ECLI:NL:RBOBR:2015:3352

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 juni 2015
Publicatiedatum
10 juni 2015
Zaaknummer
15_217
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van last onder dwangsom en ontvankelijkheid van bezwaarschrift

In deze zaak gaat het om een verzoek tot intrekking van een in 2003 opgelegde last onder dwangsom. De rechtbank heeft vastgesteld dat de persoon aan wie de last was gericht inmiddels is overleden en dat eiseres, de echtgenote van deze persoon, geen dwangsommen heeft verbeurd omdat de last niet op haar was gericht. Eiseres had daarom geen procesbelang bij de inhoudelijke behandeling van het bezwaarschrift. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en het bezwaarschrift van eiseres niet-ontvankelijk.

De rechtbank heeft op 8 juni 2015 uitspraak gedaan na een zitting waar eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boekel. De rechtbank oordeelt dat de last onder dwangsom uitsluitend gericht was aan de overleden echtgenoot van eiseres, en dat eiseres niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Dit betekent dat zij geen verzoek om intrekking van de last kan indienen.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 13 januari 2015, waarin het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond was verklaard. De rechtbank draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,00 aan eiseres te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/217
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juni 2015 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. C.J. Driessen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boekel, verweerder

(gemachtigde: drs. ing. F.W. Bello).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[persoon 1], te [woonplaats], gemachtigde: mr. J. van Groningen.

Procesverloop

Op 11 december 2014 heeft verweerder het verzoek van eiseres om het dwangsombesluit van 11 december 2003 in te trekken, afgewezen. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 verklaart het bezwaarschrift van eiseres niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,00 aan eiseres te vergoeden.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres is eigenaresse en bewoonster van het perceel [adres 1] te [woonplaats]. Dit betreft de bedrijfsbebouwing van een champignonkwekerij waar een inpandige woning is gerealiseerd. Deze inpandige woning heeft als adres [adres 2]. Derde-partij exploiteert op - onder meer - het perceel [adres 3] een nertsenhouderij.
2.2
Bij besluit van 11 december 2003 heeft verweerder aan de toenmalige echtgenoot van eiseres ([persoon 2]) aangeschreven de champignonkwekerij op het perceel kadastraal bekend gemeente Boekel, sectie D, nummer 1183 in overeenstemming te brengen met de daarvoor in 1985 verleende bouwvergunning op straffe van verbeuring van een dwangsom van € 1.500,00 per week dat verweerder constateert dat niet aan de last is voldaan. Deze last onder dwangsom is onherroepelijk geworden bij uitspraak van 9 februari 2005 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2005:AS5501).
2.3
De echtgenoot van eiseres is in 2008 overleden. Op 30 oktober 2014 heeft verweerder eiseres bericht dat gelet op constateringen op 23 september 2014 en daarna, dwangsommen zijn verbeurd.
3. De rechtbank overweegt ambtshalve het volgende.
4. De last onder dwangsom is gebaseerd op een overtreding van artikel 40 van de toenmalige Woningwet. Ingevolge artikel 1.6 van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is deze beschikking gelijkgesteld met een beschikking krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De beschikking is uitsluitend gericht aan [persoon 2] en niet aan eiseres dan wel zijn rechtsopvolgers onder algemene of bijzondere titel. De rechtbank is van oordeel dat daarom uitsluitend [persoon 2] in de betreffende last onder dwangsom is aangewezen als overtreder en dat uitsluitend hij dwangsommen kon verbeuren op basis van deze beschikking. De omstandigheid dat eiseres ten tijde van de beschikking in gemeenschap van goederen was getrouwd met [persoon 2] en tevens rechthebbende was op genoemd perceel, leidt niet tot een ander oordeel. Artikel 5.18 van de Wabo maakt het verweerder mogelijk om te bepalen dat een sanctiebesluit onder de Wabo mede geldt voor rechtsopvolgers. Daarvan is geen gebruik gemaakt. Evenmin is gebruik gemaakt van het vóór de Wabo geldende artikel 100e van de Woningwet, dat overigens pas in werking is getreden op 1 januari 2007. De last onder dwangsom uit 2003 had een persoonsgebonden karakter.
5. Ter zitting is vastgesteld en tussen partijen is verder ook niet in geding dat verweerder geen overtredingen heeft geconstateerd vóór het overlijden van [persoon 2]. Hij heeft daarom geen dwangsommen verbeurd, daargelaten dat dergelijke dwangsommen reeds zouden zijn verjaard. Eiseres kan geen dwangsommen verbeuren omdat zij niet de in de last onder dwangsom aangewezen overtreder is en deze last niet tot haar is gericht. Eiseres had daarom geen procesbelang bij een inhoudelijke behandeling van het bezwaarschrift. Bovendien valt zij niet als belanghebbende aan te merken en bestond reeds daarom niet de mogelijkheid om een verzoek om intrekking van de betreffende last onder dwangsom in te dienen. Een dergelijk verzoek moet immers worden gezien als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en kan slechts door een belanghebbende worden gedaan. Voor zover eiseres heeft beoogt een verzoek in te dienen als bedoeld in artikel 5:34 van de Awb, overweegt de rechtbank dat een dergelijk verzoek slechts door de overtreder kan worden ingediend en daarom niet door eiseres. In het midden kan blijven of verweerders reactie op het verzoek om intrekking als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb valt aan te merken.
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het bezwaarschrift niet-ontvankelijk te verklaren en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten, omdat niet valt in te zien waarom de gemachtigde van eiseres deze procedure aanhangig heeft gemaakt. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat slechts inhoudelijke gronden tegen het bestreden besluit zijn aangevoerd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. A.F. Hooghuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.