ECLI:NL:RBOBR:2015:3181

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 juni 2015
Publicatiedatum
1 juni 2015
Zaaknummer
15_1276
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake huishoudelijke verzorging en indicatie onder de Wmo

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 2 juni 2015 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een indicatie voor huishoudelijke ondersteuning had. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond, waarin werd aangegeven dat haar indicatie voor persoonlijke ondersteuning zou worden omgezet naar een resultaatgerichte indicatie voor huishoudelijke ondersteuning. Verzoekster ontving voorheen 4 uren per week huishoudelijke ondersteuning, maar vanaf 20 april 2015 zou dit worden verlaagd naar 1 uur en 45 minuten per week. Verzoekster stelde dat deze nieuwe indicatie onvoldoende was om haar woning schoon te houden, vooral gezien haar verslechterde medische situatie.

De voorzieningenrechter overwoog dat verzoekster voldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een spoedeisend belang. De rechter constateerde dat de nieuwe werkwijze van de gemeente, waarbij niet meer in uren maar in resultaatsgebieden werd geïndiceerd, onvoldoende duidelijkheid bood over wat een 'schoon en leefbaar huis' precies inhield. De voorzieningenrechter betwijfelde of de indicatie die aan verzoekster was gegeven, voldoende was om in haar behoefte aan maatschappelijke ondersteuning te voorzien.

Uiteindelijk besloot de voorzieningenrechter om het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen. Verweerder werd opgedragen om verzoekster in aanmerking te brengen voor huishoudelijke hulp zoals die was geïndiceerd tot 20 april 2015, namelijk voor 4 uren per week, tot zes weken na de beslissing op het bezwaar van verzoekster. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster en moest het griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/1276
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 juni 2015 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster], te [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. N.J. Brouwer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond, verweerder

(gemachtigde: C. van der Vorst-van de Laar).

Procesverloop

Bij besluit van 31 december 2014 heeft verweerder aangegeven dat verzoekster de aan haar toegekende indicatie in uren voor persoonlijke ondersteuning behoudt tot 20 april 2015 en dat verzoekster vanaf 20 april 2015 tot en met 1 mei 2016 huishoudelijke ondersteuning ontvangt naar een resultaatgerichte indicatie voor een schoon en leefbaar huis.
Verzoekster heeft tegen het besluit van 31 december 2014 bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is behandeld op de zitting van 19 mei 2015, waar verzoekster is verschenen in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een spoedeisend belang.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende omstandigheden.
2.1
Verzoekster had een indicatie voor licht en zwaar huishoudelijk werk op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) zoals die wet gold tot 1 januari 2015 voor 4 uren per week.
2.2
Verweerder heeft verzoekster in november 2014 een brief gestuurd met de mededeling dat de huishoudelijke zorg gaat veranderen vanwege bezuinigingen. In de nieuwe werkwijze van de gemeente Helmond, opgezet met vijf andere Peelgemeenten, wordt niet meer geïndiceerd in uren maar in resultaatsgebieden. Voor verzoekster is dat een schoon en leefbaar huis. De zorgaanbieder bespreekt in de nieuwe werkwijze met de klant hoeveel zorg er nodig is. Verweerder indiceert derhalve nog slechts dat er huishoudelijke ondersteuning nodig is, maar de zorgaanbieder bepaalt, in een gesprek met de aanvrager, hoeveel zorg er nodig is en zal worden geleverd. De zorgaanbieder bepaalt dus, na een gesprek met de aanvrager, het daadwerkelijke aantal uren huishoudelijke ondersteuning dat de aanvrager zal ontvangen. De gemeente beoordeelt in het nieuwe systeem steeksproefsgewijs de resultaatgerichte indicaties maar de betrokkene kan ook zelf melden dat de woning onvoldoende schoon is. Dat dient de betrokkene te doen bij de zorgaanbieder. Eerst indien dat niet tot een oplossing van het probleem leidt, is er een rol weggelegd voor de gemeente.
2.3
Bij het besluit van 31 december 2014 heeft verweerder de lopende indicatie tot
20 april 2015 gehandhaafd en aangegeven dat verzoekster vanaf 20 april 2015 tot en met
1 mei 2016 huishoudelijke ondersteuning ontvangt naar een resultaatgerichte indicatie voor een schoon en leefbaar huis.
2.4
Verzoekster heeft met de zorgaanbieder, Samen Verder Thuiszorg (hierna: de Thuiszorg), gesproken over de te leveren zorg. De Thuiszorg heeft een 'Ondersteuningsplan' opgesteld. De Thuiszorg verleent sinds 20 april 2015 nog 1 uur en 45 minuten huishoudelijke ondersteuning per week aan verzoekster.
3. Verzoekster stelt dat 1 uur en 45 minuten per week onvoldoende is om haar woning schoon te houden. Zij wijst op de eerdere indicatie voor 4 uren per week. Ook geeft ze aan dat haar medische situatie en daarmee haar zelfredzaamheid alleen maar is verslechterd.
4. Het wettelijk kader.
5. Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, onder sub twee, van de Wmo, zoals deze wet geldt sinds 1 januari 2015 (hierna: Wmo 2015) wordt onder maatschappelijke ondersteuning verstaan:
het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving.
6. Ingevolge artikel 2.1.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wmo 2015 stelt de gemeenteraad periodiek een plan vast met betrekking tot het door het gemeentebestuur te voeren beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning. Ingevolge het derde lid is het plan erop gericht dat cliënten zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven.
7. Artikel 2.1.3, eerste lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening de regels vast stelt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen.
8. Ingevolge artikel 2.3.1 van de Wmo 2015 draagt college er zorg voor dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
9. De gemeenteraad van de gemeente Helmond heeft ter uitvoering van artikel 2.1.3, eerste lid, van de Wmo 2015 de Verordening maatschappelijke ondersteuning Peelgemeente Helmond 2015 (de Verordening) vastgesteld.
10. Artikel 2.7, eerste lid van de Verordening luidt:
Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt. De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
11. De gemeenteraad van de gemeente Helmond heeft voorts de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Peelgemeente helmond 2015 (Nadere regels) vastgesteld.
12. Artikel 2.1 van de Nadere regels luidt:
Maatwerkvoorziening HO in de vorm van zorg in natura
1. De maatwerkvoorziening die de gemeente kan verstrekken als huishoudelijke ondersteuning in de vorm van zorg in natura bestaat uit:
a. huishoudelijke ondersteuning basis (HO Basis): het ondersteunen bij en het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon, dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort; of
b. huishoudelijke ondersteuning plus (HO+): het ondersteunen bij, het overnemen van activiteiten en het voeren van regie op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon, dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort.
2. Huishoudelijke ondersteuning in de vorm van zorg in natura heeft als resultaat een schoon en leefbaar huis.
13. De toelichting bij artikel 2.1 van de Nadere regels vermeldt het volgende:
Artikel 2.1 Maatwerkvoorziening HO in de vorm van zorg in natura
Wat voorheen in de gemeente persoonlijke ondersteuning werd genoemd, heet nu huishoudelijke ondersteuning (HO). Daarbij wordt, ingevolge lid 1, een onderscheid gemaakt tussen HO Basis en HO +.
In het tweede lid wordt de nieuwe manier van indiceren benoemd: niet langer indiceren op basis van uren en taken maar op basis van resultaat: schoon en leefbaar huis.
14. Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting staat vast dat de Thuiszorg sinds 20 april 2015 wekelijks nog 1 uur en 45 minuten huishoudelijke ondersteuning levert. Dat is dus aanzienlijk minder dan de 4 uren die verzoekster tot 20 april 2015 ontving.
15. Verzoekster heeft aangevoerd dat haar (medische) situatie sinds de vorige indicatie niet is verbeterd maar eerder is verslechterd. Zij stelt dat de 1 uur en 45 minuten die nu aan huishoudelijke ondersteuning worden geleverd, ontoereikend zijn om de woning schoon te houden. Dit leidt er volgens verzoekster thans al toe dat sprake is van achterstanden in het huishouden en vervuiling en dat zal alleen maar toenemen.
Verzoekster voert aan dat niet duidelijk is waarop de nieuwe normering, de nu toegekende 1 uur en 45 minuten, concreet is gebaseerd. Bovendien is, zo stelt verzoekster, niet gemotiveerd waarom ook in het specifieke geval van verzoekster de toegepaste normering leidt tot een schoon huis. Verzoekster wijst er op dat de door verweerder gehanteerde indicatie met als resultaat een schoon en leefbaar huis eigenlijk niet zo veel zegt omdat niet is beschreven wat een schoon en leefbaar huis is.
16. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter wordt in de Verordening, de Nadere regels en de toelichting daarbij, slechts zeer beperkt omschreven wat de huishoudelijke ondersteuning daadwerkelijk dient in te houden. In feite wordt niet meer bepaald dan dat het resultaat een schoon en leefbaar huis dient te zijn. Wat een schoon en leefbaar huis is wordt niet nader beschreven of toegelicht. Dat die nadere beschrijving of toelichting ontbreekt strookt ook, zo is de voorzieningenrechter ter zitting gebleken, met de bedoeling van verweerder. In de visie van verweerder is het immers de zorgaanbieder die daadwerkelijk bepaalt, eventueel na een gesprek met de aanvrager, welke zorg er in het betreffende geval moet worden geleverd.
17. De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat ernstig kan worden betwijfeld of met de door verweerder in het besluit van 31 december 2014 gegeven indicatie, ook met inachtneming van de tekst van de Verordening, de nadere regels en de toelichting daarbij, voldoende concreet en bepaalbaar is wat de inhoud van de aan verzoekster toegekende indicatie is.
18. Daardoor staat naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet vast dat verzoekster met de verstrekte indicatie voldoende in haar behoefte aan maatschappelijke ondersteuning in de zin van de Wmo 2015 wordt gecompenseerd en evenmin of sprake is van een maatwerkvoorziening die verzoekster voldoende compenseert in de beperkingen in de zelfredzaamheid die zij ondervindt zoals dat is vereist op grond van artikel 2.7 van de Verordening. Daarbij heeft de voorzieningenrechter overigens van belang geacht dat het door verweerder overgelegde ondersteuningsplan dat door de zorgaanbieder voor verzoekster is opgesteld, uiterst summier is en voorts dat niet is gebleken dat verweerder een onderzoek heeft verricht naar de vraag of verzoekster met de door de zorgaanbieder geleverde zorg van 1 uur en 45 minuten voldoende maatschappelijke ondersteuning wordt geboden.
19. Dit betekent dat verweerder vermoedelijk in strijd heeft gehandeld met de artikelen 3:2 en 3:4 van de Awb.
20. Uit het voorgaande volgt dat het besluit van 31 december 2014 naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter in bezwaar waarschijnlijk niet in stand zal blijven. Gelet hierop bestaat aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat verweerder wordt opgedragen om verzoekster in aanmerking te brengen voor huishoudelijke hulp zoals die geïndiceerd was tot 20 april 2014, namelijk voor 4 uren per week, vanaf de datum van deze uitspraak tot zes weken nadat op het bezwaar van verzoekster tegen het besluit van 31 december 2014 zal zijn beslist.
21. De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 980,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 490,00, wegingsfactor 1).
22. Tevens zal de voorzieningenrechter bepalen dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 45,00 vergoedt.

Beslissing

De voorzieningenrechter
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
- draagt verweerder op om verzoekster in aanmerking te brengen voor
huishoudelijke hulp voor 4 uren per week vanaf de datum van deze uitspraak tot zes
weken nadat op het bezwaar van verzoekster tegen het besluit van 31 december 2014 zal
zijn beslist;
- veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten vastgesteld op
€ 980,00;
- gelast verweerder verzoekster het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 45,00
te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.M. Dohmen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van H.J. Renders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.