1.9In bezwaar heeft op 27 augustus 2014 een hoorzitting plaatsgevonden waar eiser is verschenen en waarbij ook mevrouw [persoon 3]) van Tzorg aanwezig was. In het verslag van de hoorzitting is vermeld dat eiser heeft gezegd dat er niet of nauwelijks wordt gedweild en gestoft, dat de sfeer tussen hem en de vaste hulp naar de knoppen is omdat er geen tijd meer is voor een kopje koffie/thee, dat een half uur wordt afgetrokken voor het koffiedrinken terwijl daarvan eigenlijk geen gebruik werd gemaakt, dat voor het doen van de was een kwartier in mindering is gebracht, en dat eiser zich daarin kan vinden, dat er een kwartier wordt afgetrokken voor het wassen van de ramen en dat de ramen nu niet meer aan de buitenkant worden gedaan en dat de hulp niet meer toe komt aan het stoffen van de woning.
Eiser heeft ook gezegd dat zijn situatie complexer is dan die van anderen en dat in zijn woonkamer nogal wat dozen staan opgestapeld die de vorige hulp wel eens aan de kant deed en dan weer terugplaatste, maar daar is nu geen tijd meer voor.
[persoon 3] heeft tijdens de hoorzitting verklaard dat [persoon 2] bij eiser is geweest om te kijken wat nodig was en dat daarbij niet is gekeken naar uren. [persoon 3] zegt verder dat het uiteindelijk echter wel gaat om uren en dat Tzorg daar een rekenmodel voor gebruikt. Op basis van dat model komt [persoon 3] tot een gemiddelde van 2 uren en 45 minuten voor eiser waarbij dan vanwege zijn bijzondere situatie - er staan meer spullen dan gemiddeld - nog 45 minuten aan extra tijd wordt ingezet.
Eiser heeft op de hoorzitting verder gezegd dat de hulp dit jaar vier keer met vakantie is geweest en dat er dan niemand komt of iemand voor een paar uurtjes waardoor de woning niet schoon is.
[persoon 3] heeft daarop gezegd dat de vakantie een lastig punt is. Tzorg heeft veel mensen in dienst, die willen vaak in dezelfde periode met vakantie en voor die periode huurt Tzorg dan vakantiekrachten die minder ervaring hebben. Ook de feestdagen zijn een probleem.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft daarbij verwezen naar het advies van de bezwarenbehandelaars van 15 september 2014. In dat advies is vooropgesteld dat het primaire besluit van 13 februari 2014 en het Ondersteuningsplan van 8 juli 2014 onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden omdat de rechtsgevolgen van het primaire besluit pas duidelijk zijn geworden in het ondersteuningsplan. Daarom is volgens de bezwarenbehandelaars het te laat indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar te achten. In het advies is voorts aangegeven dat een indicatie voor huishoudelijke verzorging niet ziet op achterstallig onderhoud en dat eiser zelf verantwoordelijk is voor een redelijk uitgangspunt zodat het schoonmaakwerk op een normale manier kan worden uitgevoerd hetgeen betekent dat de dozen uit de woonkamer moeten worden verwijderd en dat er geen nieuwe dozen mogen worden geplaatst. Het advies vermeldt verder dat eiser geen rechten kan ontlenen aan het feit dat hij eerder vijf uren huishoudelijke hulp per week ontving. Voorts is aangegeven dat Tzorg afdoende heeft toegelicht dat een woning, zoals die van eiser, in twee uur en drie kwartier zodanig kan worden schoongemaakt dat er sprake is van een schoon en leefbaar huis, alsmede dat aan eiser vanwege de bijzondere situatie al drie kwartier extra is toegekend. Volgens het advies wordt met het voorliggende ondersteuningsplan van 8 juli 2014 een adequate invulling aan de compensatieplicht gegeven, waarbij als voorwaarde geldt dat de voorraad dozen feitelijk uit eisers woonkamer moet worden verwijderd.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn huis sinds het primaire besluit niet, net als voorheen, schoon en leefbaar is. In de vorige indicatie stond dat er vijf uren per week moesten worden ingezet. Nu komt de huishoudelijke hulp anderhalf uur per week minder waardoor deze elke week iets moet lagen liggen. Eiser stelt dat de was blijft liggen, dat de trap, vloeren en hoeken niet meer worden schoongemaakt en dat er geen tijd meer is om iets van de kast te halen en de meubels te verzetten. Volgens eiser komt hij voor een schoon huis minstens 45 minuten per week te kort. Verder voert eiser aan dat volgens de vorige indicatie ook tijdens de vakantieperiodes en feestdagen 5 uur per week aan huishoudelijke hulp werd geboden, terwijl die hulp thans maar voor de helft van de tijd wordt geboden en de vakantiewerkers onvoldoende gekwalificeerd zijn.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Ontvankelijkheid van het bezwaar
5. De rechtbank is gehouden om ambtshalve na te gaan of eiser tijdig bezwaar heeft gemaakt. Verweerder heeft het primaire besluit genomen op 13 februari 2014. Niet in geschil is dat het bezwaarschrift is ingediend buiten de bezwaartermijn van zes weken na die beschikking, nu pas bezwaar is gemaakt na het vaststellen van het ondersteuningsplan op 8 juli 2014. In het bestreden besluit heeft verweerder hierover geconcludeerd dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding omdat pas met het ondersteuningsplan de concrete gevolgen van de beschikking zijn gebleken. Ter zitting heeft de rechtbank de vraag aan de orde gesteld hoe het besluit zich tot het ondersteuningsplan verhoudt, nu pas met het ondersteuningsplan concrete invulling wordt gegeven aan het besluit en daarmee door Tzorg als niet-bestuursorgaan de concrete (rechts)gevolgen van de beschikking van 13 februari 2014 worden vastgelegd. Daarop heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het primaire besluit en het ondersteuningsplan in samenhang moeten worden bezien en dat sprake is van verlengde besluitvorming.Hoewel Tzorg niet krachtens publiekrecht met enig openbaar gezag is bekleed en ook op grond van de zogenaamde publieketaakjurisprudentie niet is te beschouwen als een privaatrechtelijke rechtspersoon waaraan geen publiekrechtelijke bevoegdheden zijn toegekend maar die toch moet worden aangemerkt als een bestuursorgaan (vgl. de conclusie van A.G. Widdershoven van 23 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2260), is de rechtbank van oordeel dat het met het oog op een effectieve rechtsbescherming noodzakelijk is het ondersteuningsplan te beschouwen als deel uitmakend van het primaire besluit van 13 februari 2014. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder de inhoud van het ondersteuningsplan ter zitting expliciet voor zijn rekening heeft genomen en in zijn algemeenheid heeft toegelicht dat verweerder ten aanzien van de concrete invulling van de beschikkingen volledig vertrouwt op wat Tzorg noodzakelijk acht. Het bestreden besluit, waarin concrete publiekrechtelijke rechtsgevolgen in het leven zijn geroepen, is daarmee dus pas (volledig) genomen op 8 juli 2014. Een en ander betekent naar het oordeel van de rechtbank wel dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, maar van een tijdig ingediend bezwaarschrift. Het bezwaarschrift heeft verweerder derhalve terecht ontvankelijk geacht, zij het op een andere grond. Wettelijk kader huishoudelijke verzorging
6. Op grond van artikel 4, eerste lid, onder a, van de Wmo, zoals die gold tot
1 januari 2015, treft het college van burgemeester en wethouders ter compensatie van de beperkingen die een persoon ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen een huishouden te voeren.
Op grond van het tweede lid houdt het college bij het bepalen van de voorzieningen rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit oogpunt van de kosten zelf in de maatregelen te voorzien.
7. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Wmo stelt de gemeenteraad bij verordening en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet regels over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en over de voorwaarden waaronder personen die een aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.
8. Ter uitvoering van deze bepaling is door de gemeenteraad van de gemeente Boxmeer de Verordening maatschappelijke ondersteuning Gemeente Boxmeer 2014 (de Verordening) vastgesteld.
9. Op grond van artikel 2 van de Verordening zijn de op basis van artikel 4, eerste lid, van de Wmo via compenserende maatregelen te bereiken resultaten (a) in het kader van de leefbaarheid gerealiseerde huishoudelijke verzorging in de vorm van licht en/of zwaar huishoudelijk werk in de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten van de woning en (d) beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding.
10. In paragraaf 5 van de Verordening zijn deze resultaatgebieden verder uitgewerkt. Van belang in onderhavige zaak zijn in dat kader de artikelen 9 en 12. Deze artikelen luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
“Artikel 9. In het kader van de leefbaarheid gerealiseerde huishoudelijke verzorging in de vorm van licht en/of zwaar huishoudelijk werk in de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten van de woning
Lid 1.
Het (eerste) te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit in het kader van de leefbaarheid gerealiseerde huishoudelijke verzorging in de vorm van licht en/of zwaar huishoudelijk werk in de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten van de woning.
Lid 2.
Met het oog op het bepaalde in lid 1 van dit artikel kan compensatie worden geboden voor het lichte en/of het zware huishoudelijke werk.
Artikel 12. Gebruik kunnen maken van schone, draagbare en doelmatige kleding
Lid 1
Het vierde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het aanwezig zijn van kleding in gewassen en zo nodig gestreken, opgevouwen of opgehangen staat.
Lid 2.
Met het oog op het gebruik kunnen maken van schone, draagbare en doelmatige kleding kan compensatie worden geboden ten aanzien van het wassen, drogen en strijken en opruimen van de was.”
11. In dit geschil staat de vraag centraal of eiser door verweerder voldoende wordt gecompenseerd als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder a, van de Wmo met de indicatie per 13 februari 2014 voor huishoudelijke verzorging met de aandachtsgebieden licht en zwaar huishoudelijk werk, de was doen en strijken en de organisatie van het huishouden waarbij eiser sinds 8 juli 2014 concreet drie uren en 30 minuten huishoudelijke verzorging door Tzorg ontvangt.
Nieuwe werkwijze van indiceren verweerder
12. Verweerder werkt met enkele andere gemeenten samen bij het vaststellen van beleid voor de Wmo en de huishoudelijke verzorging. Sinds 2014 hanteert verweerder bij het bepalen van de indicaties op grond van de Wmo de Verordening en de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2014 gemeente Boxmeer (de Beleidsregels). Met de Verordening en de Beleidsregels heeft verweerder een nieuwe wijze van indiceren geïntroduceerd. In deze nieuwe werkwijze wordt niet meer geïndiceerd in uren en minuten maar worden aandachtsgebieden voor de huishoudelijke verzorgingsactiviteiten (HV) aangegeven waarop compensatie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder a, van de Wmo moet plaatsvinden. De concrete invulling, omvang en uitvoering van de HV wordt in de nieuwe manier van werken vormgegeven door (de door verweerder gecontracteerde) zorgverleners. Dit betekent dat verweerder bepaalt voor welke aandachtsgebieden huishoudelijke verzorging nodig is en dat de geïndiceerde samen met de zorgaanbieder of de huishoudelijke hulp nieuwe afspraken maakt over wat nodig is om zelfstandig te blijven.
13. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 13 maart 2015 (ECLI:NL:RBOBR:2015:1272) in een zaak van een gemeente die dezelfde werkwijze toepast als verweerder, geoordeeld dat door het indiceren in aandachtsgebieden voor zwaar huishoudelijk werk, licht huishoudelijk werk, de was doen en strijken en de organisatie van het huishouden, mede gelet op de omschrijving van de aandachtsgebieden in de artikelen 9 en 12 van de Verordening (in de zaak van 13 maart 2015: de artikelen 10 en 13 uit de verordening van die gemeente), in zijn algemeenheid voldoende bepaalbaar en concreet is wat de inhoud van de aan de aanvrager toegekende indicatie is. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat het uitgangspunt is dat de indicatie in aandachtsgebieden vervolgens in een specifiek plan wordt uitgewerkt waarbij dan in het individuele geval in samenspraak met de aanvrager wordt nagegaan wat nodig is om te komen tot een voldoende compensatie. 14. Vast staat dat eiser voorheen een indicatie had voor 5 uren huishoudelijke verzorging per week en dat zijn (medische) situatie sinds die indicatie niet is gewijzigd. Eiser heeft gemotiveerd, en met voorbeelden onderbouwd, gesteld dat zijn huis niet schoon is sinds hij nog slechts 3 uren en 30 minuten huishoudelijke verzorging krijgt. Eiser stelt ook dat de hulpen dat beamen maar dat Tzorg er niets mee doet. Verweerder voert hiertegen aan dat Tzorg afdoende heeft toegelicht dat voor eiser 2 uren en 45 minuten voldoende is en dat eiser vanwege bijzondere omstandigheden daar nog 45 minuten extra bij heeft gekregen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser vervolgens niet heeft aangetoond dat het resultaat niet wordt behaald.
15. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting maakt de rechtbank op dat verweerder geen onderzoek heeft verricht naar de vraag of het beoogde resultaat in het geval van eiser daadwerkelijk wordt behaald. Zo is bijvoorbeeld niet gebleken dat verweerder bij eiser thuis is geweest om te bekijken of de klachten van eiser terecht zijn en of de woning schoon is.
16. Ter zitting heeft verweerder nog eens aangegeven dat hij bij zijn standpunt uitgaat van de mededelingen van Tzorg. Verweerder ziet in Tzorg een professionele partij met de ter zake vereiste deskundigheid. Tzorg heeft volgens verweerder afdoende toegelicht dat 2 uren en 45 minuten de norm is om een woning als die van eiser schoon te maken en dat er vanwege bijzondere omstandigheden nog 45 minuten extra is toegekend. Verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat eiser met de door Tzorg verleende hulp voldoende wordt gecompenseerd.
17. De gedingstukken bevatten echter geen stukken met een onderbouwing voor het standpunt van Tzorg dat 2 uren en 45 minuten de norm is en dat eiser met daarbij nog eens 45 minuten voldoende wordt gecompenseerd. Ook zijn er geen stukken waaruit blijkt waarop de gestelde norm is gebaseerd. Evenmin is duidelijk geworden op grond waarvan het oordeel van Tzorg als deskundigenoordeel kan worden beschouwd, waarop verweerder zonder nadere motivering heeft kunnen baseren dat eiser voldoende wordt gecompenseerd. Onafhankelijk is Tzorg in ieder geval niet. Voor de rechtbank is dan ook niet na te gaan of verweerder terecht op de mededelingen van Tzorg afgaat en ook niet of eiser met 3 uren en 30 minuten voldoende wordt gecompenseerd. De rechtbank is gelet hierop dan ook van oordeel dat verweerder, in het licht van het feit dat eiser eerst een indicatie voor 5 uren had en er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden, zijn standpunt dat eiser met 3 uren en 30 minuten voldoende wordt gecompenseerd, onvoldoende heeft onderbouwd.
18. In dat verband geldt dat de rechtbank verweerder niet volgt in zijn stelling dat het op de weg van eiser zou liggen om aan te tonen dat het resultaat niet wordt bereikt. Het ligt gelet op de compensatieplicht van artikel 4 van de Wmo naar het oordeel van de rechtbank juist op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat eiser voldoende wordt gecompenseerd, zeker nu eiser eerst een indicatie voor 5 uren had en hij nu nog maar 3,5 uren krijgt. Daarnaast volgt uit het feit eiser eerst 5 uren had en thans nog slechts 3,5 dat sprake is van een voor eiser belastend besluit hetgeen ook een grond vormt voor het oordeel dat het aan verweerder is om aannemelijk te maken dat eiser met 3,5 uren voldoende wordt gecompenseerd.
19. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
20. De rechtbank is overigens van oordeel dat de compensatieplicht van artikel 4 van de Wmo ook volledig geldt tijdens vakanties. Het kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet zo zijn dat de (wijze van) bedrijfsvoering van de zorgaanbieder bepalend is voor de mate van compensatie tijdens vakantieperiodes. De rechtbank volgt verweerder dan ook niet in zijn standpunt dat eiser er rekening mee moet houden dat de zorgaanbieder een zekere vrijheid heeft om binnen de mogelijkheden van zijn bedrijfsvoering te zorgen voor hulp tijdens vakanties. Er kan misschien wel hulp verschoven worden, zoals verweerder ter zitting heeft gesteld, maar dat laat onverlet dat de geïndiceerde hulp continu geleverd moet worden. Ook op dit punt kan het besluit van verweerder naar het oordeel van de rechtbank geen stand houden.
21. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
22. Verweerder dient gelet op het voorgaande een nader onderzoek in te stellen naar de vraag of en hoeverre eiser wordt gecompenseerd voor de beperkingen die hij ondervindt in zijn zelfredzaamheid. De rechtbank ziet onvoldoende grond voor het toepassen van de bestuurlijke lus en ook onvoldoende mogelijkheden om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
23. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 490,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 490,00, wegingsfactor 1).
24. Tevens zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 45,00 vergoedt.