ECLI:NL:RBOBR:2015:3229

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 juni 2015
Publicatiedatum
4 juni 2015
Zaaknummer
01/845941-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk brand stichten met gemeen gevaar voor goederen

Op 5 juni 2015 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 december 2014 opzettelijk brand heeft gesticht in haar woning in de gemeente Heesch. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door een brandende aansteker in aanraking te brengen met brandbare materialen, brand heeft veroorzaakt, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De verdachte is op 22 mei 2015 ter terechtzitting gehoord, waar zij haar bekennende verklaring heeft afgelegd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie in overweging genomen, die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf had geëist, maar heeft besloten om een gevangenisstraf van 702 dagen op te leggen, waarvan 540 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, waaronder een klinische behandeling in een forensisch psychiatrische kliniek, omdat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar blanco strafblad en haar bereidheid tot behandeling. De uitspraak is gedaan in het belang van de verdachte, haar kinderen en de maatschappij, om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845941-14
Datum uitspraak: 05 juni 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1972],
laatstelijk wonende te [adres 1],
thans gedetineerd te: PI Zuid Oost - HvB Ter Peel.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 mei 2015. Op 31 maart 2015 heeft een onderzoek ter terechtzitting in een andere samenstelling van de rechtbank plaatsgevonden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 februari 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 15 december 2014 in de gemeente [gemeente], althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, opzettelijk brand heeft gesticht in haar woning (gelegen aan de [adres 1]), immers heeft verdachte, toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker en/of lucifer en/of sigaret, in elk geval (open) vuur in aanraking gebracht met meerdere althans één aanmaakblokje(s) en/of meerdere kledingstukken en/of een bank en/of een matras en/of een bed, althans met (een) brandbare stof(fen) ten gevolge waarvan voornoemde aanmaakblokje(s) en/of kledingstukken en/of bank en/of matras en/of bed geheel of gedeeltelijk is/zijn verband, in elk geval brand is ontstaan in voornoemde woning, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (het interieur van) voornoemde woning en/of voor de aangrenzende woning ([adres 2]) en/of de zich in die aangrenzende woning bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en / of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in/bij die aangrenzende woning bevindende personen (te weten: bewoners van perceel [adres 2]), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de ten laste gelegde brandstichting bewezen, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw acht bewezen dat verdachte de brand in de woning heeft gesticht, waarbij gemeen gevaar voor goederen was te duchten. De raadsvrouw acht niet bewezen dat daarbij levensgevaar voor een ander dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander was te duchten. De raadsvrouw is dan ook van mening dat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Op grond van de bekennende verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris [2] , de bekennende verklaringen van verdachte bij de politie [3] , de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 22 mei 2014, inhoudende dat zij denkt dat het wel is gegaan zoals in haar politieverklaring staat [4] , de verklaring van [getuige 1], werkzaam bij de brandweer Noord-Brabant [5] , de aanvullende verklaring van [getuige 1] [6] en het proces-verbaal brandonderzoek forensische opsporing [7] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 15 december 2014 in de woning aan [adres 1] te[gemeente], brand heeft gesticht, waarbij gemeen gevaar voor het interieur van voornoemde woning en voor de aangrenzende woning en de zich in die woning aanwezige goederen was.
De brand is gesticht in een twee onder een kap woning. Vaststaat dat verdachte voordat zij de brand heeft gesticht de gaskraan van haar woning heeft dichtgedraaid. De brand is beperkt gebleven tot de woning van verdachte. Als de ramen van de woning waren gesneuveld, dan zou er meer zuurstof bij zijn gekomen en was er hoogstwaarschijnlijk sprake van een uitslaande brand geweest. [getuige 1], werkzaam bij de brandweer, heeft verklaard dat bij een uitslaande brand de vliering van de buren gevaar zou hebben gelopen. Er was echtervolgens hem geen direct levensgevaar voor de buren aan de orde omdat er een brandgevel tussen de woningen aanwezig was. Gelet op het hiervoor overwogene acht de rechtbank levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen niet bewezen. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Nu verdachte het bewezen verklaarde feit heeft bekend en de raadsvrouw van verdachte hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank gelet op het bepaalde in artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 15 december 2014 in de gemeente Heesch, gemeente [gemeente], opzettelijk brand heeft gesticht in haar woning gelegen aan de [adres 1], immers heeft verdachte, toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker en/of lucifer in aanraking gebracht met meerdere aanmaakblokjes en meerdere kledingstukken en een bank en een matras en een bed, ten gevolge waarvan voornoemde aanmaakblokjes en kledingstukken en bank en matras en bed geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor het interieur van voornoemde woning en voor de aangrenzende woning ([adres 2]) en de zich in die aangrenzende woning bevindende goederen te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
  • een gevangenisstraf van 892 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 730 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en de bijzondere voorwaarden van een klinische opname in FPA de Mare voor maximaal twee jaar of zoveel korter als door de kliniek noodzakelijk wordt geacht, meldplicht bij de reclassering en zich houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dit inhoudt een ambulante behandeling bij een psychiatrische kliniek of soortgelijke forensische zorg aansluitend op de klinische opname;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden;
Bij het bepalen van haar eis is de officier van justitie er van uitgegaan dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit sterk verminderd toerekeningsvatbaar was. Alles afwegend moet er een straf komen die enerzijds recht doet aan de ernst van het feit; dat is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Anderzijds moet voorkomen worden dat het weer misgaat en moet rekening worden gehouden met de persoon van verdachte. Het is in het belang van verdachte, haar kinderen en de maatschappij dat verdachte klinisch zal worden behandeld, met aansluitend een ambulante behandeling. Er moet ernstig rekening worden gehouden dat verdachte zonder behandeling wederom een misdrijf zal begaan dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Om die reden dienen de bijzondere voorwaarden uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Bij de strafoplegging dient rekening te worden met de omstandigheid dat verdachte een blanco strafblad heeft, als sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd en verdachte zelf graag behandeling voor haar problematiek wil. Verdachte kan op 26 mei 2015 voor een klinische behandeling terecht in FPA-kliniek de Mare.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een brandstichting in een woning, waarbij gemeen gevaar voor goederen, waaronder de woning van haar buren, te duchten was. Dit betreft een zeer ernstig feit.
Een delict als het onderhavige veroorzaakt veel maatschappelijke onrust.
Het door verdachte gepleegde strafbare feit heeft grote materiële schade aan de door haar gehuurde woning veroorzaakt.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat verdachte, blijkens een haar betreffend uittreksel uit het documentatieregister, niet eerder tot straf is veroordeeld door een rechter. Voorts heeft verdachte er blijk van gegeven dat zij de ernst van het door haar gepleegde feit inziet en graag wil worden behandeld om nieuwe problemen te voorkomen.
Uit een omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebracht rapport door de GZ-psycholoog drs. B.Y. van Toorn d.d. 13 april 2015 blijkt dat het door haar gepleegde strafbare feit in sterk verminderde mate aan haar kan worden toegerekend. Dit rapport houdt voorts kort weergegeven het volgende in: Er is sprake van een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, overwegend onoplettend type. Daarnaast is sprake van een dissociatieve stoornis NAO en was er in aanloop tot het ten laste gelegde sprake van intoxicatie met methylfenidaat. Mogelijk dat er daarnaast/onderliggend sprake is van autistische trekken/een autisme verwante stoornis. De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestaat uit borderline- en zelfdevaluerende persoonlijkheidstrekken. Om de kans op recidive te dempen behoeft betrokkene een klinisch verblijf zodat zij verder kan stabiliseren. Een psychiatrisch traject is aangewezen. Daarnaast heeft zij psychotherapie nodig. Rapporteur adviseert een dergelijke behandeling op te leggen binnen het juridische kader.
Uit een omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebracht rapport door de psychiater W.C.J. Kramer in samenwerking met L.J.J. Spoelstra, arts in opleiding tot psychiater, d.d. 15 april 2015 blijkt dat het door haar gepleegde strafbare feit in ten minste verminderde mate aan haar kan worden toegerekend. Dit rapport houdt voorts kort weergegeven het volgende in:
Er zijn trekken van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Betrokkene voldoet tevens aan de diagnostische criteria van een aandachtstekortstoornis zonder hyperactiviteit (ADD).
De factoren die een gunstig effect hebben op het risico op hernieuwd optreden van gewelddadig gedrag zijn een normale intelligentie, goed ontwikkelde empathische vermogens, een hoge motivatie voor behandeling en een positieve houding tegenover autoriteit. Een verdere bescherming gaat uit van de beoogde hulpverlening die momenteel opgestart wordt, zowel voor betrokkene als voor haar kinderen. Als hierin wordt voorzien kan de kans op herhaling van delict gedrag als laag tot matig worden ingeschat. Als hierin niet wordt voorzien dan wordt de kans op herhaling als groot ingeschat van een calamiteit zoals deze of in andere vorm als groot ingeschat. Rapporteurs geven de rechtbank in overweging bij een geheel of gedeeltelijk voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarden te stellen dat betrokkene zich gedurende de proeftijd ter behandeling laat opnemen in een forensisch psychiatrische kliniek voor een klinische behandeling gevolgd door een ambulante behandeling.
De reclassering heeft in haar rapport d.d. 18 mei 2015 geadviseerd een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden - kort gezegd - houden aan de aanwijzingen van de reclassering, een meldplicht, een klinische behandeling in FPA de Mare met zo nodig aansluitend een ambulante behandeling.
Zonder behandeling blijft de kans op herhaling verhoogd. Zolang er geen inzicht gevende behandeling is opgestart, constateert de reclassering dat er een verhoogd risico is voor letsel.
De rechtbank neemt voornoemde conclusies van de deskundigen over.
De rechtbank constateert dat de psychiater en de psycholoog niet eenduidig zijn in hun conclusie over de mate waarin verdachte verminderd toerekeningsvatbaarheid moet worden beschouwd. Ten voordele van verdachte zal de rechtbank verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen ten tijde van het plegen van het feit.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 702 dagen.
De rechtbank zal een gedeelte van 540 dagen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank acht daarbij een proeftijd van 3 jaren passend en geboden. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van het onderdeel ‘levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel’ en de rechtbank voorts van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Uit voornoemde rapportages van de reclassering, de psycholoog en de psychiater blijkt dat de kans op herhaling zonder behandeling verhoogd is.
De psychiater concludeert dat als niet wordt voorzien in een behandeling de kans op herhaling als groot wordt ingeschat van een calamiteit zoals deze of in andere vorm.
Ook de reclassering concludeert dat er een verhoogd risico is voor recidive en letsel zolang er geen inzicht gevende behandeling is opgestart. .
De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis reeds geschorst met ingang van 26 mei 2015, teneinde de klinische behandeling van verdachte bij De Mare reeds te doen aanvangen.
De rechtbank zal, anders dan door de officier van justitie gevorderd niet op grond van artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht het vonnis dadelijk uitvoerbaar verklaren, nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van het levensgevaar/zwaar lichamelijk letsel zodat niet zonder meer sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 157.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
* Gevangenisstraf voor de duur van 702 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 540 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van
3 jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering; -dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd van drie jaren op door de
reclassering te bepalen dagen en tijdstippen zal melden bij de reclassering,
zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- dat veroordeelde de reeds op 26 mei 2015 aangevangen klinische behandeling in FPA De Mare te Halsteren of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, zal voortzetten en zich zal laten behandelen voor een periode van maximaal twee jaar of zoveel korter als door de kliniek noodzakelijk wordt geacht, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven;
- dat veroordeelde te zijner tijd meewerkt aan een resocialisatieplan, zoals dat door haar behandelaars en reclassering wordt geïndiceerd, ook als dat inhoudt dat veroordeelde (aansluitend op de klinische behandeling) een ambulante behandeling bij een (forensisch) psychiatrische polikliniek of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
De Reclassering Nederland, Regio's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, wordt opdracht gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.A. van Gameren, voorzitter,
mr. J.H.L.M. Snijders en mr. H.F. van Kregten, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 5 juni 2015.
Mr. Van Kregten is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Oost-Brabant, BBN District Maasland, genummerd PL2100-2014191332 (dossier 1).
2.Proces-verbaal verhoor van verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 17 december 2014
3.Processen-verbaal verhoor verdachte bij de politie, dossier 1, pag. 35-37 en pag. 38-41
4.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 22 mei 2015
5.Proces-verbaal verhoor [getuige 1], dossier 1, pag. 30-31
6.Aanvullende verklaring [getuige 1] d.d. 20 december 2014, opgenomen in proces-verbaal van politie Oost-Brabant, BBN District Maasland, met nummer PL2100-2014191332-20, pag. 1-2
7.Aanvullend proces-verbaal brandonderzoek forensische opsporing, opgemaakt door [verbalisanten] van politie Oost-Brabant, BBN divisie informatie en opsporing, met nummer PL2100-2014191332-17.pag. 1-3.