ECLI:NL:RBOBR:2015:3340

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 juni 2015
Publicatiedatum
10 juni 2015
Zaaknummer
14_4010
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de nieuwe indicatiestelling door de gemeente Boxmeer

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 12 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxmeer over de toekenning van huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 4 november 2014, waarin zijn aanvraag voor huishoudelijke hulp werd afgewezen. Eiser ontving voorheen vijf uren huishoudelijke hulp per week, maar na de invoering van een nieuwe indicatiestelling door de gemeente, werd dit verlaagd naar drie uren en dertig minuten per week. Eiser stelde dat deze vermindering niet voldeed aan zijn behoeften en dat zijn huis niet schoon en leefbaar was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente een nieuwe werkwijze voor indicatiestelling had geïntroduceerd, waarbij niet meer in uren werd geïndiceerd, maar in aandachtsgebieden. De rechtbank oordeelde dat de gemeente onvoldoende had onderbouwd dat de nieuwe indicatie van drie uren en dertig minuten voldoende was om aan de compensatieplicht te voldoen. De rechtbank vond dat het aan de gemeente was om aan te tonen dat eiser met de nieuwe indicatie voldoende werd gecompenseerd, vooral gezien het feit dat zijn situatie niet was veranderd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de gemeente op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moest worden gehouden met de uitspraak.

Daarnaast werd de gemeente veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het griffierecht worden vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor gemeenten om zorgvuldig om te gaan met de indicatiestelling en de compensatieplicht onder de Wmo, vooral in situaties waar de zorgbehoefte van de aanvrager niet is veranderd.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/4010

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 juni 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. drs. A.M. Engelen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxmeer, verweerder

(gemachtigde: W.E.C. Veltkamp en mr. A.H.E.M. van Dooren).

Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser huishoudelijke verzorging toegekend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor de periode van 23 februari 2014 tot en met 22 februari 2019.
Op 14 juli 2014 heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 4 november 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1
Vanwege bewegingsbeperkingen, een beperkte inspanningstolerantie, allergieën en psychosociale problematiek had eiser een indicatie voor huishoudelijke hulp tot
23 februari 2014 voor 5 uren per week. De indicatie betrof licht en zwaar huishoudelijk werk, de was en de dagelijkse organisatie van het huishouden. De indicatie liep tot
22 februari 2014.
1.2
Op 25 oktober 2013 heeft verweerder aan eiser bericht dat de hulp bij het huishouden verandert in 2014. In de nieuwe werkwijze bepaalt de gemeente nog steeds of betrokkene hulp nodig heeft maar bekijkt de zorgaanbieder samen met betrokkene wat voor soort hulp het beste is.
1.3
Eiser heeft op 11 februari 2014 om verlenging van zijn indicatie gevraagd.
1.4
Een medewerker van verweerder, [persoon 1], heeft vervolgens op 9 februari 2014 een Wmo Intakeverslag opgesteld en op 14 februari 2014 een rapportage Wmo hulp bij het huishouden. In die rapportage wordt aangegeven dat er geen reden is om een nieuw medisch onderzoek in te stellen en dat wordt aangenomen dat bij eiser de bekende beperkingen nog steeds aanwezig zijn.
1.5
Bij het primaire besluit van 13 februari 2014 heeft verweerder aan eiser huishoudelijke verzorging toegekend voor de periode van 23 februari 2014 tot en met 22 februari 2019 voor de activiteiten licht en zwaar huishoudelijk werk, de was doen en strijken en de dagelijkse organisatie van het huishouden. De huishoudelijke verzorging wordt verstrekt in de vorm van Zorg in natura (Zin) hetgeen betekent dat eiser gebruik dient te maken van een van de zorgdienstverleners die met de gemeente een overeenkomst hebben gesloten. Het primaire besluit vermeldt verder dat eiser heeft aangegeven om zorg van Tzorg te willen ontvangen en dat verweerder Tzorg opdracht zal geven die zorg te leveren. Ook wordt aangegeven dat Tzorg een HV-zorgovereenkomst met eiser zal sluiten over de concrete invulling, omvang en uitvoering van de huishoudelijke verzorging waarbij het uitgangspunt is een adequate invulling van de compensatieplicht als bedoeld in artikel 4, eerste lid, sub a, van de Wmo. In het primaire besluit is voorts nog vermeld dat de zorgdienstverlener het initiatief zal nemen om met eiser een HV-zorgovereenkomst te sluiten en dat eiser tot dat moment de hulp zal ontvangen zoals hij gewend was op grond van de vorige indicatie.
1.6
Op 8 juli 2014 is de heer [persoon 2] van Tzorg bij eiser thuis geweest. Er is tijdens dit huisbezoek een ‘Ondersteuningsplan’ opgesteld dat door eiser is ondertekend. In het Ondersteuningsplan is aangegeven dat ‘schoon en leefbaar huis ondersteuning’ wordt geleverd door de professionele hulp en dat die daarvoor de activiteiten stoffen, stofzuigen/dweilen, keuken schoonmaken, badkamer/toilet schoonmaken, ramen zemen, bed verschonen, was ophangen, strijken en opvouwen, was opruimen en instrueren en organiseren van het huishouden verricht. In het Ondersteuningsplan wordt geen duur van de werkzaamheden genoemd.
1.7
Op basis van het Ondersteuningsplan wordt sinds 8 juli 2014 wekelijks bij eiser gedurende 3 uren en 30 minuten huishoudelijke verzorging geleverd.
1.8
Bij brief van 14 juli 2014 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het feit dat anderhalf uur zorg minder wordt geleverd dan de vorige indicatie en dat er in de vakanties nog minder uren worden gemaakt. Eiser heeft daarbij aangegeven dat hij zijn bezwaar al bij Tzorg kenbaar heeft gemaakt maar dat die er niets mee doen.
1.9
In bezwaar heeft op 27 augustus 2014 een hoorzitting plaatsgevonden waar eiser is verschenen en waarbij ook mevrouw [persoon 3]) van Tzorg aanwezig was. In het verslag van de hoorzitting is vermeld dat eiser heeft gezegd dat er niet of nauwelijks wordt gedweild en gestoft, dat de sfeer tussen hem en de vaste hulp naar de knoppen is omdat er geen tijd meer is voor een kopje koffie/thee, dat een half uur wordt afgetrokken voor het koffiedrinken terwijl daarvan eigenlijk geen gebruik werd gemaakt, dat voor het doen van de was een kwartier in mindering is gebracht, en dat eiser zich daarin kan vinden, dat er een kwartier wordt afgetrokken voor het wassen van de ramen en dat de ramen nu niet meer aan de buitenkant worden gedaan en dat de hulp niet meer toe komt aan het stoffen van de woning.
Eiser heeft ook gezegd dat zijn situatie complexer is dan die van anderen en dat in zijn woonkamer nogal wat dozen staan opgestapeld die de vorige hulp wel eens aan de kant deed en dan weer terugplaatste, maar daar is nu geen tijd meer voor.
[persoon 3] heeft tijdens de hoorzitting verklaard dat [persoon 2] bij eiser is geweest om te kijken wat nodig was en dat daarbij niet is gekeken naar uren. [persoon 3] zegt verder dat het uiteindelijk echter wel gaat om uren en dat Tzorg daar een rekenmodel voor gebruikt. Op basis van dat model komt [persoon 3] tot een gemiddelde van 2 uren en 45 minuten voor eiser waarbij dan vanwege zijn bijzondere situatie - er staan meer spullen dan gemiddeld - nog 45 minuten aan extra tijd wordt ingezet.
Eiser heeft op de hoorzitting verder gezegd dat de hulp dit jaar vier keer met vakantie is geweest en dat er dan niemand komt of iemand voor een paar uurtjes waardoor de woning niet schoon is.
[persoon 3] heeft daarop gezegd dat de vakantie een lastig punt is. Tzorg heeft veel mensen in dienst, die willen vaak in dezelfde periode met vakantie en voor die periode huurt Tzorg dan vakantiekrachten die minder ervaring hebben. Ook de feestdagen zijn een probleem.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft daarbij verwezen naar het advies van de bezwarenbehandelaars van 15 september 2014. In dat advies is vooropgesteld dat het primaire besluit van 13 februari 2014 en het Ondersteuningsplan van 8 juli 2014 onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden omdat de rechtsgevolgen van het primaire besluit pas duidelijk zijn geworden in het ondersteuningsplan. Daarom is volgens de bezwarenbehandelaars het te laat indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar te achten. In het advies is voorts aangegeven dat een indicatie voor huishoudelijke verzorging niet ziet op achterstallig onderhoud en dat eiser zelf verantwoordelijk is voor een redelijk uitgangspunt zodat het schoonmaakwerk op een normale manier kan worden uitgevoerd hetgeen betekent dat de dozen uit de woonkamer moeten worden verwijderd en dat er geen nieuwe dozen mogen worden geplaatst. Het advies vermeldt verder dat eiser geen rechten kan ontlenen aan het feit dat hij eerder vijf uren huishoudelijke hulp per week ontving. Voorts is aangegeven dat Tzorg afdoende heeft toegelicht dat een woning, zoals die van eiser, in twee uur en drie kwartier zodanig kan worden schoongemaakt dat er sprake is van een schoon en leefbaar huis, alsmede dat aan eiser vanwege de bijzondere situatie al drie kwartier extra is toegekend. Volgens het advies wordt met het voorliggende ondersteuningsplan van 8 juli 2014 een adequate invulling aan de compensatieplicht gegeven, waarbij als voorwaarde geldt dat de voorraad dozen feitelijk uit eisers woonkamer moet worden verwijderd.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn huis sinds het primaire besluit niet, net als voorheen, schoon en leefbaar is. In de vorige indicatie stond dat er vijf uren per week moesten worden ingezet. Nu komt de huishoudelijke hulp anderhalf uur per week minder waardoor deze elke week iets moet lagen liggen. Eiser stelt dat de was blijft liggen, dat de trap, vloeren en hoeken niet meer worden schoongemaakt en dat er geen tijd meer is om iets van de kast te halen en de meubels te verzetten. Volgens eiser komt hij voor een schoon huis minstens 45 minuten per week te kort. Verder voert eiser aan dat volgens de vorige indicatie ook tijdens de vakantieperiodes en feestdagen 5 uur per week aan huishoudelijke hulp werd geboden, terwijl die hulp thans maar voor de helft van de tijd wordt geboden en de vakantiewerkers onvoldoende gekwalificeerd zijn.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Ontvankelijkheid van het bezwaar
5. De rechtbank is gehouden om ambtshalve na te gaan of eiser tijdig bezwaar heeft gemaakt. Verweerder heeft het primaire besluit genomen op 13 februari 2014. Niet in geschil is dat het bezwaarschrift is ingediend buiten de bezwaartermijn van zes weken na die beschikking, nu pas bezwaar is gemaakt na het vaststellen van het ondersteuningsplan op 8 juli 2014. In het bestreden besluit heeft verweerder hierover geconcludeerd dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding omdat pas met het ondersteuningsplan de concrete gevolgen van de beschikking zijn gebleken. Ter zitting heeft de rechtbank de vraag aan de orde gesteld hoe het besluit zich tot het ondersteuningsplan verhoudt, nu pas met het ondersteuningsplan concrete invulling wordt gegeven aan het besluit en daarmee door Tzorg als niet-bestuursorgaan de concrete (rechts)gevolgen van de beschikking van 13 februari 2014 worden vastgelegd. Daarop heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het primaire besluit en het ondersteuningsplan in samenhang moeten worden bezien en dat sprake is van verlengde besluitvorming.
Hoewel Tzorg niet krachtens publiekrecht met enig openbaar gezag is bekleed en ook op grond van de zogenaamde publieketaakjurisprudentie niet is te beschouwen als een privaatrechtelijke rechtspersoon waaraan geen publiekrechtelijke bevoegdheden zijn toegekend maar die toch moet worden aangemerkt als een bestuursorgaan (vgl. de conclusie van A.G. Widdershoven van 23 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2260), is de rechtbank van oordeel dat het met het oog op een effectieve rechtsbescherming noodzakelijk is het ondersteuningsplan te beschouwen als deel uitmakend van het primaire besluit van 13 februari 2014. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder de inhoud van het ondersteuningsplan ter zitting expliciet voor zijn rekening heeft genomen en in zijn algemeenheid heeft toegelicht dat verweerder ten aanzien van de concrete invulling van de beschikkingen volledig vertrouwt op wat Tzorg noodzakelijk acht. Het bestreden besluit, waarin concrete publiekrechtelijke rechtsgevolgen in het leven zijn geroepen, is daarmee dus pas (volledig) genomen op 8 juli 2014. Een en ander betekent naar het oordeel van de rechtbank wel dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, maar van een tijdig ingediend bezwaarschrift. Het bezwaarschrift heeft verweerder derhalve terecht ontvankelijk geacht, zij het op een andere grond.
Wettelijk kader huishoudelijke verzorging
6. Op grond van artikel 4, eerste lid, onder a, van de Wmo, zoals die gold tot
1 januari 2015, treft het college van burgemeester en wethouders ter compensatie van de beperkingen die een persoon ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen een huishouden te voeren.
Op grond van het tweede lid houdt het college bij het bepalen van de voorzieningen rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit oogpunt van de kosten zelf in de maatregelen te voorzien.
7. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Wmo stelt de gemeenteraad bij verordening en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet regels over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en over de voorwaarden waaronder personen die een aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.
8. Ter uitvoering van deze bepaling is door de gemeenteraad van de gemeente Boxmeer de Verordening maatschappelijke ondersteuning Gemeente Boxmeer 2014 (de Verordening) vastgesteld.
9. Op grond van artikel 2 van de Verordening zijn de op basis van artikel 4, eerste lid, van de Wmo via compenserende maatregelen te bereiken resultaten (a) in het kader van de leefbaarheid gerealiseerde huishoudelijke verzorging in de vorm van licht en/of zwaar huishoudelijk werk in de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten van de woning en (d) beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding.
10. In paragraaf 5 van de Verordening zijn deze resultaatgebieden verder uitgewerkt. Van belang in onderhavige zaak zijn in dat kader de artikelen 9 en 12. Deze artikelen luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
“Artikel 9. In het kader van de leefbaarheid gerealiseerde huishoudelijke verzorging in de vorm van licht en/of zwaar huishoudelijk werk in de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten van de woning
Lid 1.
Het (eerste) te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit in het kader van de leefbaarheid gerealiseerde huishoudelijke verzorging in de vorm van licht en/of zwaar huishoudelijk werk in de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten van de woning.
Lid 2.
Met het oog op het bepaalde in lid 1 van dit artikel kan compensatie worden geboden voor het lichte en/of het zware huishoudelijke werk.
Artikel 12. Gebruik kunnen maken van schone, draagbare en doelmatige kleding
Lid 1
Het vierde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het aanwezig zijn van kleding in gewassen en zo nodig gestreken, opgevouwen of opgehangen staat.
Lid 2.
Met het oog op het gebruik kunnen maken van schone, draagbare en doelmatige kleding kan compensatie worden geboden ten aanzien van het wassen, drogen en strijken en opruimen van de was.”
Geschil
11. In dit geschil staat de vraag centraal of eiser door verweerder voldoende wordt gecompenseerd als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder a, van de Wmo met de indicatie per 13 februari 2014 voor huishoudelijke verzorging met de aandachtsgebieden licht en zwaar huishoudelijk werk, de was doen en strijken en de organisatie van het huishouden waarbij eiser sinds 8 juli 2014 concreet drie uren en 30 minuten huishoudelijke verzorging door Tzorg ontvangt.
Nieuwe werkwijze van indiceren verweerder
12. Verweerder werkt met enkele andere gemeenten samen bij het vaststellen van beleid voor de Wmo en de huishoudelijke verzorging. Sinds 2014 hanteert verweerder bij het bepalen van de indicaties op grond van de Wmo de Verordening en de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2014 gemeente Boxmeer (de Beleidsregels). Met de Verordening en de Beleidsregels heeft verweerder een nieuwe wijze van indiceren geïntroduceerd. In deze nieuwe werkwijze wordt niet meer geïndiceerd in uren en minuten maar worden aandachtsgebieden voor de huishoudelijke verzorgingsactiviteiten (HV) aangegeven waarop compensatie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder a, van de Wmo moet plaatsvinden. De concrete invulling, omvang en uitvoering van de HV wordt in de nieuwe manier van werken vormgegeven door (de door verweerder gecontracteerde) zorgverleners. Dit betekent dat verweerder bepaalt voor welke aandachtsgebieden huishoudelijke verzorging nodig is en dat de geïndiceerde samen met de zorgaanbieder of de huishoudelijke hulp nieuwe afspraken maakt over wat nodig is om zelfstandig te blijven.
13. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 13 maart 2015 (ECLI:NL:RBOBR:2015:1272) in een zaak van een gemeente die dezelfde werkwijze toepast als verweerder, geoordeeld dat door het indiceren in aandachtsgebieden voor zwaar huishoudelijk werk, licht huishoudelijk werk, de was doen en strijken en de organisatie van het huishouden, mede gelet op de omschrijving van de aandachtsgebieden in de artikelen 9 en 12 van de Verordening (in de zaak van 13 maart 2015: de artikelen 10 en 13 uit de verordening van die gemeente), in zijn algemeenheid voldoende bepaalbaar en concreet is wat de inhoud van de aan de aanvrager toegekende indicatie is. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat het uitgangspunt is dat de indicatie in aandachtsgebieden vervolgens in een specifiek plan wordt uitgewerkt waarbij dan in het individuele geval in samenspraak met de aanvrager wordt nagegaan wat nodig is om te komen tot een voldoende compensatie.
Beoordeling
14. Vast staat dat eiser voorheen een indicatie had voor 5 uren huishoudelijke verzorging per week en dat zijn (medische) situatie sinds die indicatie niet is gewijzigd. Eiser heeft gemotiveerd, en met voorbeelden onderbouwd, gesteld dat zijn huis niet schoon is sinds hij nog slechts 3 uren en 30 minuten huishoudelijke verzorging krijgt. Eiser stelt ook dat de hulpen dat beamen maar dat Tzorg er niets mee doet. Verweerder voert hiertegen aan dat Tzorg afdoende heeft toegelicht dat voor eiser 2 uren en 45 minuten voldoende is en dat eiser vanwege bijzondere omstandigheden daar nog 45 minuten extra bij heeft gekregen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser vervolgens niet heeft aangetoond dat het resultaat niet wordt behaald.
15. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting maakt de rechtbank op dat verweerder geen onderzoek heeft verricht naar de vraag of het beoogde resultaat in het geval van eiser daadwerkelijk wordt behaald. Zo is bijvoorbeeld niet gebleken dat verweerder bij eiser thuis is geweest om te bekijken of de klachten van eiser terecht zijn en of de woning schoon is.
16. Ter zitting heeft verweerder nog eens aangegeven dat hij bij zijn standpunt uitgaat van de mededelingen van Tzorg. Verweerder ziet in Tzorg een professionele partij met de ter zake vereiste deskundigheid. Tzorg heeft volgens verweerder afdoende toegelicht dat 2 uren en 45 minuten de norm is om een woning als die van eiser schoon te maken en dat er vanwege bijzondere omstandigheden nog 45 minuten extra is toegekend. Verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat eiser met de door Tzorg verleende hulp voldoende wordt gecompenseerd.
17. De gedingstukken bevatten echter geen stukken met een onderbouwing voor het standpunt van Tzorg dat 2 uren en 45 minuten de norm is en dat eiser met daarbij nog eens 45 minuten voldoende wordt gecompenseerd. Ook zijn er geen stukken waaruit blijkt waarop de gestelde norm is gebaseerd. Evenmin is duidelijk geworden op grond waarvan het oordeel van Tzorg als deskundigenoordeel kan worden beschouwd, waarop verweerder zonder nadere motivering heeft kunnen baseren dat eiser voldoende wordt gecompenseerd. Onafhankelijk is Tzorg in ieder geval niet. Voor de rechtbank is dan ook niet na te gaan of verweerder terecht op de mededelingen van Tzorg afgaat en ook niet of eiser met 3 uren en 30 minuten voldoende wordt gecompenseerd. De rechtbank is gelet hierop dan ook van oordeel dat verweerder, in het licht van het feit dat eiser eerst een indicatie voor 5 uren had en er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden, zijn standpunt dat eiser met 3 uren en 30 minuten voldoende wordt gecompenseerd, onvoldoende heeft onderbouwd.
18. In dat verband geldt dat de rechtbank verweerder niet volgt in zijn stelling dat het op de weg van eiser zou liggen om aan te tonen dat het resultaat niet wordt bereikt. Het ligt gelet op de compensatieplicht van artikel 4 van de Wmo naar het oordeel van de rechtbank juist op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat eiser voldoende wordt gecompenseerd, zeker nu eiser eerst een indicatie voor 5 uren had en hij nu nog maar 3,5 uren krijgt. Daarnaast volgt uit het feit eiser eerst 5 uren had en thans nog slechts 3,5 dat sprake is van een voor eiser belastend besluit hetgeen ook een grond vormt voor het oordeel dat het aan verweerder is om aannemelijk te maken dat eiser met 3,5 uren voldoende wordt gecompenseerd.
19. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
Vakanties
20. De rechtbank is overigens van oordeel dat de compensatieplicht van artikel 4 van de Wmo ook volledig geldt tijdens vakanties. Het kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet zo zijn dat de (wijze van) bedrijfsvoering van de zorgaanbieder bepalend is voor de mate van compensatie tijdens vakantieperiodes. De rechtbank volgt verweerder dan ook niet in zijn standpunt dat eiser er rekening mee moet houden dat de zorgaanbieder een zekere vrijheid heeft om binnen de mogelijkheden van zijn bedrijfsvoering te zorgen voor hulp tijdens vakanties. Er kan misschien wel hulp verschoven worden, zoals verweerder ter zitting heeft gesteld, maar dat laat onverlet dat de geïndiceerde hulp continu geleverd moet worden. Ook op dit punt kan het besluit van verweerder naar het oordeel van de rechtbank geen stand houden.
Conclusie
21. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
22. Verweerder dient gelet op het voorgaande een nader onderzoek in te stellen naar de vraag of en hoeverre eiser wordt gecompenseerd voor de beperkingen die hij ondervindt in zijn zelfredzaamheid. De rechtbank ziet onvoldoende grond voor het toepassen van de bestuurlijke lus en ook onvoldoende mogelijkheden om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
23. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 490,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 490,00, wegingsfactor 1).
24. Tevens zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 45,00 vergoedt.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met
inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 490,00;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 45,00 te
vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.M. Dohmen, voorzitter, en mr. S.J.W. Hermans en mr. C.T.C. Wijsman, leden, in aanwezigheid van drs. M.T. Petersen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.