ECLI:NL:RBOBR:2015:3168

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 juni 2015
Publicatiedatum
1 juni 2015
Zaaknummer
SHE 15/1515
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tot schorsing van sluiting woning op grond van artikel 13b Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 1 juni 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een huurder van een woning in Vught, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester om de woning te sluiten voor een periode van drie maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Dit besluit was genomen omdat er in de woning een handelshoeveelheid softdrugs was aangetroffen. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om de werking van het besluit te schorsen totdat er op zijn bezwaar was beslist.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker voldoende spoedeisend belang had bij het treffen van een voorlopige voorziening, gezien de dreigende sluiting van de woning. De rechter heeft de argumenten van verzoeker overwogen, waaronder het ontbreken van beleid van de burgemeester voor de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet en het feit dat verzoeker bij sluiting van de woning op straat zou komen te staan.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester niet in redelijkheid had kunnen besluiten om de woning te sluiten zonder eerst een waarschuwing of een minder ingrijpende maatregel op te leggen. De rechter heeft het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de beslissing op het bezwaar van verzoeker. Tevens is de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/1515

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 juni 2015 in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. R.A.H. van Huijgevoort),
en

de burgemeester van de gemeente Vught, verweerder

(gemachtigden: mr. R.P. Randewijk en P.M. van den Broek).
Als belanghebbende partij heeft aan het geding deelgenomen:
Somerset Real Estate XII B.V., te Oisterwijk
(gemachtigde: mr. S.H. van Nieuwkerk).

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoeker in zijn hoedanigheid van huurder een last onder bestuursdwang opgelegd tot sluiting van de woning [adres] te [woonplaats] (de woning) voor een periode van drie maanden. De sluiting gaat in op dinsdag 2 juni 2015 en eindigt op dinsdag 1 september 2015.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om hangende dat bezwaar een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat de werking van het bestreden besluit wordt geschorst zodat de woning niet zal worden gesloten alvorens het besluit onherroepelijk is, dan wel is beslist op het bezwaar dan wel een door de voorzieningenrechter te bepalen datum is bereikt.
De gronden van het verzoek dateren van 26 mei 2015.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2015. Verzoeker is bij een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, mr. B.G.M. de Ruijter, verschenen. Verweerder en de belanghebbende partij hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Verzoeker is bewoner van de woning, die hij, met tussenkomst van verhuurbedrijf Direct Wonen, huurt van Somerset Real Estate XII B.V., te Oisterwijk (eigenaar).
In een op ambtsbelofte opgemaakte rapportage van 22 mei 2015 van politie, Eenheid Oost-Brabant, Basisteam Meierij, is het volgende vermeld. Een fraude-inspecteur van Enexis heeft in de periode van 11 maart 2015 tot en met 16 maart 2015 een netwerkmeting uitgezet op de woning. Hieruit is een specifiek patroon van elektriciteitsverbruik, als gebruikelijk bij de exploitatie van een hennepkwekerij, naar voren gekomen. Op 1 april 2015 is de woning betreden. Op de tweede verdieping zijn resten van hennepplanten aangetroffen en materialen waarmee een hennepkwekerij is in te richten of ingericht is geweest. In de kruipruimte is een compleet ingerichte en in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen, bestaande uit twee kweekruimten. Op de vloeren lag folie waarop kweekpotten met aarde en (afgeknipte) hennepplanten waren geplaatst. Aan het plafond waren assimilatielampen en koolstoffilters gemonteerd. In de ene kweekruimte zijn 70 kweekpotten met hennepplanten aangetroffen, in de andere 81 kweekpotten met afgeknipte hennepstammen. De elektrische apparatuur voor de hennepteelt was aan de buitenzijde van de kweekruimten gemonteerd. Via een schakelkast met tijdklok werd alle apparatuur automatisch in- en uitgeschakeld. Een fraude-inspecteur van Enexis heeft vastgesteld dat de verzegeling van de elektriciteitsmeter was verbroken en een illegale aansluiting was gemaakt om stroom af te tappen. Op 18 mei 2015 zijn de hennepplanten getest. Het resultaat was een positieve indicatie van hennep.
Bij brieven van 22 april 2015 en 1 april 2015 heeft verweerder respectievelijk verzoeker en de eigenaar op de hoogte gebracht van zijn voornemen de woning te sluiten voor een periode van zes maanden. Verzoeker heeft bij brief van 29 april 2015 zijn zienswijze gegeven.
2. Verweerder heeft zich – kort en zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat hij gelet op het in de woning aangetroffene op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd was de last onder bestuursdwang aan verzoeker op te leggen. Volgens verweerder is er geen reden om in dit geval te volstaan met het geven van een waarschuwing.
3. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Het belang van verzoeker bij het treffen van een voorziening dient in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure te worden afgewogen tegen het belang van verweerder. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank op geen enkele wijze in een eventuele bodemprocedure.
4. Gelet op het feit dat verweerder de woning met ingang van 2 juni 2015 wil sluiten, heeft verzoeker voldoende spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
5. Verzoeker heeft – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Verweerder heeft geen beleid ontwikkeld voor de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet. Daarom ontbreekt de grondslag voor verweerder om af te wijken van het in de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 13b van de Opiumwet geformuleerde uitgangspunt dat bij een eerste overtreding van artikel 13b van de Opiumwet nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Bovendien is geen sprake van een zeer ernstig geval dat rechtvaardigt dat wordt afgeweken van het uitgangspunt dat wordt volstaan met een waarschuwing.
6. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
7. De voorzieningenrechter stelt gelet op het verhandelde ter zitting vast dat niet langer in geschil is dat op 1 april 2015 een handelshoeveelheid softdrugs in de woning is aangetroffen. Dit betekent gelet op het voorgaande dat verweerder bevoegd was bestuursdwang toe te passen.
8. Gelet op de tekst van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, beschikt verweerder bij de uitoefening van de daarin neergelegde bevoegdheid over beleidsvrijheid. Daaruit vloeit voort dat de rechter de invulling van die bevoegdheid door verweerder met enige terughoudendheid moet toetsen. Daarbij is de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b van de Opiumwet van belang (vergelijk de uitspraak van 5 november 2014 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), ECLI:NL:RVS:2014:3941).
9. De voorzieningenrechter volgt niet het standpunt van verzoeker dat verweerder de sluiting niet heeft mogen gelasten vanwege de enkele reden dat verweerder geen beleid over de invulling van artikel 13b van de Opiumwet heeft vastgesteld. Het ontbreken van beleidsregels doet niet af aan de bevoegdheid van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, omdat het artikel niet tot vaststelling van beleidsregels verplicht. Wel dient verweerder bij de toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel te eerbiedigen en deugdelijk te motiveren waarom hij tot toepassing van dit artikel heeft besloten (vergelijk de uitspraak van 11 december 2013 van de Afdeling, ECLI:NL:RVS:2013:2365).
10. Gelet op het zeer ingrijpende karakter van een woningsluiting voor bewoners, is bij de invulling die verweerder in geval van een woning geeft aan zijn bevoegdheid ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, van groot belang dat uitgangspunt moet zijn: een waarschuwing of een soortgelijke maatregel (vergelijk de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 5 november 2014). In de Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8, en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2, is in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Van dit uitgangspunt mag in ernstige gevallen worden afgeweken.
11. Verweerder heeft ter zitting nadrukkelijk te kennen gegeven dat het bestreden besluit zo moet worden gelezen dat verweerder als “beleid” hanteert dat het sluiten van een woning bij het daarin aantreffen van een handelshoeveelheid softdrugs uitgangspunt is en dat op basis van alle omstandigheden van het geval in een concrete zaak wordt bezien of er aanleiding is om van dit uitgangspunt af te wijken door te volstaan met een minder vergaande maatregel, zoals het geven van een schriftelijke waarschuwing. Vorenbedoeld “beleid” is niet schriftelijk vastgelegd, zo heeft verweerder desgevraagd toegelicht, om elk individueel geval zelfstandig te kunnen beoordelen. Met de sluiting van de woning wil verweerder, zo is in het bestreden besluit vermeld, een signaal afgeven aan de buitenwereld dat de woning niet (langer) als verkoop-, aflever- of opslagruimte voor drugs kan worden gebruikt en wil hij verdere verstoring van het woon- en leefklimaat van het gebied voorkomen. De voorzieningenrechter stelt gelet op het voorgaande vast dat verweerder bij de invulling van zijn bevoegdheid niet is uitgegaan van het door de wetgever beoogde uitgangspunt in een geval als hier aan de orde dat een waarschuwing wordt gegeven of soortgelijke maatregel wordt opgelegd. In zoverre is het bestreden besluit naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet deugdelijk gemotiveerd. Het is aan verweerder om – als hij het bestreden besluit in bezwaar handhaaft – te motiveren waarom zijn voormelde doel met een waarschuwing of soortgelijke maatregel in dit geval niet kan worden bereikt. Hierbij dient verweerder te betrekken dat verzoeker, zoals hij heeft betoogd, bij sluiting van de woning op straat zal komen te staan, geen familie, kennissen of vrienden heeft bij wie hij tijdelijk terecht zou kunnen en onvoldoende financiële middelen heeft om, naast betaling van de huurpenningen, een andere (huur)woning te kunnen betrekken. In het bestreden besluit heeft verweerder – nog niet bekend zijnde met voormeld betoog van verzoeker – weliswaar in algemene zin overwogen dat de eigenaar de huurovereenkomst met verzoeker gaat ontbinden, wat betekent dat verzoeker de woning toch op enig moment zal moeten verlaten, maar dat laat onverlet dat verweerder de woning al per 2 juni 2015 wil laten sluiten.
12. De voorzieningenrechter concludeert dat verweerder zich met de gegeven motivering niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet kon worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel.
13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening daarom toe in dier voege dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken nadat op het bezwaar van verzoeker is beslist.
14. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht van € 167,- vergoedt.
15. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
 schorst het bestreden besluit tot zes weken nadat verweerder heeft beslist op het bezwaar van verzoeker;
 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan verzoeker te vergoeden;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 980,-, te betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Brink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.