ECLI:NL:RBOBR:2015:3331

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 juni 2015
Publicatiedatum
9 juni 2015
Zaaknummer
15_727
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M.H. Rijken - Lie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende onderzoek naar alternatieven bij evenementenvergunning voor christelijk jongerenweekend

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een evenementenvergunning voor het christelijk jongerenweekend "U-Turn". Eiser, die aan de overkant van het terrein woont waar het evenement plaatsvindt, heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunning, omdat hij geluidsoverlast ervaart. De rechtbank oordeelt dat de gemeente onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar mogelijke alternatieven voor de locatie van het evenement, wat in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank stelt vast dat de afstand tussen de door eiser voorgestelde locatie voor de tent en de dichtstbijzijnde woning aanzienlijk groter is dan de huidige locatie. De rechtbank concludeert dat de gemeente blindelings heeft vertrouwd op de mededelingen van de vergunninghouder, Rafael Nederland, zonder zelf een gedegen onderzoek te verrichten naar de bezwaren van eiser. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verklaart het beroep van eiser gegrond. De gemeente wordt verplicht het griffierecht aan eiser te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij de verlening van evenementenvergunningen, vooral wanneer omwonenden bezwaar maken tegen de gevolgen van dergelijke evenementen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/727

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser
en
de burgemeester van de gemeente Haaren, verweerder
(gemachtigde: mr. G.M.H. Martens).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Rafael Nederland, vergunninghouder, te Capelle aan de IJssel, gemachtigden: A. van den Brink en P. de Bruin-Booij.

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de derde-partij een evenementenvergunning verleend.
Bij besluit van 26 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar dat eiser op 8 oktober 2014 tegen die vergunning had gemaakt, ongegrond verklaard.
Eiser heeft ook een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening gedaan. Dat verzoek is bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 15 oktober 2014 afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2015. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij (hierna te noemen: Rafael Nederland) is, met berichtgeving, niet verschenen.

Overwegingen

1.1.
Eiser woont aan de [adres]. Tegenover zijn woning, aan de andere kant van de weg, ligt het terrein van Bezinningscentrum Emmaus (Udenhoutseweg 15). Op dat terrein wordt elk jaar door Rafael Nederland het christelijk jongerenweekend “U-Turn” georganiseerd. In 2014 heeft U-Turn plaatsgevonden op 17, 18 en 19 oktober. Verweerder heeft daarvoor aan Rafael Nederland bij het primaire besluit een evenementenvergunning verleend; eiser was het daarmee niet eens en heeft bezwaar gemaakt tegen de verlening en later beroep ingesteld. Daarover gaat deze procedure.
1.2.
Het evenement vindt onder meer plaats in een tent (20 x 25 meter met daaraan gekoppeld een entreetent van 5 x 5 meter). De tent wordt geplaatst op het grasveld rechts naast de oprijlaan van het Bezinningscentrum, schuin tegenover het perceel van eiser. Het aantal bezoekers ligt rond de 250 en tijdens het evenement wordt onder meer live-muziek gespeeld en er worden kerkdiensten gehouden. De vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Haaren 2013 en er zijn voorschriften en voorwaarden aan verbonden. Zij ziet op toestemming voor het gebruik van een geluidsinstallatie voor toespraken en het ten gehore brengen van muziek op het terrein van het evenement op:
donderdag 16 oktober 2014
soundcheck
van 15.00 tot 18.00 uur en van 19.00 tot 21.00 uur
vrijdag 17 oktober 2014
soundcheck
van 10.00 tot 12.00 uur
oefenen band
van 13.00 tot 16.00 uur en van 19.00 tot 19.45 uur
kerkdienst en uitleg
van 20.00 tot 21.30 uur
zaterdag 18 oktober 2014
oefenen band
van 8.45 tot 9.15 uur, van 14.00 tot 16.30 uur en van 19.15 tot 19.45 uur
kerkdienst en uitleg
van 9.30 tot 12.00 uur en van 20.00 tot 22.30 uur
zondag 19 oktober 2014
oefenen band
van 9.00 tot 9.30 uur en van 13.45 tot 14.15 uur
kerkdienst en uitleg
van 9.30 tot 10.30 uur en van 14.30 tot 16.15 uur
2. Het evenement heeft inmiddels al plaatsgevonden, maar toch is de rechtbank van oordeel dat eiser procesbelang heeft bij een oordeel over zijn beroep. U-Turn vindt, zo is onweersproken, immers ieder jaar plaats. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), heeft al diverse malen geoordeeld dat het belang van een oordeel over de rechtmatigheid van een besluit kan liggen in de omstandigheid dat het inhoudelijk oordeel van de rechter bij toekomstige besluiten kan worden betrokken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 september 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BN6184).
3.1.
Eiser heeft in de eerste plaats aangevoerd dat verweerder aan zijn besluitvorming ten onrechte de nota “Evenementen met een luidruchtig karakter” van de Inspectie Milieuhygiëne Limburg 1996 (de nota) ten grondslag heeft gelegd en dat hij door hantering van de in die nota vervatte geluidsnormen veel geluidsoverlast ervaart. De Afdeling heeft echter al meermalen geaccepteerd dat deze nota door vergunnende bestuursorganen wordt gehanteerd (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 6 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2929 en van 6 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW7625) en het door eiser aangevoerde geeft de rechtbank geen aanleiding om daarover in dit geval anders te oordelen.
3.2.
Nu de geluidsnormen uit de nota door verweerder mocht worden gehanteerd en vaststaat dat gedurende vrijwel het hele evenement binnen die geluidsnormen is gebleven, faalt de eerste beroepsgrond.
4.1.
Eiser heeft in de tweede plaats aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet heeft onderzocht of er reële alternatieven denkbaar waren, bijvoorbeeld door de tent op een ander deel van het terrein van het Bezinningscentrum te plaatsen, of door het evenement te verplaatsen naar het gebouw van het Bezinningscentrum. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank is tot dat oordeel gekomen op basis van het volgende.
4.2.
Ter zitting heeft de rechter aan verweerders gemachtigde de vraag voorgelegd of en op welke wijze is onderzocht of alternatieven op het terrein van het Bezinningscentrum denkbaar waren, zodat de door eiser ervaren geluidsoverlast zou verminderen. Het antwoord daarop luidde dat dat onderzoek niet meer mogelijk was omdat de zienswijze zo laat was ingediend. Los van de omstandigheid dat de zienswijze naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk laat (te weten drie weken voor het evenement) is ingediend, ligt hier het bestreden besluit ter toetsing voor, en niet het primaire besluit. De vraag is dus in hoeverre verweerder voorafgaand aan het bestreden besluit heeft onderzocht of er alternatieven denkbaar waren. De rechtbank stelt vast dat in dat besluit (en het daarin ingelaste advies van verweerders bezwaarschriftencommissie) daarover (slechts) het volgende is vermeld:
“Tot slot gaat de commissie nog in op de door bezwaarmaker aangedragen mogelijkheid om het evenement niet in een tent te houden dan wel op een andere locatie op het terrein te houden. Hierover is door de vergunninghouder aangegeven dat het op de locatie aanwezige gebouw te klein is gebleken en dit vorig jaar, toen het evenement in het gebouw gehouden is, het gevoel gaf niet geheel veilig te zijn voor een dergelijke grote groep mensen. Ten aanzien van het verplaatsen van de tent naar een andere locatie op het terrein is aangegeven dat ook dan woningen in de directe omgeving zijn gelegen en in die zin het probleem alleen verplaatst wordt. De commissie ziet op grond van het bovenstaande onvoldoende aanleiding om te concluderen dat het houden van het evenement op een andere locatie dan wel in het ter plaatse gelegen gebouw gezien kan worden als een voor alle betrokkenen aanvaardbare oplossing.”
De rechtbank is van oordeel dat hiermee onvoldoende blijk is gegeven van een gedegen onderzoek naar het bestaan van alternatieven. Ter zitting is vast komen te staan dat, anders dan de bezwaarschriftencommissie kennelijk veronderstelt, geen sprake is van meerdere (andere) woningen in de directe omgeving, maar slechts van één: de ten noorden van het terrein gelegen “[andere woning]”. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting desgevraagd gemeld dat hij denkt dat er op enig moment, al dan niet telefonisch, contact is geweest tussen een gemeenteambtenaar en de bewoners van de [andere woning] en dat zij toen te kennen hebben gegeven dat ze bezwaren hadden tegen verplaatsing van de tent. Daarvan bevinden zich echter geen stukken in het dossier, noch blijkt van het contact uit het bestreden besluit. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting gesteld dat het te verwachten viel dat bij verplaatsing van de tent andere mensen weer bezwaren zouden hebben en dat om die reden een onderzoek naar verplaatsing van de tent (of het evenement) niet aangewezen was. Dat volgt de rechtbank niet. Het enkele feit dat het volgens verweerder mogelijk is dat een andere omwonende bezwaar zal maken tegen een alternatief, ontslaat verweerder niet van de plicht om dat alternatief deugdelijk te onderzoeken. Dat is nu op geen enkele wijze gebeurd. Dit klemt te meer, nu ter zitting is komen vast te staan dat het terrein van het Bezinningscentrum erg groot is en dat de afstand tussen de door eiser voorgestelde plaats voor de tent en de [andere woning] ruim tweemaal zo groot is als de afstand tussen eisers woning en de huidige plaats voor de tent. Ook blijkt op geen enkele wijze van enig objectief onderzoek naar het gevoel van onveiligheid dat door de bezoekers van het evenement kennelijk is ervaren bij verplaatsing van het evenement naar binnen. Verweerder is, zoals eiser terecht heeft aangevoerd, klaarblijkelijk blindelings afgegaan op de mededelingen daarover van Rafael Nederland. Dat volstaat naar het oordeel van de rechtbank niet.
4.3.
Verweerders gemachtigde heeft ter zitting nog gesteld dat verweerder is gebonden aan de aanvraag, die ziet op plaatsing van de tent op het door Rafael Nederland gewenste terreingedeelte. Volgens verweerders gemachtigde diende enkel te worden bezien of de tent op die – aangevraagde – plek passend was, en behoefden mogelijke alternatieven dus ook om die reden niet te worden onderzocht. De rechtbank volgt dat niet. In het bestreden besluit dient verweerder te beslissen op grondslag van het bezwaar (artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht), en dat bezwaar hield in dat eiser het niet eens was met plaatsing van de tent op de door Rafael Nederland gewenste plek. Daarbij heeft eiser duidelijk aangegeven dat hij de tent graag elders op het terrein gesitueerd ziet, dan wel wenst dat het evenement naar binnen wordt verplaatst. Het ligt niet op eisers weg om, zoals verweerders gemachtigde ter zitting heeft gesteld, nog specifieker aan te geven waar precies hij de tent dan geplaatst wil zien. Dat is, gegeven de bezwaren die eiser aan verweerder kenbaar heeft gemaakt en de uitwijkmogelijkheden die hij heeft geschetst, verder geheel aan verweerder.
5. Al met al is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel (artikel 3:2 van de Awb) en het motiveringsbeginsel (artikel 3:46 en 7:12 van de Awb). Het beroep wordt daarom verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd.
6. Het evenement heeft zoals gezegd al plaatsgevonden en verweerder hoeft dus niet met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen. Wel zal hij zich van dit oordeel rekenschap moeten geven bij toekomstige vergunningaanvragen ten behoeve van dit evenement.
7. Aangezien eiser in het gelijk wordt gesteld, zal verweerder het griffierecht aan hem dienen te vergoeden. Eiser (zonder gemachtigde) heeft geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten gemaakt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • bepaalt dat verweerder het door eiser gestorte griffierecht ten bedrage van € 167,–aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.H. Rijken - Lie, rechter, in aanwezigheid van
B.V.H. Harperink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.