ECLI:NL:RBOBR:2015:3314

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 juni 2015
Publicatiedatum
9 juni 2015
Zaaknummer
01/860084-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijke aanrijding fietser door graafmachine met aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag

Op 10 juni 2015 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een dodelijke aanrijding met een fietser. De aanrijding vond plaats op 30 oktober 2013 te Schijndel, waar de verdachte als bestuurder van een graafmachine een fietser heeft geraakt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen door niet tijdig naar links uit te wijken en onvoldoende maatregelen te nemen om de fietser veilig te passeren. Dit leidde tot een verkeersongeval waarbij de fietser om het leven kwam.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie in overweging genomen, die een taakstraf van 240 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden had geëist. De rechtbank heeft echter rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn lange staat van dienst als chauffeur en het feit dat hij nooit eerder in aanraking is gekomen met justitie voor verkeersfeiten. De rechtbank heeft besloten om de straf te matigen en legde een taakstraf op van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 1 jaar met een proeftijd van 1 jaar.

De rechtbank heeft in haar overwegingen ook het leed van de nabestaanden van het slachtoffer meegewogen, evenals de gevolgen die het ongeval voor de verdachte zelf heeft gehad. De uitspraak benadrukt de ernst van verkeersveiligheid en de verantwoordelijkheden van bestuurders, vooral in situaties waarin de veiligheid van kwetsbare verkeersdeelnemers zoals fietsers in het geding is.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860084-14
Datum uitspraak: 10 juni 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1958],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 mei 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 april 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 30 oktober 2013 te Schijndel, gemeente Schijndel, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (graafmachine (met een (totale) breedte van (ongeveer) 2,60 meter)), met dat motorrijtuig rijdende over de rijbaan van die weg, (welke rijbaan toen daar een breedte had van (ongeveer) 4,5 meter) en naderend een, in dezelfde richting als hij, verdachte, eveneens over de rijbaan van die weg rijdende, bestuurder van een fiets, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval in hoge, althans aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of onnadenkend, op het moment dat hij, verdachte, rijdende met dat motorrijtuig, genoemde fietser tot op (zeer) korte afstand was genaderd en voornemens was genoemde fietser (vervolgens) te passeren/in te halen en/of genoemde fietser passeerde/inhaalde (waarbij genoemde fietser slechts 0,80 meter wegbreedte tot zijn beschikking zou hebben),
- niet, althans niet tijdig en/of voldoende, (gezien zijn, verdachte's, rijrichting), naar links uit te wijken en/of
- geen, althans onvoldoende, maatregelen te nemen, toen hij, verdachte, daartoe genoodzaakt was, teneinde die fietser veilig te passeren/in te halen en/of een botsing/aanrijding met die fietser te voorkomen,

(mede) tengevolge waarvan die fietser (tijdens het passeren/inhalen) (in de onderrug en/of bilstreek) werd geraakt door (de graafbak van) voormeld motorvoertuig en/of (aldus) een botsing en/of aanrijding heeft plaats gevonden tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en de (bestuurder van) de fiets, waarna voormelde fietser (vervolgens) in de berm is terecht gekomen en/of ten val is gekomen en/of door het door verdachte bestuurde motorrijtuig werd/is overreden, waardoor de bestuurder (genaamd [slachtoffer]) van genoemde fiets, werd gedood;

art. 6 Wegenverkeerswet 1994
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 oktober 2013 te Schijndel, gemeente Schijndel, op de weg, de Veghelsedijk, als bestuurder van een motorrijtuig (graafmachine (met een (totale) breedte van (ongeveer) 2,60 meter)), met dat motorrijtuig rijdende over de rijbaan van die weg (welke rijbaan toen daar een breedte had van (ongeveer) 4,5 meter) en naderend een, in dezelfde richting als hij, verdachte, eveneens over de rijbaan van die weg rijdende, bestuurder van een fiets (genaamd [slachtoffer]), op het moment dat hij, verdachte, (rijdende met dat motorrijtuig) genoemde fietser tot op (zeer) korte afstand was genaderd en/of voornemens was genoemde fietser (vervolgens) te passeren/in te halen en/of genoemde fietser passeerde/inhaalde (waarbij genoemde fietser slechts 0,80 meter wegbreedte tot zijn beschikking zou hebben),
- niet, althans niet tijdig en/of voldoende, (gezien zijn, verdachte's, rijrichting), naar links heeft uitgeweken en/of - geen, althans onvoldoende, maatregelen heeft genomen, toen hij, verdachte, daartoe genoodzaakt was, teneinde die fietser veilig te passeren/in te halen en/of een botsing/aanrijding met die fietser te voorkomen,(mede) tengevolge waarvan die fietser (tijdens het passeren/inhalen) (in de onderrug en/of bilstreek) werd geraakt door (de graafbak van) voormeld motorvoertuig en/of (aldus) een botsing en/of aanrijding heeft plaats gevonden tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en de (bestuurder van) de fiets, waarna voormelde fietser (vervolgens) in de berm is terecht gekomen en/of ten val is gekomen en/of door het door verdachte bestuurde motorrijtuig werd/is overreden, door welke gedraging(en) van hem, verdachte, gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
art. 5 Wegenverkeerswet 1994
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewezenverklaring.De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte

1.primair
op 30 oktober 2013 te Schijndel, gemeente Schijndel, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (graafmachine met een totale breedte van ongeveer 2,60 meter), met dat motorrijtuig rijdende over de rijbaan van die weg (welke rijbaan toen daar een breedte had van ongeveer 4,5 meter) en naderend een, in dezelfde richting als hij, verdachte, eveneens over de rijbaan van die weg rijdende, bestuurder van een fiets, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door in aanzienlijke mate onvoorzichtig, op het moment dat hij, verdachte, rijdende met dat motorrijtuig, genoemde fietser tot op zeer korte afstand was genaderd en voornemens was genoemde fietser vervolgens in te halen en genoemde fietser inhaalde, niet voldoende, gezien zijn, verdachte's, rijrichting, naar links uit te wijken, waarna voormelde fietser in de berm is terecht gekomen en ten val is gekomen en door het door verdachte bestuurde motorrijtuig is overreden, waardoor de bestuurder (genaamd [slachtoffer]) van genoemde fiets, werd gedood.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat naar de mening van de officier van justitie sprake is geweest van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen van verdachte en vordert hiervoor een taakstraf van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als ervaren chauffeur van een grote graafmachine, aanmerkelijk onvoorzichtig een fietser ingehaald, die, ten val gekomen, met zijn hoofd onder de wielen van de graafmachine is terecht gekomen. Hoewel verdachte nimmer opzet heeft gehad op het overlijden van de fietser, is door zijn onvoorzichtige handelen de fietser om het leven gekomen. Hierdoor is aan de nabestaanden van het slachtoffer veel leed toegebracht. Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zich hier terdege van bewust is en dat hij deze verantwoordelijkheid met zich meedraagt.
De rechtbank houdt er, meer dan de officier van justitie, in strafverminderende zin rekening mee dat verdachte ook zelf is getroffen door de gevolgen van het door hem gepleegde strafbare feit in die zin dat verdachte direct na het ongeval is geconfronteerd met het verminkte levenloze lichaam van het slachtoffer. Voorts houdt de rechtbank er rekening mee dat volgens het uittreksel uit het documentatieregister verdachte niet eerder met politie en justitie ter zake van verkeersfeiten in aanraking is geweest, terwijl verdachte ten tijde van het ongeval al 37 jaar zijn rijbewijs had en reeds 36 jaar een graafmachine bestuurde.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf en noemen voor de onderhavige zaak een taakstraf van 240 uur en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar.
De rechtbank zal gelet op de hiervoor genoemde strafverminderende omstandigheden een lichtere straf opleggen dan voornoemde straf en de door de officier van justitie gevorderde straf.
De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf passend en geboden is. De rechtbank heeft bij het bepalen van de omvang van deze taakstraf het voorgaande in aanmerking genomen.
De rechtbank acht tevens een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen op haar plaats omdat verdachte door het plegen van het bewezen verklaarde de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht, maar zal deze in verband met de beroepsuitoefening van verdachte en de gebleken houding van verdachte als verkeersdeelnemer in zijn algemeenheid, voorwaardelijk opleggen.
Voorts houdt de rechtbank er rekening mee dat er inmiddels geruime tijd – ruim anderhalf jaar - is verstreken tussen het plegen van het feit en de berechting van verdachte. Gelet op voornoemd tijdsverloop zal de rechtbank aan de voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen een proeftijd van slechts één jaar verbinden.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 6, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
primair Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
T.a.v. primair: Taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis
T.a.v. primair: Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. E.C.P.M. Valckx en mr. A.M.R. van Ginneken, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. Boerboom, griffier,
en is uitgesproken op 10 juni 2015.
Mr. A.M.R. van Ginneken is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.