ECLI:NL:RBOBR:2015:3231

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 juni 2015
Publicatiedatum
4 juni 2015
Zaaknummer
15_1260
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een gebiedsverbod opgelegd door de burgemeester van Eindhoven

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 3 juni 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van de burgemeester van de gemeente Eindhoven. De burgemeester had op 2 april 2015 een gebiedsverbod opgelegd aan verzoeker, die van 3 april 2015 tot 3 juli 2015 niet in een bepaald deel van Woensel-Zuid en het centrum van Eindhoven mocht komen. Dit besluit was genomen naar aanleiding van ernstige verstoringen van de openbare orde waarbij verzoeker in het verleden betrokken was geweest. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 20 mei 2015 zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun gemachtigden. De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder eerdere incidenten waarbij verzoeker betrokken was, zoals beschietingen en bedreigingen. De burgemeester heeft zich op het standpunt gesteld dat er een ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde bestond, gezien de gedragingen van verzoeker in het verleden en zijn recente gedrag na zijn vrijlating uit detentie.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om het gebiedsverbod op te leggen en dat hij in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. De rechter heeft de belangen van verzoeker afgewogen tegen het belang van de openbare orde en geconcludeerd dat het belang van handhaving van de openbare orde zwaarder weegt. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en de voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het bestreden besluit rechtmatig was.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/1260

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 juni 2015 in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.F.A.M. Collart),
en

de burgemeester van de gemeente Eindhoven, verweerder

(gemachtigden: mr. B. Timmermans en mr. N. Hendriks).

Procesverloop

Bij besluit van 2 april 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoeker verboden van 3 april 2015, 08:00 uur, tot 3 juli 2015, 08:00 uur, in een deel van Woensel-Zuid en in het centrum van Eindhoven, zoals nader aangeduid op een kaart bij het bestreden besluit, te zijn (hierna: het gebiedsverbod).
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2015. Partijen zijn verschenen bij hun gemachtigde(n).

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten.
Volgens een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van de Nationale Politie Politie-eenheid Oost-Brabant Basisteam Eindhoven Zuid van 20 maart 2015 is verzoeker in de periode van 15 juli 2007 tot en met 6 maart 2015 bij de volgende incidenten in Eindhoven betrokken geweest:
- 15 juli 2007: beschieting van een man vanuit een auto op het Stationsplein;
- 23 juli 2010: bedreiging van een man met zware mishandeling op de Noord-Brabantlaan;
- 21 augustus 2010: beroving met geweld met twee andere personen in de omgeving Peperstraat;
- 19 november 2010: samenscholen en het aanbieden van drugs op de Hermanus Boexstraat;
- 26 november 2010: bezit van tien bolletjes cocaïne in de Hermanus Boexstraat;
- 19 december 2010: aanwezigheid in een groep van waaruit het schietincident ten tijde van het ‘Glazen Huis’ op de Hermanus Boexstraat plaatsvond;
- 6 maart 2015: niet terugkeren van verlof naar TBS-kliniek De Kijvelanden. Verzoeker werd aangetroffen bij zijn vriendin [adres] .
Voorts blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen dat verzoeker tussen 19 december 2010 en 3 april 2015 in detentie en TBS-kliniek De Kijvelanden heeft verbleven.
Op 13 maart 2015 hebben ambtenaren van de gemeente in het kader van een risicoanalyse met verzoeker gesproken. Tijdens dat gesprek is verzoeker gevraagd of de gemeente bij zijn terugkeer naar Eindhoven rekening moet houden met represailles vanuit hem of naar hem. Daarop heeft verzoeker geantwoord dat hij met niemand een probleem heeft en dat, mocht hij horen dat iemand hem zoekt in dit kader, hij dan niet zal afwachten maar deze persoon zelf zal opzoeken.
Op 27 maart 2015, na de bekendmaking van verweerders voornemen een gebiedsverbod aan verzoeker op te leggen, heeft een tweede gesprek tussen verzoeker en ambtenaren van de gemeente plaatsgevonden. Tijdens dat gesprek heeft verzoeker gezegd dat hij lak heeft aan het gebiedsverbod en dat hij niet voor zichzelf instaat als men hem aanhoudt bij overtreding van het gebiedsverbod.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het volgende standpunt gesteld. Uit recente informatie van de politie blijkt dat verzoeker of zijn groep de openbare orde herhaaldelijk verstoort. Het gaat steeds om ernstige gedragingen, waaronder zeer ernstige geweldsdelicten. De problematiek met deze groep was ook in de jaren dat verzoeker heeft vastgezeten en is ook nu aanwezig. Daardoor, en gelet op de mededelingen die verzoeker heeft gedaan tijdens gesprekken die ambtenaren van de gemeente op 13 en 27 maart 2015 met verzoeker hebben gehad, is het zeer aannemelijk dat de ordeverstoring doorgaat als nu niet wordt ingegrepen. Daaraan doet niet af dat verzoeker de afgelopen jaren gedetineerd is geweest, waarna hij in principe met een schone lei kan beginnen. Daarbij is van belang dat verzoeker in detentie zijn voorwaardelijke invrijheidstelling heeft verspeeld, hij zeer recent in Rotterdam is ontsnapt (en in Eindhoven teruggevonden), zijn forensisch-psychiatrische behandeling (dus) niet is geslaagd en de – uit de met verzoeker gehouden gesprekken gebleken – huidige gedachtegang van verzoeker over geweldpleging. Met het toepassen van minder vergaande bevoegdheden, zoals het opleggen van een groepsverbod of een verbod voor een kleiner gebied, kan de openbare orde onvoldoende worden beschermd. Het is begrijpelijk dat verzoeker niet gelukkig is met het gebiedsverbod maar aan het belang van handhaving van de openbare orde middels het opleggen van het gebiedsverbod wordt meer gewicht toegekend dan aan de belangen van verzoeker die hij daartegenover heeft gesteld.
3. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. De voorzieningenrechter acht het belang van verzoeker bij het treffen van de gevraagde voorziening onder de gegeven omstandigheden voldoende spoedeisend. Het belang van verzoeker bij het treffen van die voorziening dient in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure te worden afgewogen tegen het belang van verweerder. Dit vereist een meer inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit op basis van een voorlopige rechtmatigheidstoets. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank op geen enkele wijze in een eventuele bodemprocedure.
5. Ingevolge artikel 172, eerste lid, van de Gemeentewet (Gmw) is de burgemeester belast met de handhaving van de openbare orde.
6. Ingevolgde artikel 172, derde lid, van de Gmw is de burgemeester bevoegd bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde.
7. Ingevolge artikel 172a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gmw kan de burgmeester, onverminderd artikel 172, derde lid, en hetgeen bij gemeentelijke verordening is bepaald omtrent de bevoegdheid van de burgemeester om bevelen te geven ter handhaving van de openbare orde, aan een persoon die herhaaldelijk individueel of groepsgewijs de openbare orde heeft verstoord of bij groepsgewijze verstoring van de openbare orde een leidende rol heeft gehad, bij ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde een bevel geven zich niet te bevinden in of in de omgeving van een of meer bepaalde objecten binnen de gemeente, dan wel in een of meer bepaalde delen van de gemeente.
8. Ingevolge artikel 172a, vierde lid, van de Gmw geldt het bevel voor een door de burgemeester vast te stellen periode van ten hoogste drie maanden. Het bevel kan ten hoogste driemaal worden verlengd met een door de burgemeester vast te stellen periode van telkens ten hoogste drie maanden.
9. Verzoeker heeft het volgende aangevoerd. De informatie over verstoringen van de openbare orde waar verweerder naar verwijst is verre van recent omdat deze ziet op het jaar 2010. Dat de groep waartoe verzoeker volgens de politie behoorde de openbare orde na die tijd nog heeft verstoord, zal vast wel kloppen, maar nergens blijkt uit dat verzoeker daarvan volgens de politie deel is blijven uitmaken in de tijd tussen zijn arrestatie naar aanleiding van de schietpartij bij het Glazen Huis (waarvoor hij werd vrijgesproken) en zijn vrijlating begin april dit jaar. Dit volgt evenmin uit andere informatie van de gemeente. Hoewel in beginsel mag worden uitgegaan van de juistheid van een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van politie, betekent dit nog niet dat verzoeker bij verloop van een periode van vierenhalf jaar nog steeds kan worden beschouwd tot de groep overlastveroorzakers waar hij volgens de politie voor die tijd deel van uitmaakte. Dat hij op 6 maart 2015 niet terugkeerde van zijn verlof, maar verbleef bij zijn vriendin in Eindhoven doet daar niet aan af. Hij heeft hiermee niet de openbare orde verstoord noch volgt hieruit vrees voor verstoring van de openbare orde. Er is geen sprake van verstoring van de openbare orde, althans veel te lang geleden om nu nog aan verzoeker tegen te werpen. Uit het feit dat verzoeker zich niet hield aan afspraken verbonden aan zijn voorlopige invrijheidstelling volgt ook geen ernstige vrees voor het verstoren van de openbare orde in de binnenstad van Eindhoven. Verzoeker heeft recent verklaard met niemand problemen te hebben. Ook het feit dat verzoeker geen hulp van verweerder heeft geaccepteerd en dat hij heeft gezegd zich niet te zullen houden aan het gebiedsverbod omdat hij het er niet mee eens is, zegt niets over de ernstige vrees dat hij de openbare orde zal verstoren als geen gebiedsverbod wordt opgelegd. Het gebiedsverbod belemmert verzoeker in het opbouwen van zijn leven omdat alle uitzendbureaus zich in het betreffende gebied bevinden.
10. De voorzieningenrechter dient te beoordelen of verweerder bevoegd is om aan verzoeker een gebiedsverbod op te leggen en, zo ja, of verweerder in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
11. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder mogen uitgaan van de juistheid van de in voormeld proces-verbaal vermelde politiebevindingen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) mag een bestuursorgaan als verweerder in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ3446). De voorzieningenrechter heeft geen reden om aan de juistheid van vorenbedoelde bevindingen te twijfelen. Verzoeker ontkent de feiten als zodanig ook niet. Verzoeker heeft weliswaar terecht opgemerkt dat hij niet is veroordeeld in verband met de schietpartij bij het Glazen Huis, maar daaraan doet niet af dat hij volgens het proces-verbaal bij het schietincident aanwezig was en behoorde tot de groep personen waartoe ook de schutter behoorde en dat heeft verweerder bij zijn besluitvorming van belang geacht.
12. De voorzieningenrechter stelt gelet op het vorenoverwogene vast dat verzoeker in het verleden, direct dan wel indirect, betrokken is geweest bij ernstige verstoringen van de openbare orde. Dat, zoals verzoeker heeft gesteld, nergens uit blijkt dat hij in de tijd tussen zijn arrestatie naar aanleiding van de schietpartij bij het Glazen Huis en zijn vrijlating begin april dit jaar deel is blijven uitmaken van de groep overlastveroorzakers, is op zich genomen juist maar verweerder heeft in dit verband betekenis mogen toekennen aan het gegeven dat verzoeker de afgelopen vierenhalf jaar gedetineerd is geweest. Bovendien heeft verweerder ter zitting benadrukt dat voor zijn beoordeling niet doorslaggevend is geweest of verzoeker op dit moment nog deel uitmaakt van de groep overlastveroorzakers. Daarbij heeft hij erop gewezen dat geen groepsverbod is opgelegd maar een individueel verbod. Dat de groep overlastveroorzakers nog steeds actief is in het centrum en dat verzoeker in ieder geval in het verleden deel van die groep heeft uitgemaakt, is één van de aspecten die verweerder bij zijn beoordeling heeft betrokken. Volgens verweerder is het de optelsom van verzoekers gedragingen in het verleden, zijn gedrag in detentie, zijn huidige gedrag en de aanhoudende problemen met de groep overlastveroorzakers, die vorenbedoelde vrees rechtvaardigt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat en deugdelijk gemotiveerd waarom, gelet op alle door hem benoemde feiten en omstandigheden samengenomen, sprake is van ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde door verzoeker. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter valt, anders dan verzoeker ter zitting heeft betoogd, niet in te zien waarom verweerder minder betekenis zou hebben mogen toekennen aan de uitlatingen die verzoeker op 13 en 27 maart 2015 heeft gedaan, dan verweerder in het bestreden besluit heeft gedaan.
13. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder bevoegd was op grond van artikel 172a van de Gmw een gebiedsverbod aan verzoeker op te leggen.
14. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid om een gebiedsverbod voor de duur van drie maanden aan verzoeker op te leggen. Verweerder heeft de, bij hem bekende, van betekenis zijnde belangen op kenbare wijze in de door hem gemaakte belangenafweging betrokken en heeft het belang van verzoeker bij het niet opleggen van het gebiedsverbod in redelijkheid minder zwaarwegend mogen achten dan het algemeen belang om de openbare orde te handhaven. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat het huisrecht van verzoeker niet in het geding komt omdat uit het bevolkingsregister niet blijkt dat hij in Eindhoven staat ingeschreven, dat geen kinderen van verzoeker staan geregistreerd in het bevolkingsregister, dat – zou ervan moeten worden uitgegaan dat verzoeker een kind heeft – verzoeker zijn kind buiten het verboden gebied zou kunnen zien en dat zijn moeder en zus buiten het verboden gebied wonen, zodat verzoekers gezins- of familieleven in zoverre niet kenbaar in het geding komt. Verder heeft verweerder van belang mogen achten dat – nog afgezien van de omstandigheid dat verzoeker begeleiding bij het zoeken naar werk en het aanvragen van een uitkering is geboden – als verzoeker voor bijvoorbeeld het bezoeken van een uitzendbureau in het verboden gebied moet zijn, hij om ontheffing van het gebiedsverbod kan vragen. Verder heeft verweerder er ter zitting op gewezen dat ook op het internet naar vacatures kan worden gezocht. Het voorgaande in aanmerking genomen, acht de voorzieningenrechter met wat verzoeker heeft gesteld, niet aannemelijk gemaakt dat het gebiedsverbod hem belemmert in het zelfstandig zoeken naar werk. Naar voorlopig oordeel is het bestreden besluit rechtmatig.
15. Gelet op het vorenoverwogene wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Brink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. J.A. Meijer - Habraken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.