoek om wijziging van zijn persoonsgegevens heeft eiser een Chinees notarieel certificaat van geboortegegevens en een notarieel certificaat van een kopie van het “Household register” overgelegd. Beide documenten zijn gelegaliseerd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken van China en het Nederlands consulaat in Shanghai. Ook heeft eiser een kopie van een Chinees paspoort overgelegd, dat is afgegeven op 4 september 2013 door de Chinese ambassade in Den Haag. Voornoemde documenten vermelden gegevens met betrekking tot een persoon genaamd [naam 2], geboren op [geboortedatum 2] 1973 in [geboorteplaats 2]. Ook heeft eiser een kopie van zijn verblijfsdocument overgelegd. Daarop staan de in de BRP geregistreerde persoonsgegevens van eiser vermeld.
In de bezwaarprocedure heeft eiser een rapportage overgelegd betreffende een in Engeland verricht onderzoek naar de gelijkenis tussen de foto op voormeld Chinees paspoort en die op het verblijfsdocument van eiser. Geconcludeerd is dat er “strong support” is voor de bewering dat de foto’s behorende bij de identiteiten [naam 1] en [naam 2] betrekking hebben op dezelfde persoon.
Op 22 oktober 2014 heeft de Commissie van advies voor de bezwaarschriften advies aan verweerder uitgebracht.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, met verwijzing naar voormeld advies, het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich – kort en zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat niet wordt getwijfeld aan de authenticiteit van de overgelegde documenten betreffende [naam 2], geboren op [geboortedatum 2] 1973 in [geboorteplaats 2], maar dat met het enkele overleggen daarvan onvoldoende is aangetoond dat ze betrekking hebben op eiser.
3. Eiser heeft – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Verweerder heeft de authenticiteit van de diverse brondocumenten van zijn juiste persoonsgegevens die hij heeft overgelegd, niet betwist. Het door de Chinese ambassade in Den Haag afgegeven paspoort is verstrekt op basis van dezelfde documenten als die bij de onderhavige aanvraag zijn overgelegd. Nu de Chinese ambassade in Den Haag ervan uitgaat dat de door eiser overgelegde documenten op hem betrekking hebben en op grond daarvan het paspoort aan hem is verstrekt, is voldoende aannemelijk gemaakt dat deze documenten betrekking op eiser hebben. De eerder in de GBA opgenomen persoonsgegevens zijn slechts gebaseerd op een verklaring onder ede. Voorts blijkt uit de deskundigenrapportage dat de foto op eisers verblijfsdocument dezelfde persoon betreft als de foto op het door de Chinese ambassade in Den Haag afgegeven Chinese paspoort waarop zijn juiste persoonsgegevens zijn vermeld. Hiermee is genoegzaam aangetoond dat de overgelegde documenten betrekking hebben op eiser en dat dus de in de GBA/BRP geregistreerde persoonsgegevens feitelijk onjuist zijn.
4. Vooropgesteld dient te worden dat de gegevens in de BRP betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Het bewijs dat eenmaal in de BRP opgenomen gegevens feitelijk onjuist zijn, kan alleen maar worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten. Volgens vaste rechtspraak zal voor het wijzigen van eenmaal in de BRP geregistreerde gegevens, gelet op het systeem van de Wet BRP, onomstotelijk moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn.
5. De rechtbank stelt vast dat het verzoek van eiser neerkomt op het verwijderen van een substantieel deel van de in de BRP opgenomen, hem betreffende, persoonsgegevens. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met de door hem overgelegde documenten niet aannemelijk gemaakt dat hij dezelfde persoon is als degene die onder de naam [naam 2] in die documenten is genoemd. Zolang eiser daarin niet is geslaagd, staat niet onomstotelijk vast dat de in de BRP met betrekking tot eiser geregistreerde gegevens onjuist zijn. De door eiser overgelegde documenten houden hieromtrent immers niets in, maar vermelden slechts gegevens met betrekking tot een zekere [naam 2], waarvan eiser stelt dat hij die persoon is. Bij dit oordeel is in aanmerking genomen dat verweerder een eigen verantwoordelijkheid heeft bij de beoordeling van een aanvraag als hier aan de orde, het gelegaliseerd zijn van een document niets zegt over de inhoud van dat document en onduidelijk is gebleven op welke wijze de Chinese ambassade (aan de hand van de overgelegde documenten) de identiteit van eiser heeft vastgesteld. Het betoog van eiser slaagt dan ook niet. Dit betekent dat verweerder het verzoek terecht heeft afgewezen.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Brink, rechter, in aanwezigheid van
B.V.H. Harperink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.